west-indische compagnie en slavenhandel / ‘west-indische compagnie’ i komersio di katibu
ELMINA
indeling van het ruim van een slavenschip
De gebiedsuitbreidingen gingen nog verder. In 1642 had de West-Indische Compagnie een groot deel van Brazilië op Portugal veroverd. Voor de suikerplantages van dit gebied (dat Nieuw Holland genoemd werd) haalde de West-Indische Compagnie slaven uit Afrika. Maar Portugal had, door het bezit van Afrika, het monopolie in de slavenhandel. Daarom veroverde de W.I. Compagnie in 1637 Elmina in Ghana op de Portugezen en enkele jaren later een groot deel van Angola, Afrika's grootste slavendepôt (Angola werd in 1648 door Portugal heroverd). De West-Indische Compagnie ging zich nu op grote schaal op de slavenhandel toeleggen. De slaven waren niet alleen voor de suikerplantages van Brazilië bestemd, maar werden ook via Curaçao verhandeld naar de Spaanse en later ook naar de Engelse en Franse koloniën in West-lndië en naar Suriname. Curaçao werd het centrum voor de slavenhandel. Vandaar werden ook de slaven voor Nieuw Nederland (het latere New York) geleverd, dat de belangrijkste slavenmarkt in Noord-Amerika werd. In 1636 veroverde de West-Indische Compagnie St. Eustatius. Het werd na 1650 de grote leverancier van slaven voor de Franse en Spaanse Antillen. Amsterdamse financiers verstrekten het kapitaal voor deze afschuwelijke mensenhandel. Er werden driehoeksreizen gemaakt: van Europa vertrokken de schepen naar de westkust van Afrika met textiel, ijzerwaren, wapens, sterke drank, die geruild werden tegen slaven. Dezen werden in volgestouwde schepen naar de slavenmarkten van Amerika gebracht, waar zij aan de meestbiedende plantage-eigenaren verkocht werden. En vanuit Amerika voeren de schepen tenslotte terug naar Europa, rijk beladen met suiker, katoen, tabak, koffie en andere produkten, die door het zwoegen van de slaven op de plantages waren voortgebracht.