Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat
(1985)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd[XXVII]Beginselen van het schrikbewind. Willem wordt bij Robespierre ter maaltijd genodigd en ontvangt lessen, die hun beiden waardig zijnFrankrijk bevond zich in dat hachelijke tijdstip, waarin het net zulke geduchte vijanden van buiten, als schromelijke van binnen had! Frankrijk moest een zo grote, zo'n alle bevatting te bovengaande stap doen, als men in de vorige eeuwen een hemels wonderwerk zou genoemd hebben. Maar... of Frankrijk daartoe een zo verbazend schrikbewindGa naar voetnoot[*] behoefde, zoals er onder Marat, Robespierre en dergelijken plaatshad, dit wil ik liever onbeslist laten. Ik geloof niet dat wij, in deze eeuw, hierover een onpartijdige en rechtvaardige uitspraak kunnen doen! Dat schrikbewind, ik erken het, was afgrijselijk, was onmenselijk! Frankrijk echter heeft zich gered, heeft zijn vijanden verslagen, doen vluchten, doen beven en aan zich onderworpen! | |
[pagina 104]
| |
Heeft zich het meesterschap over Europa bezorgd, en noodzaakt de slaven om vrij te worden. Geen tijdstip ondertussen was geschikter dan dit voor onze Willem om ten toppunt van aristocratie te geraken. De omstandigheden van die tijd leverden een onoverzienlijk veld voor zijn werkzaamheden op, en oneindig groter en bozer vernuften dan dat van Anna namen hem als het ware bij de hand, en geleidden hem tot het hoogste gloriespoor dat in deze door enig sterfelijk vermogen bereikt kon worden. Men oordele zelf. Robespierre gaf hem lessen. Deze zo verwonderlijke als verfoeilijke staatsman was, met al zijn dol en heet patriottisme, met al zijn treffelijke, vrijheid ademende en verstandige redeneringen, niet anders dan een aristocraat van de eerste rang, die al wat boven hem was, vervloekte en ter dood vervolgde, enkel met oogmerk om de hoogste van allen te worden. De naam van heet patriot was een soort van paspoort, waarmee hij, een tijd lang, veilig de wegen des verderfs en des bloeds bewandelde, en zijn uitmuntend vernuft strekte hem ten gids en beschermer op dezelve. Deze staatsman had hulp nodig; doch nimmer verkoos hij zich helpers die hij begreep dat, in dit vak, hem boven het hoofd zouden wassen. Willem viel dus in zijn smaak: van zijn verstand of vernuft had hij weinig of niets te vrezen, en van zijn ingewortelde burgerhaat en gemaskerde aristocratie kon hij alles hopen en verwachten. Hij deed hem de eer aan om hem bij zich te gast te nodigen, en om, na de maaltijd, zich met hem in zijn geheim kabinet op te sluiten. ‘Met blijdschap, mijn broeder,’ dus sprak Robespierre hem aan, want deze grote volksmoordenaar kon betoverend vriendelijk wezen, ‘heb ik vernomen dat gij tot de ware partij behoort. In de voornaamste geheimen van die partij zijt gij alreeds ingewijd, dit betonen uw daden, maar van het opperste geheim schijnt gij niets te weten.’ | |
[pagina 105]
| |
Willem betuigde gaarne door zulk een groot man ingelicht te willen worden in de ware geheimen der regeerkunde. ‘Want,’ zei hij, ‘ik voel zelf wel dat de hemel mij tot grote zaken bestemd heeft.’ Robespierre lachte eens, want hij was menskundig en verstandig en ging vervolgens aldus voort: ‘Thans zien wij de patriotten derwijze verzwakt, dat wij hun aanvallen even weinig als hun verdediging meer te vrezen hebben, zien wij hun hoofden in dier voege op hol, dat zij onze belagingen en voornemens even zo min zullen voorzien als verijdelen. Wij kunnen alles met hen doen wat wij begeren, en in de tegenwoordige toedracht van zaken is er zeer veel voor ons te doen. Door de begeving van ambten en posten, die wij met de schoonst schijnende redenen zo vet en voordelig gemaakt hebben als zij onder de verkwistendste koning immer zijn konden, hebben wij ons een menigte getrouwe vrienden aangeschaft, die amen zullen zeggen op al onze voordrachten en besluiten, en die de handen uit de mouw zullen steken, wanneer wij die tot de uitvoering ervan, met een blote wenk, zullen oproepen! Maar zij, die wij niet hebben willen of kunnen helpen, en die groter in aantal zijn, mogen zich nu stil en tevreden houden, doch de eerste gelegenheid de beste, wanneer zij hun kans schoon zien, zullen zij zich in het harnas tegen ons vertonen, zullen zij zich bij onze vijanden vervoegen, bij diegenen zelfs, welke zij altoos ten sterkste vervloekt hebben, en bij onze val zou het grootste gejuich van hun lippen gehoord worden! Dit zijn dus vijanden van ons, die gans niet verachtelijk zijn, en die wij, willen wij niet onstaatkundig handelen, in het geheel niet over het hoofd moeten zien. Zij achten zichzelf ten hoogste verongelijkt; zij achten zichzelf als de enigste bevoegden ter bekleding van die posten, welke wij aan anderen geschonken hebben; zij beschouwen ons dus, zowel als vijanden van zichzelf, als van het vaderland, en om zich op ons te verhalen, zowel als om zich te herstellen, zullen zij noch listen, noch moeiten, | |
[pagina 106]
| |
noch kosten ontzien, teneinde ons uit de baan te knikkeren, en om zodanige wezens in onze plaats te stellen, waarvan zij alles verwachten wat wij hen niet gegeven hebben! Maar, broeder, wij hebben nog andere menigvuldige vijanden! De eensgezindheid der patriotten stond hoogstgevaarlijk, stond misschien dodelijk voor ons te worden. Wij hebben derhalve verbittering en verdeeldheid onder hen gezaaid, en het gevolg was, dat zij zich onderling zo menigvuldige malen gesmaldeeld hebben, dat, in zulk een toestand van hun zaken, ons niet in het allerminst van hun gezamenlijke krachten te vrezen staat. In dit geval hebben wij volkomen ons oogmerk bereikt, en ik geef u de welverdiende lof, dat gij inzonderheid in deze grootse taak gelukkig geslaagd zijt, en u boven alle anderen verdienstelijk gemaakt hebt aan de gemaskerde aristocratie.’ Willem boog zich, terwijl een glans van vergenoegen en zelfvoldaanheid op zijn gelaat glinsterde. ‘Dan,’ aldus vervolgde Robespierre, ‘naarmate de bovendrijvende partij der patriotten van dag tot dag kleiner en dus zwakker wordt, moet, natuurlijkerwijze, hun tegenpartij hoe langer hoe meer aangroeien en in krachten toenemen. En vermits wij, uit staatkunde, verplicht zijn om de zijde der bovendrijvende partij te houden, is dit een stilzwijgende verklaring van vijandschap aan alle onderliggende partijen, die, zodra wij die slechts een weinigje gevoelig aantasten, zich verenigen zullen, want de ware gronden hunner verdeeldheid bestaan in louter beuzellingen. Misschien gaan zij zelfs wel een verbintenis met de koningsgezinden aan! En dan hebben zij slechts enige weinige bekwame hoofden of aanvoerders nodig om ons op het lijf te vallen en door hun overmacht te verpletteren.’ Deze redenering werd door Willem in al haar kracht gevoeld. ‘Wij hebben,’ ging Robespierre voort, ‘in dit opzicht een staatkundige stap gedaan welke, zo die niet ogenblikkelijk door een tweede, meer geducht dan de eerste, wordt opgevolgd, ons in een onherstelbaar verderf storten zal! Ik wil zeggen dat wij al | |
[pagina 107]
| |
deze zo menigvuldige als ontzaglijke vijanden moeten bedonderen of vernietigen, of wij worden er uiteindelijke slachtoffers van! Weet gij hier een middel toe?’ Op deze vraag van Robespierre, die onverwacht en met zoveel kracht geschiedde, als er een enige vraag op de dag des oordeels gedaan zal worden, stond Willem met de mond vol tanden: hij gaapte zijn grote leermeester aan, was te trots om nee! te zeggen en te onbekwaam om te antwoorden. De menskundige Robespierre zag deze bedremmeldheid met het grootste doch innigste genoegen. Hij beschouwde de verbaasde en verlegen Willem als het geschiktste werktuig ter uitvoering van zijn groot maar onmenselijk plan. ‘Laat mij,’ zei hij, ‘het genoegen smaken om u dit enige en onfeilbare middel te mogen aanwijzen! Het bestaat eenvoudig in de guillotine!’ (Willem keek vreemd op.) ‘De vijanden die wij de kop afhakken kunnen ons geen kwaad meer doen! De vijanden die overblijven, en die elk ogenblik, onder ons bestuur, naar hun hoofden voelen om zich te verzekeren dat ze nog op hun rompen staan, zullen zich wel wachten om gevaarlijke aanslagen tegen ons te formeren. 't Is waar, eer ons vaderland gered is - het woord vaderland, weet gij, betekent niet anders dan wijzelf - zullen er ten minste negenmaal honderdduizend koppen moeten vallen!’Ga naar voetnoot* Willem verschoot enigszins op het woord negenmaal honderdduizend koppen en zou bijna naar zijn eigen kopstuk gevoeld hebben. Robespierre was voldaan, en ging aldus voort: ‘Maar... wanneer deze koppen zullen gevallen zijn, dan zullen | |
[pagina 108]
| |
wij niet slechts de redders, maar ook de beheersers van ons vaderland zijn!’ (Willem herstelde zich.) ‘Maak u derhalve gereed om in mijn plan te treden, en verwacht van tijd tot tijd mijn geheime bevelen!’ De toon waarmee Robespierre deze laatste woorden uitsprak, maakte zulk een diepe indruk op Willem, dat hij zwoer geen jota of tittel van die geheime bevelen te zullen laten verloren gaan. Vraagt men vanwaar deze vrees, dit ontzag, en zulks bij een aristocraat zoals wij Willem beschreven hebben? Wij antwoorden kort: omdat Willem een alledaags en Robespierre (om zo te spreken) een zondags aristocraat was. Echter waagde Willem het om Robespierre een kleine tegenwerping te maken. ‘Immers,’ zei hij, ‘zijn wij door het volk gecommitteerd, en zonder deszelfs last kunnen wij niets doen!’ ‘Wat volk!’ riep Robespierre op een donderende toon. ‘Wat gecommitteerden! De guillotine!’ Willem boog zich tot de grond en vertrok. |
|