Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat
(1985)–Gerrit Paape– Auteursrechtelijk beschermd[IV]Willem krijgt een gouverneur, die hem onder het paardrijden de adellijke kunsten en wetenschappen leertDoor deze en dergelijke handelingen - want veel van dien aard viel er telkens voor - begon Wilem hoe langer hoe meer een ongemeen groot gevoel van zijn eigen waarde en algemene belangrijkheid te krijgen. Geen gelegenheden liet hij zich ontsnappen om het gewicht van zijn adellijke grootheid aan allen te | |
[pagina 23]
| |
doen voelen die hij beneden zich rekende, en dit getal was legio. Dat het lichaam zich vormt naar de zedelijke hoedanigheden der ziel, zodat men uit de gang, de gebaren, gelaatstrekken, het fatsoen der leden, enzovoort het hoofdkarakter, de zeden, enzovoort van iemand duidelijk leren kennen kan, is een waarheid door de gelaatkundigenGa naar voetnoot[*] betoogd, en inzonderheid door de groei en gedaante van onze Willem bewezen. Hoe ouder hij werd, hoe meer zijn inwendige aard zich uitwendig kenmerkte, en dit ging zelfs zo ver, dat menigwerf, als hij nederig en vreedzaam naar de kerk ging, de jongens hem ‘aristocraat!’ nariepen. Door de school- en oorhistorie was men voorzichtiger geworden in het doen van een keuze tot leermeester voor Willem; want zonder zo iets kon men het niet stellen. Mevrouw begreep dat Willempje niet meer buiten haar oog ter schole moest gaan, maar dat men hem binnenshuis een bekwaam en tegelijk goedaardig onderwijzer moest bezorgen, die zo weinig van het burgerlijke had, als maar immer mogelijk was. De edelman stemde volmaakt met zijn gade overeen; doch voegde er dit bij, dat hij dan gaarne zag dat een dergelijke leermeester tevens in staat was om in alle takken van adellijke wetenschappen les te geven, als: de geslachtrekening,Ga naar voetnoot[*] het blazoen of de wapenkunde, het dansen, de muziek, het paardrijden, het schermen en dergelijke. De reden die hij hiervoor gaf, was: dat de boog niet altoos gespannen kon staan; dat Willem op de ene tijd meer lust zou hebben om te dansen dan om te lezen, om te schermen dan om te schrijven, of om paard te rijden dan om te cijferen. Een meester nu, die van alles kon, was altoos in staat om de neiging van het lieve kind in te volgen, en dus steeds in staat, om het ten minste het een of ander te leren. Men was gelukkig genoeg om welhaast een meester te vinden, die niet slechts zelf verzekerde dat hij volkomen bekwaam was om in al deze adellijke kunsten en wetenschappen volledig te onderwijzen, maar die ook, min of meer, nog van adel was, | |
[pagina 24]
| |
zoals hij, vrij geloofwaardig en bondig beredeneerd, bewijzen kon uit een oude geschilderde glasruit en een cachet,Ga naar voetnoot[*] welke beide sedert onheuglijke jaren in zijn familie waren bewaard geworden, en die al de kenmerken van echtheid droegen. Men bedacht zich niet lang om deze juist geschikte knaap, bij wijze van gouverneur over Willempje aan te stellen. Het is waar, op het zedelijk gedrag van dezen onderwijzer viel zeer veel te zeggen. Maar, behalve dat een weinig lichtmisserij en veel dollemanskuren tot de begaafdheden der adellijke jeugd behoren, begreep de edelman ook, dat, daar zijn zoon onder het oog van hem of zijn weledelgeboren gemalin onderwezen stond te worden, men gemakkelijk alle verleidingen en misstappen vermijden en beteugelen kon. Ongelukkig vergat zijn hooggeboren dat het paardrijden, insgelijks een adellijke oefening, niet binnenshuis geleerd kon worden. De nieuwe gouverneur verzuimde niets wat strekken kon om de ganse adellijke familie aan zich te verbinden. Inzonderheid maakte hij zich noodzakelijk en onontbeerlijk bij zijn leerling: al zijn grillen verdroeg hij met een voorbeeldig geduld; al zijn misstappen en gebreken zag hij door de vingers, of schikte en plooide ze in dier voege, dat ze in de ogen van vader en moeder de gedaante van deugden verkregen. 's Jongelings brutale behandeling van zijn minderen noemde hij een zuiver gevoel van eigen grootheid en verhevenheid van ziel boven de burgerlijke wezens; zijn losbandigheid in veel opzichten was bij hem een onbedwongen, bevallige, adellijke levenstrant; stoeide Willem, vrij onbeschoft, met een dartele werkmeid of kamenier, hij heette zulks een blakende zucht tot natuur- en mensenkennis, die men in de boeken zo natuurlijk niet leren kon; was Willem zijn speelgoed kwijt - en onder het opzicht van een dergelijke gouverneur was dit telkens het geval - dan droeg het de naam van milddadigheid jegens de armen; van verloochening des ijdele rijkdoms; van loflijke begeerte om liever adellijke wijsheid en kundigheden, dan nietige schatten op te zamelen, enzo- | |
[pagina 25]
| |
voort, en vermits de gouverneur een bijzonder slag van overtuigende welsprekendheid had, zeiden vader en moeder altoos ‘amen!’ op hetgeen hij dienaangaande voordroeg. Het eerste onderwijs dat de gouverneur aan de wilde Willem gaf, was in de kunst van paardrijden, als begreep hij dat dit het best zou stroken met de neiging en geaardheid van zijn leerling; en inderdaad, Willem nam in deze kunst zo schielijk toe, en deed zulke verbazende vorderingen, dat hij welhaast, in stout en hard rijden, zijn meester overtrof. Hij sprong met zijn paard over heggen en sloten waarvoor zijn onderwijzer somtijds staan bleef, zeker omdat hij er meer gevaar van halsbreken in zag dan de dolle edelman, die, zonder zich te bezinnen, leven en zaligheid, om zo te spreken, aan één sprong waagde. De oude edelman en mevrouw bewonderden de bekwaamheid van meester en discipel, en legden de eerste een vrij aanzienlijk geschenk toe. Het is waar dat er dagelijks veel klachten inkwamen over het onzinnig en verwoestend rijden van zijn jonge weledelgeborene. Hier, bij voorbeeld, had hij enige kinderen of oude luiden overhoop gereden! Daar had hij het, op een volle galop, dwars door een moesland heengezet. Ginds had hij over een uitgestalde pottenwinkel heengehold, en dergelijke. Doch de gouverneur die hem of een dergelijk spoor wees, of op een dergelijk spoor hem getrouw volgde, wist aan al deze schade en baldadigheden zodanig een kleur te geven, dat de ouders die klachten aan wangunst, lasterzucht of ongelukken toeschreven. Vermits de uitdrukkelijke voorwaarde was dat de gouverneur de edele Willem in alle - volstrekt alle adellijke kunsten en wetenschappen onderwijzen moest, baarde het hem al vrij wat moeilijkheid en hoofdbreken om er iets op te vinden om dit verschuldigd onderwijs, met enige schijn tenminste, voort te zetten; want Willem wilde volstrekt, van de vroege morgen tot de late avond, niet anders dan paardrijden, en daar de wil van de jeugdige edelman de onweersprekelijke wet voor allen was, | |
[pagina 26]
| |
moest hierop iets uitgevonden worden. Het vernuft van de gouverneur was rijk genoeg om, provisioneel, hierin te voorzien. Hij begreep dat er verscheiden wetenschappen waren, die men zowel al rijdende als zittende kon onderwijzen. Bij voorbeeld, de jonge heer kon zowel te paard als te voet de rekenkunde in derzelver beginsels leren. De tafel van tweemaal twee is vier, tweemaal drie is zes, enzovoort, kon hij evenzo goed opzeggen, wanneer hij op een matigen draf paardreed, dan wanneer hij in een gemakkelijke fauteuil, in zijn japon, bij het vuur zat. Deze inval was gans niet onvernuftig, en hij slaagde ook in zover, dat Willem, dus al rijdende, galopperende en somtijds al hollende, ten minste de eerste grondbeginselen of benamingen van verscheidene adellijke wetenschappen leerde. Ook dit voldeed de weledelgeboren ouders, die in Willem niet anders dan een wonderkind beschouwden, en de gouverneur zou gewis bij deze leermethode volhard hebben, indien de volgende noodlottige gebeurtenis geen einde aan het paardrijden gemaakt had. De jongeling moest ook onderwezen worden in de beginselen van de heersende godsdienst. Zonder dat, begreep men, kon hij geen rechtschapen edelman wezen, waarom men naar een bekwaam catechiseermeester uitzag. |
|