Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat
(1985)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd[X]Een overheerlijk plan, een aristocratisch meisje waardig. Het afscheidsmaal. Aristocratische pracht en overdaad. Een voorbeeldige trek om beroemd te worden en de beste getuigschriften te verkrijgen. Willem verlooft zichToen het op een scheiden zou gaan, liet Willem een overheerlijke maaltijd aanrichten waarop hij al zijn weleerwaarde en hooggeleerde meesters en andere boezemvrienden verzocht. Veel hoofdbrekens had het hem gekost om iets uit te vinden, waardoor hij bij deze gelegenheid zich verheffen kon boven alle maaltijdgevers die immer hier ter stede geweest waren of zijn konden. De edele Anna betrapte hem, toen hij eens hierover in | |
[pagina 44]
| |
zeer diepe gedachten verzonken aan zijn schrijflessenaar zat. Hij was zelfs zo ver buiten zichzelf vervoerd, dat hij niet eens bemerkte dat zij de kamer inkwam en, reeds aan zijn zijde zittend, hem de pols voelde; want het veellezende meisje liet zich voorstaan ook kennis van de geneeskunde te hebben. Zij werd ongerust, haalde eau de lavande voor de dag en liet er hem aan ruiken. Willem sprong op, niesde, verwonderde zich een weinig en vertelde haar vervolgens de oorzaak van zijn mijmering. De freule beschouwde deze ontdekking als iets, waarmee zij haar voordeel doen kon, beloofde hem derhalve hier ook ten allerernstigste over te zullen denken en vertrok, met een plan in haar adellijk hoofd, dat haar vindingsvermogen eer aandeed. De freule had een geheime boezemvriend, want ook zij was begerig om, evenals Willem, in het natuurlijk onderzoek les te nemen. Deze haar vriend was insgelijks de boezemvriend van Willem, en vermocht alles op hem. Hetzij nu dat Anna zich met deze vriend in het natuurlijk onderzoek al te diep had ingelaten en zij de natuurlijke gevolgen daarvan vreesde, hetzij dat ze beducht was dat Willem, wanneer hij haar ooms huis verliet, haar tevens vergeten mocht, althans zij liet zich met deze vriend deswegen in en ontwierp een plan, waarvan hij de uitvoerder moest zijn, en dit plan behelsde hoofdzakelijk de bevordering van haar huwelijk. Reeds hebben wij gezegd dat de freule sterk aristocratisch was en dat het derhalve (want de hedendaagse zin van dat woord sluit ook dat denkbeeld in) haar zeer weinig of niets kon schelen welke middelen zij in het werk stelde om haar adellijke oogmerken zeker en spoedig te bereiken. De vriend van Anna vervoegde zich ogenblikkelijk bij Willem, en gaf (na de reden quasi van zijn neerslachtige diepdenkendheid uitgevorst te hebben) hem een raad, die Willem als opnieuw herleven deed en die hij geen ogenblik aarzelde te volgen. De luisterrijke dag der afscheidsmaaltijd gekomen zijnde, | |
[pagina 45]
| |
scheen de gehele stad, wat de groenwijven, de wildbraadverkopers, de koks, de suikerbakkers, en dergelijke aanbelangt, in volle beweging en zwetende drukte te wezen om de tafel van Willem zo overvloeiend van allerlei keurige gerechten en eetbare versierselen te voorzien, als immer in enig menselijk vermogen stond. De broeikassen leverden, even gelijk zoveel goudmijnen, schatten van lekkernijen op, waarvoor de snoepzieksten onder de aloude volken ganse koninkrijken zouden gegeven hebben. Vliegende koeriers of boden, met korfjes aan de arm of mantelzakken achter op hun paarden, brachten fruit en vissen aan, die zoveel geld kostten, alsof zij bij de antipoden geplukt en gevangen waren. Op alles, zelfs op de ijs- en sneeuwgerechten, schitterden (in het hartje van de zomer) de adellijke wapens van Willem. Goud en zilver was nergens vergeten, en de wijnen...! O! Hun namen en hun getal was legio. Willem ontving zijn gasten met de houding van een weldadige koning, slechts met dit onderscheid, dat hij toonde te gevoelen dat zijn eigen beurs al deze onkosten moest dragen, iets wat de koningen niet kunnen voelen, omdat zij er veeltijds de penningen van hun hongerlijdende onderdanen voor gebruiken. De gasten van Willem daarentegen, ziende in welk een hemels paradijs, in de smaak van Mahomet, zij werden ingeleid, bogen zich zo laag zij konden, en boezemden al de loftuitingen en vleierijen uit, die hun ongemene eetlust en dorstige gesteldheid hen aan de hand konden geven. Het zou te veel gewaagd zijn voor een arm schrijver die, bij zijn niet heel groot stukje spek of vlees en een enkele schotel groente of aardappelen de amber en nectar van zulk een godendis nimmer heeft mogen smaken of ruiken, om een vollediger beschrijving van dit afscheidsmaal te geven. De maaltijd ten einde gelopen zijnde, werd er een dessert opgebracht, dat in rijkelijkheid en voortreffelijkheid, geenszins voor de maaltijd zelf behoefde onder te doen. De gasten, hoe zeer reeds verzadigd van zoveel heerlijke gezichten en genot, | |
[pagina 46]
| |
geraakten opnieuw in verrukking en verkregen nieuwe snoeplust, toen zij al de kunst en natuurgewrochten die ooit de fijnste smaak streelden, als uit de vier werelddelen in requisitie gesteld, voor hun ogen op de tafel van hun edele gastheer aanschouwden. Iets echter verscheen er, dat inzonderheid de aandacht der gasten trok, en hun nieuwsgierigheid ten sterkste gaande maakte: dit was een groot zilveren komfoor, met ettelijke glimmende kolen vuur daarin, en enige zwavelstokken ernaast. Willem liet zijn etende vrienden enige tijd in deze raadselachtige verlegenheid. En vermits Anna, oneindig lozer en doortrapter dan het Filistijnse meisje dat het geheim van haar bruidegom Simson ten ontijde verraadde, volmaakt stom bleef voor alle nieuwsgierige vragen en aanvallen, strekte dit vurig comfoor tot een allerernstigst onderwerp der belangrijke tafelgesprekken, waarin Willem zijn vermaak vond. Lang genoeg zich met de steeds aanwakkerende nieuwsgierigheid van zijn gasten vermaakt hebbende, stond de gastheer statig overeind. Hij gaf een kleine wenk en alles zweeg en luisterde. ‘Eens,’ dus sprak hij, ‘heb ik in de geschiedenis gelezen, dat er een hoveling was, die zijn vorst op een maaltijd onthaalde en gedurende die maaltijd een vuur van kaneel, nagelen en allerlei welriekende specerijen stookte, welks aangename reuk de vorst inzonderheid behaagde. “Ik ben blij,” zei de hoveling, “uwe majesteit aldus te kunnen onthalen; maar zoudt gij in waarheid vertrouwen dat er nooit geuriger en aangenamer vuur kan gestookt worden?” “Neen!” antwoordde zijne majesteit, “Dat kan er niet.” “Ik zal u het tegendeel bewijzen,” antwoordde de hoveling, en meteen de schuldbrieven voor den dag krijgende, waarbij het bleek dat zijne majesteit ettelijke tonnen goud aan hem verschuldigd was, wierp hij deze in het vuur. “Sire!” dus vervolgde hij, “deze schuld is uit de wereld. Ruik nu of dit vuur niet veel aangenamer geur geeft dan het voorgaande?”’ | |
[pagina 47]
| |
Op dit vertelsel van Willem staken genoegzaam al de gasten hun oren niet weinig op; want de meesten van hen hadden geld van hem geleend en vonden zich, nu het op een scheiden en waarschijnlijk afrekenen zou gaan, geheel buiten staat om hem te kunnen betalen. Na een ogenblik vertoeven haalde Willem verscheidene briefjes of schuldbekentenissen uit zijn brieventas. ‘Ziet daar, mijn vrienden!’ zei hij en de briefjes opstekende, ‘mijn pretentiën.Ga naar voetnoot[*] Uw beloften zijn om ze op de dag van mijn vertrek te voldoen.’ Hij zweeg een geruime poos; zijn gelaat begon zeer ernstig te staan, en nimmer klopten er zoveel harten tevens aan een afscheidsmaal. ‘Dan!’ dus vervolgde hij vriendelijk lachend, ‘het voorbeeld van de hoveling jegens zijn koning is te edelmoedig, te groot, te treffend dan dat ik het niet, ten opzichte van veel van mijn zo waardige vrienden, zou navolgen. Ik ben van alles voldaan.’ Hiermee liet Willem de briefjes in het komfoor met vuur vallen, waar deze ogenblikkelijk tot as verteerden! Onbeschrijflijk waren de toejuichingen, de dankzeggingen, de zegeningen, enzovoort, die van zoveel lippen vloeiden, waarvan de geprangde harten zich dus, ineens, van de drukkendste last ontheven voelden. Zij vlogen van hun zitplaatsen, omhelsden, drukten de edele Willem aan hun dankbare boezems! Verscheidene dichters, zo griekse, latijnse als nederduitse, bevonden zich onder de geleerde gasten, en deze vielen ogenblikkelijk aan het maken van extempores,Ga naar voetnoot[*] puntdichten, klinkdichten, odes, lierzangen, en de hemel weet welke soort van dichten niet al meer, alle de lof, de grootheid van ziel, de edelmoedigheid, schranderheid, vindingrijkheid, rechtschapen adeldom, historiekunde, geleerdheid, enzovoort van de uitmuntendste aller gastheren behelzende. Willem verzamelde zorgvuldig deze rijke oogst van altoos geldende getuigenissen, en beklaagde zich het geld niet, dat hij ervoor opgeofferd had, | |
[pagina 48]
| |
als wel wetende dat deze schuldenaars in de eeuwige onmogelijkheid waren om hem te kunnen voldoen, en dat hij hen in geduchte vijanden zou herschapen hebben bijaldien hij hen gemaand had, waar ze nu zijn vrienden en aanbidders waren. Het toneel was hiermee niet geëindigd. Terwijl Willem dus, tot berstens toe, met de wind des lofs en de waterzucht van eigen grootheid was opgevuld, trad de edele Anna eindelijk ook te voorschijn. Met ogen die hem tot een engel uit de hemel decreteerden, met uitgestrekte armen die gelast schenen te zijn om de zaligheid te omhelzen, en met een houding die gelijktijdig de diepste eerbied en de vurigste genegenheid uitdrukte, naderde zij hem en drukte, op het voorbeeld van zoveel anderen, onder een zondvloed van dankzeggingen en zegeningen, hem aan haar maagdelijke boezem. ‘Ik wist,’ dus sprak zij met de stem der verrukking, ‘dat gij groot en edel van ziel waart; maar zo edel en zo groot te zijn, gaat al mijn verwachtingen verre te boven! De geleerde wereld betuigt de grootste verplichtingen aan uw deugd en uw verdiensten te hebben; hoeveel zal dan het vaderland niet aan dezelve verschuldigd wezen, wanneer gij er het bewind over voert, en telgen nalaat, die u gelijk zijn!’ Willem kon zich niet langer bedwingen. ‘Anna!’ riep hij. ‘Gij moet het geluk van deze dag voltooien! Gij moet mij die telgen geven! Daar is mijn hand! Gij zijt mijn echtgenoot!’ Met zeer veel moeite kreeg Anna een maagdelijke blos op haar kaken. Met een edele vervoering greep zij de aangeboden hand; het ganse gezelschap juichte, zodat het drie, vier buurten ver gehoord werd, en... Willem was aan het touwtje vast. |
|