Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdOostindische deunStem: Liereboelaaant.'k Waar buiten Batavia,
Niet heel ver van Jakatra,
Daar kwam mij een nonje tegen
Die mij om een pisang vroeg;
'k Liet mij van de maagd bewegen,
Die ik noodde in een kroeg.
'k Eiste een fles suikerbier
Om te nemen ons plezier,
En ik riep al: banje kassie,
Hierop sprak het zoete kind:
Weet, ik ben geen wissewassie,
Toon hoe dat gij mij bemint.
'k Maakte zoete tijdverdrijf,
Krek als Teeuwis en zijn wijf,
Want haar kleertjes, zonder gekken,
Heeft zij voor mij uitgedaan,
Dat kwam mijn lust verwekken
Om met haar iets aan te gaan.
Daarmee speelden wij heel gauw
Klaver Boer op Harten Vrouw.
O! dat zoete lieve meisje,
| |
[pagina 90]
| |
Al waar zij wat bruin van vel,
Zij waar wonderzacht van vleisje
En verstond het kunstje wel.
Ik was heel verheugd en blij,
'k Gaf het meisje een roepij,
Bonnes nootjes, sprak de nonje
En is van mij heengegaan,
Maar de Droes moet die karonje
Op haar zwarte billen slaan.
Want zij had mij mooi bedot,
Ik moest als een dwaze zot
Naar het schip en mij vertonen
Aan de meester chirurgijn;
Ik was mooitjes in de bonen,
O! de Nikker haal dat zwijn.
Dus al wie in Injen is,
Loop de nonjes altijd mis.
Wil uw zaken zo niet klaren,
Want het is droevig kruis
Als je gelijk ik zou varen,
Met veel plagen weer naar huis.
't Zij hier of in het Apenland,
Houd de hoeren van uw kant.
|
|