Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 107]
| |
Terugreis
| |
[pagina 108]
| |
O, derelijke nood,
Daar men zo geraakt om 't leven
En worstelt met de dood.
En daar bijna geen man
Die staat ontvluchten kan,
Maar moet in 't water sneven.
Wat baat al ons verstand?
God kan andere dingen geven,
Brengen ons nooit te land.
Het ene schip, o smart,
Zoals geschreven wordt,
Is Amsterveen geheten,
De winden en de zee
Hebben het vaneen gereten.
Ach, wie en hoort niet wee.
't Andere schip, genaamd
De Samson en befaamd
In 't zeilen, is gezonken;
Het volk, o wat verdriet,
Is eindelijk verdronken,
Zo men geschreven ziet.
Van Amsterveen daar zijn
Twee man in deze pijn
Door Godes gunst behouwen.
En van de Samson maar
Ene man, ach wat benauwen
En droevelijk gevaar.
Ach, waar is groter smart
Dan daar men allen wordt
| |
[pagina 109]
| |
Gedreigd met die ellende
En dat wij één voor één,
Waar dat wij de ogen wenden,
De dood in 't aanzicht treên.
God spare in zulke nood
Toch de overige vloot,
Opdat die aan mag landen,
Behoed haar, goede God,
Voor orkanen, klippen, stranden
En zulk een droevig lot.
In die benauwde staat
De mensen nooit verlaat,
Maar wil hen al ontfermen,
O God! door uwe macht.
Gij moet hen alleen beschermen,
't Wordt al van U verwacht.
|
|