Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat
(1985)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd[VIII]Voorzorg om Willem niet op dezelfde wijze te doen studeren als de burgers. Plan van de hoogleraar om de aristocratie van Willem en de freule Anna te amalgameren.Ga naar voetnoot[*] Willem wordt verliefdEen aantal brieven van voorschrijving aan de hoogleraren welke de eer zouden hebben om de edele jongeling te onderwijzen, rijke geschenken en nog rijker beloften, geschikt voor al degenen die, gedurende zijn verblijf aan de hogeschool, iets met hem te maken zouden hebben, vergezelden Willem op zijn reis, en ettelijke dagen verliepen er, alvorens hij deze noodzakelijke boodschappen in orde verricht had. Maar, zal de nieuwsgierige lezer mogelijk vragen, waartoe brieven van voorschrijving, waartoe beloften en giften op een hogeschool, wanneer men het voornemen heeft om lustig te leren en de lessen op tijd te betalen? Ik zal 't u zeggen, lezer! Mijnheer de edelman en inzonderheid mevrouw kenden en beminden hun edele zoon. Zij vreesden dat het burgerlijk canaille, zo geleerd als ongeleerd, waarmee hij voortaan op een gemeenzame voet stond te verkeren, zich niet zo wel naar zijn wil en welbehagen zou weten te schikken als Willem, tot dusverre, in zijn ouderlijk huis gewoon was. Zij voorzagen, en terecht, dat hieruit zowel voor hen als voor hun zoon veel moeilijkheden en onaangenaamheden stonden geboren te worden, en dat zelfs het al of niet gelukkig voltrekken der studies van Willem hiervan afhing. Reden waarom zij aan de professoren schreven om vooral onder oog te houden dat hun zoon van adellijke geboorte was, en derhalve met eerbied en toegeeflijkheid moest behandeld worden; dat hun oogmerk niet was dat Willem zich naar de hogeschool, maar dat de school zich naar hem zou schikken, en dat, zo dit van de gewone | |
[pagina 38]
| |
weg afweek, zij op hun beurt, in het stuk van betaling, insgelijks, tot het grootst genoegen hunner hooggeleerden, op een buitengewone wijs zouden te werk gaan, enzovoort. De geschenken die zij deden waren inderdaad niet anders dan zo veel kooppenningen om Willem van gehoorzame slaven en slavinnen te voorzien. Genoegzaam allen, die deze brieven of gaven ontvingen, verstonden deze adellijke wenk en wisten er meesterlijk gebruik van te maken. Vooral begreep de hoogleraar Breinkas deze leus, en hij begreep ze des te meer, vermits hij negen kinderen en grote schulden had en daarenboven belast was met een nichtje, dat, van adellijken afkomst zijnde, niet wel anders dan in ledigheid en overeenkomstig haar fatsoen kon opgebracht worden. Reeds had de hoogleraar een ruw plan bij zichzelf ontworpen, en het geval wilde dat hij er de volkomenste uitvoering aan geven kon, vermits Willem bij hem twee kamers nam, en zich in de kost bestelde, iets waarover zijn ouders bij uitstek wel in hun schik waren, vermits, zeiden zij, hieruit duidelijk te zien was dat hun zoon zich meesterlijk onder de vreemden zou weten te redden en te schikken. Breinkas had al aanstonds bevelen aan al zijn huisgenoten uitgedeeld, waarvan de geringste zelfs het kenmerk droeg van een doorknede en door en door ervaren mensenkennis en een bondig beredeneerd vooruitzicht. Inzonderheid had hij zijn nichtje Anna (dit was de naam van het lieve adellijke meisje) onderhouden over de jonge edelman die zijn leerling en kostganger was geworden en deze weledelgeboren maagd begreep haar oom reeds ten volle toen hij nog slechts weinig woorden over dit onderwerp met haar gesproken had. ‘Het mensdom,’ dus dacht hij bij zichzelf, ‘bevindt zich in een zo kindse toestand, dat het noodwendig om gelukkig te wezen bedrogen moet worden. Men doet de grootste moeite van de wereld om de arme stervelingen wijs te maken dat zij vrij geboren zijn, dat zij een allesovertreffende waardigheid bezitten en rechten hebben die, wel gehandhaafd, hen tot goden op | |
[pagina 39]
| |
deze aarde maken. En ondertussen, nadat men hen deze onnatuurlijke, tenminste al te sterk overdreven, roman in de kop heeft gebracht, gaat men heen en men geeft hen vergulde gekskappen of edele aristocraten tot hun regeerders, die nergens anders op uit zijn dan om al het goede dat de begoochelde mensenkinderen nog zouden kunnen genieten, te bederven! Wat is dan hier de zaak van een verstandig man? Wat toch anders dan dat hij, ziende dat de wereld aldus en volstrekt niet anders rollen wil, zo veel mogelijk die averechtse loop ten goede bestuurt? Dat hij zo veel dwazen en booswichten straft en tentoonstelt, als er onder zijn bereik vallen, en eindelijk, dat hij er voor zichzelf al de voordelen en genoegens uithaalt die erin te vinden zijn?’ Ingevolge deze redenering begreep hij dat Willem, van wie hij al aanstonds zag dat hij én een aristocraat van nature was én bij de opvoeding verder worden moest, noodwendig aan deze onveranderlijke bestemming moest beantwoorden; dat hij aan deze bestemming zodanig een richting moest trachten te geven als meest tot algemeen welzijn strekte, en verder dat hij voor deze even moeilijke als nuttige arbeid niet onbeloond moest blijven. Zijn nichtje Anna was insgelijks van adel, was allerhevigst aristocratisch, en verstrekte hem tot een grote last: zij was arm en van zijn jaarwedde schoot niets over. Wanneer deze twee een paar worden, dacht hij bij zichzelf, dan worden er geen andere goede manskinderen bij bedorven. Zijzelf maken zich onderling zo gelukkig, als dit soort van wezens worden kan en misschien wordt het ene kwaad door het andere getemperd, of mogelijk wel vernietigd, en dan wint er de Maatschappij bij. ‘Freule,’ zei hij tegen zijn nichtje, want zij was er zeer op gesteld om aldus betiteld te worden, ‘ik behoef u geen lesje in het stuk van de liefde te geven. Gij hebt alle oude en hedendaagse romans met vrucht gelezen, en in die boeken vindt men, om zo te spreken, de plattegronden van allerlei vrijerijen. Een | |
[pagina 40]
| |
ding heb ik er slechts bij te voegen. Willem is adellijk, Willem is rijk en Willem ziet er, voor een jongen, vrij knap uit, maar Willem is juist door dit alles vrij trots, en zeker is het dat hij al degenen, die hem niet van de zwakste zijde weten aan te tasten, zal verachten.’ ‘Oom!’ zei de edele Anna. ‘Gij hebt mij reeds genoeg gezegd. Ik zal uw verwachting geenszins teleurstellen.’ Van dat ogenblik af vond Willem de freule allerwegen op zijn pad. Aan tafel zat zij naast hem. In de tuin kwam zij hem op alle paden tegemoet. Wilde hij vissen, eer dan hij had zij een hengel in handen. Zette hij zich tot lezen, dan lag er reeds een boek voor haar. Sprak hij van zijn adel, in een ogenblik telde zij zijn voorouders en kwartieren op. Vloekte hij op de regering omdat er burgerlijke leden onder waren, zij voer heftig uit tegen al het onadellijke vee dat op het kussen zat. Had hij hoofdpijn, zij haalde een magazijn met reuk- en hersenversterkende watertjes voor de dag... en met één woord, Anna was zijn spiegel geworden en Willem werd langzamerhand verliefd. |
|