Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdOp een meisje van twintig jaren, dat zich voor de Kamer Amsterdam heeft laten verhuren, en hoe zij in Texel zijnde, is ontdekt en ontslagenOp de wijs: Van de Savoyaarse meisjesaant.Wel, Amsterdamse meisjes,
Wilt gij mee aan de trant
Om met ons ook een reisje
| |
[pagina 38]
| |
Te doen naar 't warme land,
Gelijk een aardig diertje
Dat bij ons is aan boord,
Die wou voor een pleziertje
Al met ons varen voort.
Een maagd van twintig jaren
Wou mede aan de trant,
Om met ons mee te varen
Al naar dat Apenland.
Haar naam houdt men secreten,
Toen zij nog vrijer was
Werd heel anders geheten;
Wat dunkt u van die tas.
Zij was een zoete engel,
Is dat geen rare klucht,
Wat dunkt u van die bengel,
Verheugd op het gerucht
Van ons scheepsvolk aardig,
Die rare snaken zijn,
Want die wouden wel vaardig
Dat de helft zo mocht zijn.
Het schip wil ik niet noemen
Waar dit is op geschied,
Daar valt genoeg te roemen
Op de inhoud van dit lied
En van dit meisje aardig,
In Texel waar gebeurd,
Een stuk zijn aandacht waardig,
Wie is 't die daarom treurt?
| |
[pagina 39]
| |
Het is een meisje aardig
Geboren in Holland,
Daarom is zij wel waardig
Te gaan mee aan de trant.
Maar zij mag nu niet mede,
Nu het is openbaar,
Met ons van de rede,
Al in ons scheepje klaar.
Dit doet ons veel verdriete
Wijl wij liefhebbers zijn
Om vogeltjes te schieten
Bij zulke meisjes fijn.
Ja, wij wouden nog veel liever
Dat er vijftig van die soort
Tot ieder zijn gerieve
Waren bij ons aan boord.
Hij die dit liedje dichtte,
Dat was een rare snaak,
Hij was ook van de lichte
En hield wel van 't vermaak
En zulke kluchtjes mede
Die waren naar zijn zin.
Hij is altijd tevreden
Te spelen het spel der min.
Dat alle meisjes voeren,
Wij zouden tevreden zijn
En ons niet eens en roeren
Voor dit mooi meisje fijn.
Ja, wij mochten het wel lijden,
Want wij liefhebbers zijn
Te slapen met ons beiden
Totdat Aurora schijnt.
|
|