Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 49]
| |
Journaal van de fluit Delfshaven, van Holland uitgevaren naar Oost-IndiënStem: Schaamt u, gij Brabantse herenaant.Wanneer men heeft geschreven
Duizend zeshonderd even
En achtenzestig jaar,
In december tien dagen
Kwam ons de wind behagen,
Liepen in zee voorwaar.
Wij zeilden zeer blijhartig
Uit Holland, 't is waarachtig,
Tot in de Spaanse Zee
De Turk ons aanrandde,
Met zijn bebloede handen,
Maar God ons bijstand dee.
Hij lokte ons zeer schone,
Liet prinsenvlagge tonen
Recht of het was onz' vriend.
Maar men zag haast zijn vane,
Met Turkse halve mane,
Hetwelk ons niet en dient.
Hij liet de bloedvlag waaien,
Zijn sabel liet hij zwaaien
En schoot vast schoot op schoot.
Wij mee als kloeke bazen,
Sloegen wel twaalf glazen,
In 't lest het God verdroot.
Ons schipper hoog en waardig
Die bleef daar dood zeer vaardig,
| |
[pagina 50]
| |
Afb. 3 Pagina uit De Oost-Indische thee-boom, circa 1750 (kb Den Haag)
| |
[pagina 51]
| |
En ook ons commandant.
Maar evenwel als helden
Wij ons daartegen stelden,
Zonder druk of getreur.
d'Admiraal van Algiere
Riep: wilt gij goed kwartiere,
Strijk vlagge naar mijn zin.
Toen riep ons opperstuurman:
Daar heb ik geen manier van,
Liever de brand daarin.
Eer wij ons christenzielen
Zouden laten vernielen
Door uw Turkse gebroed,
Liever daarvoor te vechten,
Voor 't vaderland als knechten,
De leste droppel bloed.
Zes stukken wij maar konden
Gebruiken toen terstonden,
Toch kreeg de Turk zijn deel,
Want wij ook altegare
Speelden met onze snaren
Zeer lustig op zijn veêl.
d'Adelboom van Turkijen
Die ons zo kwam bestrijen,
Ruim dertig stukken groot.
Omtrent veertig minnaren
Schoot hij tot ons bezwaren,
Zeer gekwetst ofte dood.
| |
[pagina 52]
| |
Onze bootsman kloekmoedig
Die liet zijn leven bloedig
Mee voor de Turkse hond.
En nog negen personen
Ging de Dood niet verschonen,
Storven aldaar terstond.
Och mensen altegader!
Komt nu tot God al nader,
Wij hebben werk naar loon.
Verlaat uw nevels duister,
Komt zet uw hart vol luister
Naar 's Hemels hoge troon.
Prinse, wil het verlichten,
Toen ik dit lied ging dichten
'k Lag zwaar gekwetst ter kooi
Op de fluit Delfshaven,
Zing het met stemme brave,
Al gaat het niet zeer mooi.
|
|