Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdEen nieuw lied, gemaakt op een matroos van het Oostindisch Compagnieschip, het Wapen van Hoorn genaamd, dewelke enige dagen alleen op dat schip masteloos heeft gezworven, tot hij eindelijk aan land is gebracht en behouden te Amsterdam kwamOp een welbekende wijs: Van het schipaant.Hoor toe, omstanders alle,
En luister naar dit lied,
Wat hier is voorgevallen,
| |
[pagina 55]
| |
Zo warelijk geschied.
Een jonkman hier woonachtig,
Een burgers kind, hoor aan,
Wat hem wedervaren klachtig,
In zijn reis is vergaan.
Johannes Veldtman, vrinden,
Was eenentwintig jaar
Toen hij het schip ging vinden:
't Wapen van Hoorn klaar,
Om naar Oost-Injen te varen
Met stuurman en kapitein,
Voor de Kamer Zeeland klare
In zee gestoken zijn.
Zo als zij zijn gekomen
Dicht tot aan Braziel,
Hebben zij de masten verloren,
't Geen voor hen treurig viel.
Waarop kapitein en stuurman
Hem lieten in de nood,
Want hij ook heeft gegeven
Zo menig droeve schoot.
Zij hebben hem verlaten,
Hij met vijf zieken daar,
Nam God tot zijn bate,
Stortte gebeden klaar
Aan zijn Hemelse Koning
En bad om onderstand,
Die hem ook heeft geholpen,
Genadig door Zijn hand.
| |
[pagina 56]
| |
Eerst kwam te overlijden
De bootsman van dat schip;
Toen hij nog had vier zieken,
En vreesde bank-klip.
Maar in korte stonde
Zo kwam de God van al
En nam de vier gewonden
Tot in Zijn Hemels Zaal.
Toen lag hij daar te drijven
Wel twaalf dagen lang;
't Is niet om te beschrijven,
O! Heer, wat viel het bang.
Hij zag de dood voor ogen
En dacht zo menig reis:
O! grote God van boven,
Gun mij Uw paradijs.
Hij lag met losse zeilen
Te drijven ginds en weer
En moest daar zo lang blijven
Totdat de Opperheer
Een vaartuig heeft gegeven
Die op noodschoten aan,
Tot behoud van zijn leven,
Hem hulp heeft gedaan.
Hij schreef aan d'Edele Heren
Bewindhebbers voorwaar,
Van al zijn droevigheden
Die hij met groot bezwaar.
Maar deze Edele Heren
Deze brief niet hebben ontvaên,
| |
[pagina 57]
| |
Waarom hij ook zes maanden
Nog bleef in droef getraan.
God geve, jonkman verheven,
U zo veel zegen klaar
Als die u hebt geleden
In angst en groot gevaar.
Opdat gij nog mag dragen
De naam al van kapitein,
En namaals mag vergaren
Boven in 't Hemels Plein.
|
|