Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Matroos' afscheid, varende naar Oost-IndiënStemme: Boks voetjeaant.Vereende Oostindische Compagnij,
Die menig jong hart stelt aan een zij,
Zo menig frisse kwant
Vaart uit Nederland,
Ik moet mij eens houden aan uw kant.
'k Hoop dat er somwijl veel praten rijst,
De een zal 't laken als 't de ander prijst;
Laatst hoorde ik van één
Veel wonder verbreên,
Hij kwam er vandaan en wou er weer heen.
Ik zie ze uit- en thuiskomen hier,
Zij drinken, zij klinken, zij maken goede sier;
Zij zijn in 't habijt,
Gekleed met zijd',
Ik moet mee gaan varen, dat is mijn vlijt.
Wat schaadt het, wat baat het, ik leef onbevreesd;
Ik leef en ik zweef, ik volg mijn geest
Naar mijn dunken plezant,
In 't warme land,
't Is beter dan hier te blazen in de hand.
Dan komt mijn moertje, die ik wel bemin:
Mijn lieve kind, stel het varen uit uw zin,
Kwade boeven, geloof't,
Die maken uw hoofd
Geheel van uw zinnen beroofd.
| |
[pagina 21]
| |
Afb. 2 Wapen en monogram van de Verenigde Oostindische Compagnie, geschilderd door J. Becx de Jonge in 1651 (Rijks-museum Amsterdam)
| |
[pagina 22]
| |
Och moeder! wees hier niet in belaên,
Kwade boeven hebben 't mij niet gedaan;
Mijn stiefvader venijn,
Uw hartezeer om mijn
En mag ik niet horen, dus moet ik weg zijn.
Dan komen de meisjes en maken mij bang;
Zij zeggen: buur-vrijer, hoe kun je zo lang
Gaan varen van huis,
't Is een abuis,
Gij zult nog wel zeggen: och! was ik weer thuis.
Al lachende zeg ik: meisjes, zwijgt stil,
'k Vaar omdat ik u niet hebben wil.
Al varen wij veer,
Wij komen wel weer,
Dan nemen wij meisjes naar ons begeer.
Dan moet ik nog horen 't ouw'wijfs gelol;
Zij maken mijn kop schier half dol,
Zij zeggen zeer gram:
Wel lieve lam,
't Waar beter dat gij bleef bij uw mam.
Dan zeg ik al lachende: ouwe best,
Ga, haalt gij een kooltje vuur in uw test.
Jouw oude gat,
Verwarm dat wat,
Wij varen voor 't vaderland, versta wel dat.
Prinsen adieu, wij varen van kant,
De Here beware ons vaderland.
God geef ons goede reis
| |
[pagina 23]
| |
Naar onze eis,
Wij kloppen Spek-Jan al op zijn vleis.
Oorlof matrozen, jong en oud,
En alle bootsgezellen stout;
Slaat lustig de bal,
Jaagt Spek-Jan in de val,
Het geldeken dat verzoet het al.
|
|