Wie wil d'r mee naar Oost-Indië varen. Liedjes uit de Compagniestijd
(1991)–A.N. Paasman– Auteursrechtelijk beschermdOostindisch Venus-liedStemme: Als 't begintaant.Te Vlissingen leit een jacht bereid
Om naar Oost-Indiën toe te varen,
Daarop zo rust een Cupido
En speelt op zijn vergulde snaren.
| |
[pagina 16]
| |
O Cupido, klein Venuswicht,
Hoe klinken uw vergulde snaren;
Zij is gekruld in hare schoot,
Hoe genoegelijk is 't daar in te varen.
De eerste waagt die daarnaar vraagt
Mij dacht, ik zag de duinen blinken.
Het was het eiland van de vrouw,
Van vreugde deed zij mijn jong hart zinken.
Wat mag het voor een eiland zijn,
Wat mag het voor een eiland wezen?
Het was het eiland van de vrouw,
Dat door de minnaar werd geprezen.
De maan die scheen, de zon verdween,
Het zijn de sterren die ons lichtten;
De mast aan stukken, de spriet aan twee
En nog en wilden wij niet zwichten.
Aan de Kaap, hoor en wil verstaan,
Waar de meisjes dagelijks verkeren
Al in het huis de Blauwe Haan,
Waar wij dagelijks converseren.
Als wij dan komen in 't Indisch land,
Hoe lustig willen wij dan ageren,
Des morgens vroeg naar buiten gaan,
Tegen de zwarten schermutseren.
Als wij dan komen in 't vaderland,
Hoe lustig willen wij dan zwieren,
Des morgens in de brandewijn
En dagelijks in goede bieren.
| |
[pagina 17]
| |
Adieu dan, Utrechtse meisjes al,
En wil dit liedje wel gedenken,
Maar wij scheiden nog niet van hier,
Een glaasje willen wij eerst drinken.
|
|