Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 127]
| |
Terug in Nederland
| |
[pagina 128]
| |
Nu heeft een boer weer niets te zeggen
Nu de scheepjes komen aan,
't Schijnt de matroosjes nu voorleggen,
Een ander moet nu achter staan.
Gerrit werd schier dol van zinnen:
Ik placht wel bij mijn meisje te gaan,
Maar nu kan ik haar niet verwinnen,
Ik zie er nu geen vreugd meer aan.
Ik dacht zij zou mij nooit ontlopen,
Zij nam mij voor haar eigen man,
Ik wou ze wel bij 't pond verkopen,
Maar mij dunkt, daar wil niemand an.
Ik heb laatst in een kroeg gezeten,
Ik presenteerde ze aan iedereen,
Ik vond mij met de zaak bescheten,
Zij was bekend, voor 't algemeen.
Nu de scheepjes komen binnen,
Wel voorzien al met de buit,
Mag ieder wel zijn lief beminnen,
Anders lachen ze jou wat uit;
Dan gaan ze met matroosjes zwieren,
Die nu komen al aan de wal,
Die verlaten haar zwarte dieren,
Blanke meisjes hier vind je overal.
Wie zou nu geen glorie maken,
Nu de scheepjes komen thuis;
Men praat veel verloren zaken,
Want de stad komt vol gedruis,
Nu er van die bootsgezellen
Komen uit het zwarte land,
| |
[pagina 129]
| |
Men hoort graag wat nieuws vertellen.
't Is: wellekom vriend, aan alle kant.
Men ziet de hospes nu floreren,
Schep daarin nog goede moed,
Matroosjes leven gelijk als heren:
Heb je geen geld, verteer jouw goed.
Wil maar lustig vrolijk wezen,
Als het geld nu is verteerd,
Doen wij gelijk voor dezen,
't Keelgat dat moet zijn gesmeerd.
Spiegelt u hier, matroosjes alle,
Nu gij weer komt aan de wal:
Zwier zo veel niet overalle,
Denk eens om uw storm en val,
Als gij uw geldje gaat verzwieren
Helpen zij u weer aan kant,
Zo verlaat gij de venusdieren
En raakt weer naar 't zwarte land.
Ik zal het liedje wel onthouwen,
Want ik had het nooit gedacht
Toen ik het zwarte land kwam aanschouwen,
Wat ik daar heb doorgebracht.
Ik dacht om de blanke meisjes:
Was ik weer in 't vaderland,
Ik deed nooit geen Oostindisch reisje,
Ik voer nog liever langs het strand.
|
|