Als ontwikkelingsprojekt geldt ook het toerisme. Het Amerikaanse toerisme had zich, na het wegvallen van Cuba, op de ‘Nederlandse’ Antillen gericht. Er verrezen hotels van Hilton, Holiday Inn, Arthur Frommer, Sheraton e.a., die profiteerden van grote belastingvoordelen. Miljoenen aan ontwikkelingsgeld werden besteed aan wegen, water, elektriciteit, modernisering van de luchthavens, aanleg van schone stranden. Tax-free shops met luxe artikelen moeten de Amerikaanse toerist verlokken tot een verblijf op de ‘Nederlandse’ Antillen. De winsten verdwijnen echter naar het buitenland, naar de bouwbedrijven zoals Pakhoed en Nederhorst, naar de Algemene Bank Nederland, naar de Amerikaanse hotelkoncerns. Maar wat levert deze florerende toeristenindustrie de bevolking op? Het leidinggevend personeel in de hotels is Amerikaans, de lagere funkties zijn voor de Antillianen, die tegen een minimumloon moeten werken en na het seizoen weer naar huis gestuurd worden. De prachtige zandstranden zijn in partikuliere handen en voor de bevolking niet toegankelijk, vanwege de hoge toegangsprijzen. De plaatselijke vissers zien door het speervissen van de toeristen de visstand achteruit gaan. Stakingen van het hotelpersoneel en de woede-ontlading op de tax-free shops bij de opstand van '69 laten zien, dat de bevolking haar gerechtvaardigde deel van de winsten van de toeristenindustrie opeist.