Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Batavia's trantStem: Roemrijk Haagjeaant.Wil mij volgen, eerbaren,
Ik vertrek wel haast van hier,
Ik wil nu de weg gaan banen
Naar dat Hollandse gezwier
En verlaten de zwartinnen
Die u brengen tot de val,
Want ik heb voortaan mijn zinnen
Gesteld op het Hollandse dal.
Daarom wil ik eens verhalen
Hoe het hier al veel toegaat,
Van die overgrote kwale
Die men lijdt in deze staat,
Want het zijn vervloekte woorden,
Die men dagelijks horen moet,
Och! waren zij nooit geboren,
Dat vervloekte Chamsgebroed.
't Is tukje maay al wat zij zeggen,
Maay ponje ponje en nog meer,
Foei, ik schrik om uit te leggen,
't Is een schande voor God de Heer
Dat men zulke woorden hoorde
In ons lieve vaderland,
Men zou haar terstond vermoorden,
Of zij werden wel verbrand.
Die haar dochters zag spanseren
Als zij gaan al over straat,
Men zou zeggen aan haar kleren
En haar wonderhups gelaat,
| |
[pagina 100]
| |
Dat die dochters staan verheven
Boven het Hollandse geslacht,
Maar zij worden daarbeneven
Door de duivel voortgebracht.
Komt gij bij haar eens verkeren,
O, zij zijn zo wonderfijn,
Raakt gij maar eens aan haar kleren,
't Is alsof gij waart venijn,
Dan beginnen zij te kappen:
Sange beekke begietoe,
Woste kiere, kiere appe,
Aje jange katte tadie.
Wil niet denken, vrome lieden,
Dat ik u daarmee beklad;
Neen, ik wil u maar bedieden
Van dat vuil kanaljepak
Die daar bij de nacht gaan sluipen,
's Morgens vroeg of 's avonds laat,
En van slaven laten gebruiken
Eer de dageraad opgaat.
Vlied van mij dan, gij zwartinnen,
Met uw lonken en gezicht,
'k Placht u eertijds te beminnen,
Als ik u het eerst aanzag,
Maar als ik begon te merken
Uw vervloekt en vuil beleid
En al uw duivelse werken
Heb ik mij van u gemijd.
|
|