Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdEen nieuw lied, wegens het aflopen van 't Oostindisch schip Nyenburg. Uitgevaren in den jare 1763 voor de Kamer van HoornStem: Daar was een maagdje vol benauwenaant.Wat hoort men niet al droeve mare!
Behalve in ons Amsterdam,
Van mensen die de zee bevaren,
Wat ongeluk dat hun overkwam!
Niet door het razen van de golven
Of ook het stoten op een klip,
| |
[pagina 53]
| |
Maar hoe een partij avond-wolven
Een onraad brachten op het schip.
Het schip dat voer hier uit van Hoorn,
Was Nyenburg genaamd terecht;
De kapitein daarop verkoren,
Was Ketel zo de courant ons zegt,
En voor die Kamer uitgevaren,
De achtste mei van dezen jaar,
En na gezworven op de baren,
Werd men de muiterij gewaar.
Met zij aan de Kaap de Hoop belandden,
Van Duitsers, Mof en Poep bemand,
Zag men het ijvervuur ontbranden,
Van menig snode dwingeland:
Zij saamgerot met grote hopen,
Hebben met ijselijk geweld
Het schip zo dadelijk afgelopen,
Zoals ons de courant vermeldt.
Deze vervloekte rotgenoten
Hebben de schipper in de kajuit,
En opperstuurman opgesloten,
En naar hun boos en hels besluit
De onderstuurman aangegrepen
En officieren omgebracht,
Terwijl zij met hun helse knepen
Het schip dus kregen in hun macht.
Zij naar Cajenne zich begaven,
En 't anker lieten vallen voort,
Bij de Cap du Nord of Oranjehaven
En aan de zuidzij van dees boord,
| |
[pagina 54]
| |
Gekomen van dit eiland even,
Zijn enig volk met zilver en goud!
Uit 't schip in de sloep en boot gedreven,
En zijn gevlucht zo jong als oud.
Doch zestig man van deze boeven
Zijn in Cajenne gearresteerd,
En vastgezet met ijzeren schroeven
Omdat men had uit hen geleerd
Dat zij bij zich hadden gouden platen,
Waarvoor zij goederen velerlei
Zich in lieten, om te kopen laten;
Waardoor dat hunne dieverij
Nu is ontdekt, en hun wandaden!
Geworden dadelijk openbaar;
Hoe 't gaan zal is niet wel te raden,
Men wacht het nader van dit jaar.
En mogelijk schielijk God doet lukken
Dat men hen straft voor al hun kwaad
En hun bedreven boze stukken!
Die zij uitvoerden obstinaat.
|
|