Vaak ging een arbeider 's ochtends op slechts één kop koffie naar zijn werk om pas 's avonds bij terugkeer zijn eerste maaltijd te gebruiken. Maar meestal was er helemaal geen werk. Veel mannen vertrokken naar Venezuela, Jamaica, Cuba en Colombia om daar op de koffie-, cacao-, bananen- en suikerplantages wat te verdienen. In 1903 gingen Curaçaose arbeiders naar Suriname om daar te werken tegen een loon van slechts ƒ 1,- voor een 10-urige werkdag. Bij deze armoede was er veel vrouwen- en kinderarbeid, zoals in de hoedenvlechterij die op Curaçao door de allerarmsten bedreven werd. De hoeden werden voor een schijntje opgekocht en geëxporteerd. In het topjaar 1912 werden 146.000 dozijn hoeden uitgevoerd, dat was bijna 2/3 van de totale export. Bij de kultuur van de dividivi, het belangrijkste produkt van Bonaire, werd de oogst door vrouwen en kinderen gedaan. Met stokken werden de peulen (die gebruikt werden voor het looien van leer) uit de boom geslagen. Het plukloon was slechts 25 ct. per zak van ruim 20 kilo. De peulen werden geëxporteerd naar Hamburg en brachten daar ƒ 60,- tot ƒ 90,- per ton op. Geregeld waren er periodes van droogte op de Benedenwindse eilanden. Er brak dan hongersnood uit onder de bevolking, waarbij er veel mensen stierven.