Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdHet beklag van de Amsterdamse lichtmisVoois: Ik kwam er laatst wandelen aan, etc.aant.Adieu, Amsterdamse meisjes zoet,
Ik moet vertrekken metter spoed
En word geboeid gebracht op 't schip Belvlied,
Naar Oost-Indië tot mijn verdriet.
Het spreekwoord dat blijkt nu aan mij zeer wel:
Dat 'hij moet naar 't kalfsvel
Horen', omdat ik niet heb geacht
Mijn ouders en mijn vroom geslacht.
Daarom zo zit ik nu in deze staat
En ben bedrogen, maar 't is te laat.
Ach! ach! hoe is de zaak met mij verkeerd,
Hoe word ik hier mores geleerd.
Ik was in het bloeien al van mijn jeugd,
Altijd genegen tot ondeugd
En ik liep dag en nacht, o droevig kruis!
Van 't ene bordeel naar 't andere hoerhuis.
In plaats van werken vroeg en laat,
Zo ging ik zwerven langs de straat
Met drinken en klinken en spelen zoet,
Verkwisten zo mijn ouders goed.
| |
[pagina 18]
| |
Bij nacht doorkruiste ik de ganse stad,
In vechten en zuipen was ik rad,
Niemand bleef ongeschonden door mij op straat,
Maar hier weet men met mij wel raad.
Nu zo moet ik lijden, dat is wis en klaar,
En dat op deze Oostindischvaar,
Als winterkoren dat er staat op het veld,
Ach! 't is hier slecht met mij gesteld.
Wat placht ik te slapen heel zoet en zacht,
Maar nu is het schier dag en nacht
Gestadig en overal: jou hond! jou beest!
Dat zijn wel de beste woorden meest.
Eerst at ik wildbraad of pastei,
Nu droog beschuit, weinig daarbij.
Een teugje water, ach! dat valt zo zwaar,
Ik wou ik weer bij mijn ouders waar.
Het wordt nu klaarlijk aan mij betoond
Hoe dat het kwaad zijn meester loont,
Want hier wordt nu gestraft mijn dartelheid,
Adieu, voor zeven jaartjes tijd.
|
|