Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdHet lof van Oost-IndiënStem: Van de Engelse nachtegaalaant.Het begon uit het oosten te dagen
Een vergulde morgenstond,
Ik zag Aurora met haar wagen
Openen haar rozemond.
Febus stak zijn wieken aan
| |
[pagina 62]
| |
Bij de zwarte Indiaan.
Heel des werelds puik en vruchtbaar land,
Daar alle kostelijkheid
Door Febus' klarigheid
De natuur zelf heeft geplant,
Dies mijn hart werd verlicht
Door dat heldere gezicht
Om te uiten, uiten, uiten het verhaal
Waartoe ik menigstond
Mijn hart genegen vond
Tot die kust oriëntaal:
Nu wil gaan loven
Haar dalen en hoven
Daar Febus' stralen
Gestadig op dalen,
Want India gaat alle landen te boven.
Edel India, rijk bepereld,
Gij zijt 't allerschoonste deel
Onder Azia, de wereld
Overtreft in het geheel;
Uit wiens schoot de zonne rijst
Die de ganse wereld spijst
Door sieraad en kostelijkheid
Van vruchten velerlei
En dierbare specerij,
Tot haar baat en groot profijt.
Alle volken en geslacht
Hebt gij tot uw oog gebracht,
Door uw wonders, wonders, wonders zeer vermaard,
Zodat uw grote faam
Gebracht heeft enen naam
Aan alle natiën op de aard':
Dus wij bezeilen
| |
[pagina 63]
| |
Veel duizenden mijlen,
Veel felle baren
Onz' schepen doorvaren
Om te genieten uw kostelijke waren.
Rijke schatten en dierbare trezoren
Stelt gij hier op uw toneel,
Amethisten, smaragden, ivoren
Hyacint, een schoon juweel.
Gij geeft kostelijk gewaad
En veel loffelijk sieraad,
Diamanten en paarlen schoon,
Agaatstenen, koraal,
Robijnen en kristal,
Daar de zeilsteen van spant de kroon.
In uw zilveren rivier
Zwemt de edele saffier
En de jaspis, jaspis, jaspis groot van kracht,
Zodat gij dus verrijkt,
't Beloofde Land gelijkt
Waar de Gouden Eeuw is voortgebracht;
Dierbare stenen
En parels metenen,
Veel goudmijnen
En zilveren pisijnen
Der zonne stralen hier stadig beschijnen.
Kostelijk zijn uw specerijen,
Gij zijt rijkelijk beplant,
Driemaal 's jaars op diverse tijden
Draagt gij vruchten abondant.
De Nederlandse apothekerij
Krijgt door u haar heerschappij
Der geneeskunst: want de medicijn
| |
[pagina 64]
| |
Die wordt van alle kant
Gevoerd naar 't vaderland,
Met veel schepen, groot en klein.
Daar het rode barber groeit
En veel schone balsem bloeit,
Die de ziekte, de ziekte, de ziekte van de mens,
Ook als hij is gewond,
Maakt wederom gezond
Tot zijn volle wens.
Al uw landouwen
Zijn waard te aanschouwen,
Nooit uws gelijken,
Zo kostelijken
In al des werelds koninkrijken.
Veel lusthoven en schone waranden
Die besluit gij in 't geheel,
Wel voorzien met dierbare panden
Als een vorstelijk toneel.
Een wellustig Paradijs
Daar vloeit honing, melk en rijst,
Zoete nectar ende godendrank
Die vloeit daar even ras
Uit jeugdig boomgewas,
Dag en nacht en jaren lang,
Daar de dauw 't riet verguldt
Dat met suiker is vervuld;
Daar de peper, peper, peper en muskaat,
Kruidnagel zeer bekwaam,
De foelie aangenaam,
In haar jeugd en volle bloeisel staat;
Pijpen kanelen
De bomen voorttelen,
Noten muskaten
| |
[pagina 65]
| |
En honingraten
Alle zoetigheid t'onzer baten.
Lust u voorts het hart te vermaken
En verheugen uwe geest
In Gods schepselen en wondere zaken,
Hier is menig zeldzaam beest.
Onder 't pluimgedierte heeft prijs
De vogel paradijs,
Daar de vogel struis zijn nesten bouwt,
De griffioen, de draak,
Veel apen tot vermaak,
Leeuwen, tijgers menigvoud;
Daar de vogel lori fraai,
Kaketoe en papegaai,
En meer monsters, monsters, monsters abondant
Te zamen komen op de dril
De loze krokodil
Met de schromelijke olifant.
Land en rivieren
Vol vissen en dieren;
Hier zijn te merken
Gods wonderwerken,
Waard te bekijken voor leken en klerken.
En de inwoners van desgelijken
Eertijds kloek en zeer vermaard,
Die trots andere koninkrijken
Leefden heerlijk op de aard',
Waarmee nu door koopmanschap
Hebben daar de hoogste trap;
De Nederlanders, door hun hoge moed,
Die hebben met geweld
Daar hun een wet gesteld,
| |
[pagina 66]
| |
Om 't kostelijke goed
Dat men over India,
In de stad Batavia,
Nu ziet bloeien, bloeien, bloeien al gelijk,
Waar nu zeer triomfant
De stapel is geplant
Van haar staat en Republijk.
Meeste Indianen
Zijn onderdanen;
Veel van haar staten
En potentaten
Zich door de Nederlanders regeren laten.
Sloten, havens, kusten en steden
Staan meest onder ons gebied,
Zo met oorlog als door vrede,
Zo men dagelijks hoort en ziet:
Mits de Nederlandse Raad
Van de Indiaanse staat
Doort het opperhoofd, de Generaal,
Die door zijn maatschappij
De Roomse monarchij
En Grieken treft altemaal.
Dus Bataviën nu verrijkt
Schier voor Perzië niet en wijkt,
Ja, zelfs China, China, China staat en raast,
Wiens staat en grote pracht
Heeft dikmaal haar gebracht
In verwondering en verbaasd:
Al de Chinezen
En Portugezen,
De Indische steden
Die komen nog heden
Te zamen deemoedig haar bidden om vrede.
| |
[pagina 67]
| |
't Aards Paradijs vol vrede
Was alhier door Godes hand,
't Lustprieel en de Hof Eden
Binnen India geplant.
Daar de Boom des Levens groeit,
Met rivieren klaar besproeid,
Eerst van Adam en Eva, onz' ouders bewoond,
Daar 't goud zeer kostelijk drijft,
Gelijk ons Mozes schrijft,
't Welk de Ganges Eufraat betoont.
Zonder dat ik u vertel
Van de kust Koromandel,
Pegu, Banda, Banda, Banda en Taywan,
Malakka schoon en rijk,
Bengalen desgelijk,
Met nog Perzië en Japan;
Voorts met schone kusten
Vol vreugde en lusten,
Met veel speelhoven,
Zeer waardig te loven,
Waar de Nederlanders zich steeds gaan verlusten.
Indianen, vernederde slaven,
Onder Compagniesverband,
Eer hen die hun eer in de haven
Hebben van 't Oosten geplant.
Nederland, nieuwsgierig bloed,
Stel u dapper op de voet,
Die de aardkloot met lusten doorreist,
Doorsnuffel welgetroost
De wonderen van de Oost;
Daar de zon u met haar stralen wijst.
Dus dan, Nederlandse jeugd,
Vaar naar India met vreugd,
| |
[pagina 68]
| |
Wil niet schromen, schromen, schromen voor de dood,
Wees nimmermeer vervaard,
Zo u maar God bewaart
Gij en hebt geen gebrek noch nood,
Maar zeven jaren
Wil God u bewaren;
Laat uw beminde,
Met alle uw vrinden,
Gij zult ze te zamen in vrede nog vinden.
't Zij perikels van klippen of baren,
Van zeerovers, moord of brand,
Daar u God voor wil bewaren
Door zijn goedertieren hand.
De Hollander, Zeeuw en Fries
Vrezen Turk noch Portugies!
Mits hij door praktijk en kloek beleid
Elk maakt zijn zeilen klaar,
En neemt zijn steken waar
Daar 't kompas hem leidt.
Dus, matrozen welgezind
Zeilen met allerlei wind.
Die zijn schepen, schepen, schepen wel bestiert,
Die waakt en gestadig let
Waar hij zijn koers op zet,
Op de haven daar zijn baken viert,
Dus om te zeilen
Veel duizenden mijlen,
Dat hij de winden,
In fokken en blinden,
Tot hij kan de Indische haven vinden.
Tsa dan, nobele Batavieren
Van 't jacht Hercules vermaard,
| |
[pagina 69]
| |
Lustig te zamen, scheepsofficieren,
Vaar met vreugden onbezwaard.
Schipper, stuurman, chirurgijn,
Assistenten groot en klein,
Bootsman, schieman, oppertimmerman,
Konstabel, korporaal,
Busschieters altemaal,
Kwartiermeesters voeg u aan de dans,
Kuiper, kok en bottelier,
De zeilmaker en barbier,
Voorts de soljers, soljers, soljers altegaar,
De commandeurs van staat,
Met iedere lanspassaat,
Vaar naar India met vreugd eenpaar:
Te zamen soldaten,
Matrozen en maten,
Wil vreugd vermeren
Tot Gods lof en ere,
Tot wij uit India wederom keren.
|
|