WEST-INDISCH HUIS AMSTERDAM
In 1621 werd de West-Indische Compagnie (W.I.C.) opgericht. De compagnie kreeg het monopolie van alle handel aan de Goudkust van Afrika, in Brazilië, West-Indië en Nieuw Nederland (New York). De compagnie was een staat op zichzelf: zij had het recht troepen te werven, vloten uit te rusten, forten te bouwen, gouverneurs aan te stellen. Nu kon Nederland met groter kracht in de Spaanse en Portugese koloniën infiltreren. In 1628 veroverde Piet Heyn de zilvervloot op de Spanjaarden. De buit was ƒ 15 miljoen. In deze ‘legale kaapvaart’, die door de Nederlandse Republiek in de strijd tegen Spanje werd aangemoedigd, werden alleen al in 1632 35 Spaanse schepen in de Caribische Zee buitgemaakt. In 1630 werd Pernambuco in Brazilië veroverd, dat tot 1654 in Nederlandse handen bleef. Meteen na deze verovering werd naar een tussenstation gezocht in het Caribisch gebied voor de kaapvaarders en de schepen, die met ladingen suiker en hout uit Brazilië naar Nederland terugkeerden. Het oog viel op St. Maarten, dat onbewoond was en bovendien rijk aan zout, dat zeer belangrijk was voor het konserveren van vlees en vis. In 1631 werd St. Maarten, dat Spaans bezit was, door de Nederlanders bezet. Het werd een druk handelscentrum voor Hollandse, Zeeuwse, Franse en Engelse schepen, die er zout kwamen halen. De zoutopbrengst van St. Maarten was zelfs zó groot, dat de kosten van een garnizoen van 6000 soldaten in Pernambuco er voor 2/3 door gedekt werden. Het zoutmonopolie van Spanje werd doorbroken door het goedkope zout van St. Maarten. Ook strategisch was het eiland van belang. Spanje was bang dat Nederland ook Havanna en Puerto Rico wilde veroveren en tevens de veilige doortocht van de Spaanse zilvervloten zou bedreigen. In 1633 heroverde Spanje dan ook St. Maarten.