Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |
Journaal gehouden naar IndiaStemme: t' Amsterdam al op de reeaant.Recht voor Texel op de ree
Liggen wij gereed te varen
Door de woeste wilde zee,
Over zoute stoute baren,
Naar Oost-Indiënrijk vermaard,
Met De Vreede, die God bewaart,
Als Hij ons 't leven spaart.
't Windje waait al oostnoordoost,
Wind op ankers, zet bij zeilen,
Loodsman, wees nu wel getroost,
Wil naar diepte en droogte peilen,
Zie naar ton en bakens mee,
Dat wij op een droge stee
Niet raken, maar in zee.
't Land van Dover ligt aan lij,
Singels wij met lust passeren,
Bevesier en Wight voorbij;
Poortlands Hoek kan ons niet deren,
Goustaert, Lesert, Sorles lest,
Daarmee zeilen wij zuidwest,
En zuiden, dat is best.
'k Zie de hemelhoge top
Aan de Kanarische Eilanden:
De noord-passaat waait lustig op,
Strijk de marszeilen aan de randen;
Stuurman, schiet de hoogtekant,
Voor de steven doemt het land,
Dan dreigt ons klip of strand.
| |
[pagina 41]
| |
Jago voor ons aan stuurboord,
Om de Linie te passeren,
Zeilden zuidzuidoost al voort,
Moesten nog in 't eind laveren,
't Oostenwindje koelde dicht,
Trinidad kwam in 't gezicht,
In 't opgaan van het licht.
Man te roer, houd zuidoost aan,
'k Zie Testandi Thun al blikken,
Laat de koers nu oost aan gaan,
Deze wind die wil ons schikken,
Ende brengen op de ree
Aan de Bon Sperance uit zee,
Daar wij verversen mee.
Zeilden zuid ten oost van hier,
Om de west-passaat te treffen,
Daarna oost met groot pleizier,
Zagen toen San Paulo effen;
Zakten weder om de noord,
Kregen de west-moesson aan boord,
Dus ging het naar Java voort.
Mannen, zie vooruit naar land,
Om de Straat Soenda te ramen,
Neem het dieplood in de hand:
Dan zo komen wij te zamen
Aan de stad Batavia,
In het rijk van Jakatra,
Waar wij verlangen naar.
|
|