Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdEen nieuw Oostindisch liedStem: Juffrouw, wil je geen moesjes kopenaant.Oorlof gij jonggezellen
Die gaan zwieren door de stad;
Hoor, ik moet u wat vertellen,
Hoe dat ik het al heb gehad:
Ik ben gaan varen
Al door de baren
| |
[pagina 124]
| |
Naar 't Indisch land,
Daar de nootmuskaten wassen
En zo menigeen wordt verbrand.
Als men aan de wal wil gaane
Dient het achterop gevraagd;
Dan staat men nog in bezwaren
Of het de kapitein wel behaagt.
En kan men 't verkrijgen,
Dan mag men wel zwijgen
En henen gaan,
Want de stuurlui niet lang dreigen,
Of zij zoeken erop te slaan.
Ik kwam laatst bij een mestiesje,
't Was een meisje als een vlag,
O, het was zo'n aardig meisje
Toen ik haar zoet wezen zag.
Ik speelde een reisje
Met dat zoet meisje
Het spel van de min,
Dat haar oogjes schier verdraaiden
En dat ging er wel naar mijn zin.
Als wij wederom aan boord komen
Maakt het achterop bekend
Dat het niet is naar behoren
Om te tonen dat gij daar bent!
Dan weer aan 't werk
Ja, vrij wat sterk,
Met alle man.
Dag noch nacht kan men niet rusten
Van de Oostindische nachtegaal.
| |
[pagina 125]
| |
Krijgen wij dan somstijds wat lusten,
Dan een handje vol droge rijst,
Voor degenen die niet veel lusten
Die zijn daar dan mee gespijsd.
Maar gij moet weten,
Ik lust er wel eten,
Ja, vrij wat veel;
Drie dubbeltjes in tien dagen,
Krijgen wij kostgeld tot ons deel.
's Morgens ten negen uren
Dan komt de biermaat aan,
Dan kan men het niet langer duren,
Of men dient er eens bij te gaan.
Dan gaat men lopen
Al om te kopen
Van vis en brood;
Want wij zijn zo uitgehongerd,
Ja, van honger haast half dood.
Als ons scheepje dan is geladen,
En de monstering is gedaan,
Zo moeten vlag en geus weer waaien
Als het op een tocht zal gaan.
Dan komen de tijden
Ons weer verblijden,
Want in de zee
Zijn wij allemaal nog veel liever
Als te Batavia op de ree.
Waar dat wij dan weer belanden,
Naar Suratte of Ceylon,
Daar krijgt men meer geld op handen,
Tsa, couragie, is dat niet bon?
| |
[pagina 126]
| |
Daar heb je de sitse,
Men kan ze wel missen,
En menig lijnwaad,
Daar zo menig Hollands meisje
Mooitjes van in de klederen gaat.
Als wij dan wederom komen
In ons lieve vaderland,
Dan zo zullen wij zonder schromen
Nu en dan gaan aan de trant.
Schier alle dagen,
Met sjees en wagen,
Al aan de zwier,
En ons paardje laten draven
Met zo'n nobel venusdier.
Oorlof, gij jonggezellen,
Bent gij 't Hollands dal weer moe,
Laat het u toch niet vervelen,
Ga weer naar Oost-Indiën toe.
Het is geen schande
Om vreemde landen
Eens in te zien;
Als men toch niet op wil passen,
Moet men evenwel daar nog heen.
|
|