Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch
(1937)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekendZinnen met inleidende verbindingswoorden.
| |
I. Relatieve zinnen met een betrekk. voornw. en antecedent.§ 379Deze bijzinnen zijn in de omgangstaal niet zeer gebruikelijk; ze zijn althans weinig gevarieerd, wat betreft hun vorm en functie; dit in tegenstelling met het gebruik in betoogende en litteraire taal. We deelen ze in naar de verhouding van den relatieven zin tot het antecedent, en naar de functie van het relatieve pronomen in den bijzin. 1o de relatieve zin geeft antwoord op de vraag: ‘Wat voor een?’ ‘wie (wat)?’ ‘Welke?’ Vooral deze zinnen zijn in de omgangstaal gebruikelijk. Wij noemen zinnen van deze functie bepalend, beperkend:Ga naar voetnoot3 'n Man die z'n eige verraait, is ommers ze leve niet waard! (Bru.). - En hij glimlachte even, terwijl hij doorging naar den stoel, dien Ammy naast den haren aanschroof (Arm.). Het vnw. kan ook een ander zinsdeel zijn dan subj. of obj. in den accusatief. Het is object in den datief: Hij vestigde zijn blik op den jongen jurist, wien zijn examinatoren dien rang hadden toegekend (id.). - | |
[pagina 576]
| |
Het is een voorzetselbep. bij het volgende werkwoord: Toen kwamen de woorden van het Engelsch Parlementslid, met wien zij in Hôtel Oriental hadden gewoond, in zijn herinnering zweven (v. Looy). - Het antecedent dat nader bepaald of aangeduid wordt, is vaak een onbepaald vnw.: Daar is iemand, die U wil spreken. - Hij vorschte nooit naar de oorzaak van iets, watGa naar voetnoot1 hem onaangenaam aandeed (Arm.)- Het antecedent is of bevat een determinatief (bepaling-aankondigend) voornaamwoord: Allen keken hem aan met díe kritische belangstelling, die van een sedert lang gespannen verwachting komt (G.d.W.). - Dezelfde verschijnselen, die zich voordoen op een boot (v. Looy). - Grond die beter is dan die,Ga naar voetnoot2 welke met kunstmest is behandeld (N.R.C.).- Opmerkelijk zijn de zinnen, waar een (graadaanduidend) bepaling-aankondigend vnw. kan worden bijgedacht; het subst., voorafgegaan door een onbep. lidw., draagt een nadrukkelijk zwaar accent, dat den hoogen graad voldoende aanduidt: Hij hief den riem op, om den boer een slág toe te brengen, die hem dwingen zou de boot vrij te laten (= een zoodanigen...). - Het relativum is praedicaatsnomen in: In den vijver, die de tuin geworden was, sprongen thans vier fonteinen (G.d.W.). - Opm. Verouderd, of verheven, is het gebruik van den relat. zin na een rhetorische vraag als in: Wien smeek ik, die mijn oog (datief), ten Hemel opgeheven || Die wareld (accus.) weer herbouw'Ga naar voetnoot3? (Bild.). - | |
§ 3802o In den relatieven zin wordt het antecedent niet aangeduid ter onderscheiding van andere subst., maar wordt een nadere omstandigheid beschreven. Deze zinnen hebben uitbreidende functie (continuatieve). a. de nader beschrijvende functie hebben zij vooral in litteraire taal: Zij stak de drukke Hartenstraat over, die nat te glimmen lag in de pas aangestoken winkellichten (Arm.). - Terwijl hij Lot nakeek, die bij de theetafel thee schonk (id.). - Door de ruitjes van het ouderwetsche in lood gevatte raam, dat (accus.) een wilde wingerd met bloedroode slierten omkranste, viel het licht (G.d.W.). - En de kakelende vogels, wien de pluimen uit de vlerken stoven, met den kop omlaag latende bengelen, ging zij ze slachten (G.d.W.). - In ‘den mond des volks’ klinken deze relatieve zinnen ietwat ‘litterair’: 't Schittert de huize uit, tot door de boveste rame... Wat 'n gloed man; en die groote electrieke bolle d'r in, en al dat volk, dat er lekkertjes passaziert langs de winkels (Bru.). - De ‘continuatieve’ functie zit hier in de bijw. bepalingen. Gewoon is: Kijk toch 's dat licht, en al dat vólk dat er lòopt. - | |
[pagina 577]
| |
Bijzonder verheven-litterair is de zin bij een vocatief als antecedent: Gij, die boven 's Hemels sfeeren || Aan 's vaders rechterhand den ongeschapen (= eeuwigen) throon || Beklomt! (Bild.). - En, rotsen, die mij langs Uw voet zaagt zwerven! (Perk).- Toch schijnt de relatieve zin bij den pronominalen vocatief in Gentsche volkstaal bij sterk affect en nadruk gangbaar te zijn: Gíj die nu 'n beetse kender zijt, g'het er nu bij gestaon, wa peisder gíj nu af? - Over het vraagstuk der congruentie van antecedent (2de pers.) en relatief zie § 221. b. wanneer deze relat. zinnen ver van het antecedent af staan, of wel wanneer de relat. zin den anderen zin onderbreekt, wordt de functie meestal tevens adverbiaal, dikwijls verklarendGa naar voetnoot1, of causaalGa naar voetnoot2: Zal zij niet dubbel welkom zijn, die tot U komt met Mei's festijn? (Boutens). - In dezen zin is zij reeds bepaald, dus niet zwaar geaccentueerd. Zoo ook bij Potg.: Hoe oprécht mòet hij het méenen, die geen bezwaar ziet haar in het gezelschap van Francijntje te brengen! (= aangezien hij immers...). - En toch - niet Papazelf, met wien ze nooit intiem was geweest, gaf haar die rust (Arm.). - Van Heemsbergen, die niet wist wat te zeggen, zweeg (G.d.W.). - Of wel de lofpsalm van den pelgrim, vol van ijver || Maar lijdzaam, dieGa naar voetnoot3 aan 't eind van 't onverkwikkend pad || Jerusalem zal zien (Da Costa). - Lot en Ammy schrikten op; maar de oude man, dieGa naar voetnoot4 met zijn rug naar de deur zat, keek niet eens om (Arm.). - Deze zinnen noemen wij: relatieve zinnen naar den vorm, bijw. bijz. van reden, oorzaak, toegeving (etc.) naar de functie. c. relatieve zinnen aan 't einde van een zinsverband kunnen, vooral door toevoeging van adv. van tijd, hulpww. van 't futurum of van aspectGa naar voetnoot5, of ook door de opeenvolging van een reeks van snelle handelingen, in relatieve zinnen uitgedrukt, de beteekenis hebben van een hoofdzin, die de voortschrijdende handelingen omschrijft; we noemen ze progressieve zinnen: naar den vorm relatief, naar de functie hoofdzin. En hij zag in den breeden haard soms aschwolkjes bij een nieuwe vlaag opdwarrelen, of de vlammen verblazen, die daarna des te wilder oplaaiden (Eigenhuis).- Een dieper genegenheid blinkerde een oogenblik in de oogen van den jongen, die vlak daarop gegeneerd vóor zich keken (Arm.). - De moederzwaan sprong op het nest, dat ze dadelijk in orde ging brengen (Kievit). - Zonder adv. etc. kan deze functie onzeker zijn: De liefde doen zij uit den hemel dalen || En dalen in de ziel, die zij vervromen (= èn maken haar vromer, òf antwoord op de vraag ‘welke ziel?’). Snelle opeenvolgingen van handelingen vinden we in het voetbalverslag, en dus ook progressieve bijzinnen van allerlei soort; met die: A. is in een duel met W. gewikkeld, die de bal over de zijlijn trapt. Wordt over- | |
[pagina 578]
| |
genomen door X., die hem doorgeeft aan Y. - Zoo ook met waar, totdat e.a. d. een soortgelijke beteekenis hebben de zinnen, wier antecedent = de inhoud van den geheelen voorgaanden zinGa naar voetnoot1. Zij komen vooral voor in betoogenden stijl. De relatieve zin omschrijft, evengoed als de zin die antecedent is, een volgenden trap in het betoog: Uit den inhoud van dit adres bleek volgens de fabrieksartsen overtuigend, dat het hoofd-bestuur niet op de hoogte was, wat er niet toe bijdroeg, de verontwaardiging te verminderen (N.R.C.). - En daarom heeft hij de revolver gehaald om dien Chieng onschadelijk te maken, wat nog niet beteekent, dat hij hem wilde dooden (id.). - Dat deze zinnen niet ‘ondergeschikt’ zijn aan den voorafgaanden zin, blijkt uit de langere pauzeGa naar voetnoot2, die soms door de interpunctie wordt aangeduid: Hij deed al z'n best den vogel te grijpen; wat niet zoo moeilijk scheen, omdat... (Kievit). - Misschien heeft hij in de meening verkeerd dat de ander boven hem werd voorgetrokken. Wat dan misschien de aanleiding tot de ruzie is geweest (N.R.C.). - Opm. Een geheel losse zin als in het laatste voorbeeld, is bepaald mode in korte essays en kritieken. Zij bevatten veelal een ‘steek onder water’ of ‘sneer’ aan 't slot van het betoog. Opm. 2. In Katw hoorde ik een relat. wat na het adv. antecent daer: ‘Weunt-ie daer?’ ‘Nee, daer-wat nau de Batstraet is’. - We bespreken hier de curven van een relatieven zin, eerst in attributieve, daarna in progressieve functie. Het vormverschil is in de intonatie gelegen. Zie Bijlage X: Fig. I geeft den vorm, van den bijvoeglijk-ondergeschikten, bepalenden zin: Er is geschoten op de rebellen die aan den dood ontsnapt waren (op wélke rebellen?). De hoofdzin stijgt aan het einde en loopt zonder merkbaren overgang over in den bijzin: antecedent en relatieve zin zijn éen geheel. De toon van deze groep handhaaft zich op hetzelfde niveau tot en met ‘dood’, terwijl de rest van den zin plotseling inzinkt en vlak blijft. In fig. II heeft de relatieve zin naar den gramm. vorm de functie van een zelfstandigen zin, een nieuwe verrassende mededeeling. Er is geschoten op de rebellen - die echter aan den dood ontsnapt zijn. Dat blijkt uit het dalend einde van den hoofdzin, de lange pauze, het lage begin van den bijzin en het stijgend accent in ‘dood ontsnapt’, terwijl de toon pas op het laatste moment afzakt. Hier heeft dus ook het verbum muzikaal accent. Opvallend is echter dat het niveau beneden de toppen van den vooraf-gaanden zin ligt. Markant is nog de lange hiaat tusschen de beide vocale deelen van ‘ontsnapt’, als uitdrukking van het verrassende der mededeeling. | |
[pagina *17]
| |
Bijlage X
| |
[pagina 579]
| |
§ 3813o Een subject of object dat sterken nadruk draagt, kan van het gezegde gescheiden worden in een omschrijvenden zin met ‘het is’; het wordt dan antecedent bij een relatieven zin, die het gezegde bevat: Bij haar moeders leven werd de zaal alleen gebruikt bij feestelijke gelegenheden; 't was haar vader, die er, toen hij alleen overbleef, huiskamer van had gemaakt (Arm.). - De twee zinnen zijn moeilijk te scheiden. Hun gezamenlijke inhoud is volkomen gelijk aan dien van den (gesproken) vorm: Haar váder... had er hùiskamer van gemaakt. -Ga naar voetnoot1 De relatieve constructie is analytisch. Te onrechte beweert men, dat deze nadrukkelijke zinsvormen aan het Fransch zijn ‘ontleend’. Uit de syntaxis van het voetbalverslag bleek indertijd een heel andere, natuurlijke, oorsprong. Er kwamen daar veel zinnen voor als: Hoepla, daar is A.; die daar terúggekomen is (er komt een wending in de match), 't Is nu B.; die daar de bál onderschept.- Deze zinnen werden met een lange pauze gesproken. Vooral de eerste relatieve zin kan worden begrepen als een substantieve zin; niet als antwoord op de vraag ‘Welke A?’; ook niet op de vraag: ‘Wie is daar teruggekomen?’ maar als een voortzetting van een verzwegen deel: namelijk de speler (die...); een nadere verklaring van 't in den inleidenden zinGa naar voetnoot2. Deze beteekenis is ook denkbaar bij den zin: 't Is Stévenson; die daar de bál heeft. - Zonder deze duidelijke scheiding en zonder de sterke heffing op bál zou deze zin beteekenen: Kijk, Stévenson heeft daar den bal - en dan is dus het hier boven bedoelde analytische zinstype met prolepsis van het subject vanwege den nadruk, gegeven. Dat zinstype komt in het verslag herhaaldelijk voor: 't Is Móll, die zich daar in het bezit (van den bal) stelt. 't Is van R. die de bal weer lekker op z'n hoofd neemt. - Zelfs met daar tevens proleptisch: Het is daar Bas P. die ingrijpt. Maar 't is daar weer L. die zich heeft opgesteld. - Ik geloof, dat in deze zinnen van een spreker met sterk-gespannen aandacht, de natuurlijke overgang van de substantieve functie naar de nadrukkelijke duidelijk wordt. In de Gentsche volkstaal vinden we de emphatische vormen: 't En zijn moar de vúile meinsche, die hulder moete wassche! (Alleen vúile menschen hebben 't noodig zich te wasschen). 4o Het subject met zwaar accent kan ook zonder den vorm van een omschrijvenden zin, als afgescheiden, geïsoleerd substantief worden verbonden met een relatieven zin: | |
[pagina 580]
| |
Maar toen ons ongelukkig schepie al 'n end uit de wal is, hoor 'k 'n skreeuw: Riekie, die in mekaar gezakt tege de straat is geslage (Bru.). - Kíndren hòllen, ménschen vlùchten || Wiélen, dìe door 't wáter zùchten || Proéstend wàchten óude' en jòngen || In portíeken sáamgedròngen (Volker). - In het laatste voorbeeld is blijkbaar de constructie met relatief vnw. rhythmisch aantrekkelijker dan het gewone: Wielen zuchten door 't water - dat denzelfden inhoud heeft. Opm. Bij een alleenstaand pers. vnw.: Ik, die beloofde voor het kind te zorgen! (v. Looy) = En ík beloofde nog wel... - Dit is waarschijnlijk een gallicisme. | |
§ 3825o de genitief van het betr. vnw. is, in geschreven taal, zeer gebruikelijk, als bijv. bep. bij een subst. dat volgt: Een deftig-gekleed inlander, wiens onbewogen wezen opviel onder al die verhitte gezichten (G.d.W.). - En zocht onder de wachtenden dengene, wiens beurt het nu was (id.). - De flambouw, welksGa naar voetnoot1 walmen tranen teelt (Perk). - Die trotsche boomen, die boven alles uit het licht zagen, en welker1 kruinen elkander raakten (M. Metz-Koning). - De groep van den genitief + substantief wordt voorafgegaan door een voorzetsel: De commissaris, tot wiens taak de handhaving der orde behoordeGa naar voetnoot2. - De kinderen, aan wier doen en laten de vader zich zoo weinig gelegen liet liggen, gingen te gronde (N.R.C.). - In de wijde hal tusschen welker pilaren de buitenlucht-duisternis zwarte vierkanten maakte... (G.d.W.). -Ga naar voetnoot3 Opm. Bovenstaande relatieve zinnen hebben natuurlijk verschillende functies, als zijn opgesomd in 1o-4o. | |
§ 3836o het bijv. voornaamw. welk(e) wordt relatief gebruikt, wanneer het antecedent (een subst. of de inhoud van den heelen zin) in verbinding met dit vnw. wordt hervat of samengevat. De syntactische functie van deze relatieve verbinding is te vergelijken met die van de zinnen met ‘wat’ (zie 2o d): Bovendien is het verladen, het transport en de af voer, welke werkzaamheden met primitieve middelen moeten worden uitgevoerd, te kostbaar (N.R.C.). - Vlotter en gebruikelijker is de hervatting (samenvatting) in dezen vorm:.... werkzaamheden, welke met primitieve middelen moeten worden uitgevoerd. - Opm. 1. De eerste verbinding is van Latijnschen oorsprong (reeds 16de Eeuw). | |
[pagina 581]
| |
Opm. 2. Eigenaardig zijn de relatieve vormen in het Gron., nl. de verlenging van die en daar met n̥ (dijn̥, doarn̥, zie Gron. Wdb. van Ter Laan). Ook de onderschikkende voegw. datn̥, doun̥, azn̥ (overigens komen ook nog voor daste, dazze e.a. bij een subj· in 2de pers. enk.). De nasale verlenging is te vergelijken met die der substantieve pronomina (§ 131). Overigens is ook in het Z.Hollandsch bij voegwoorden als dat, als en of de gewone ‘verzwaring’ mogelijk (vgl. § 126 over de flexie van de 3de pers. sg.): Hij zee datsə... Hij zee, dattəzə... Hij zee dattənəze nóu wel heelegáar gek wazze (ook dannəze). De Gron. -n̥ vorm wordt, bij meervoudig ze voorkomend, uit den werkwoordsvorm verklaard (een soort assimilatie; zie De Vries in Gron. Wdb. bij -n̥we). Deze Hollandsche vormen bij ze zou men ook zoo kunnen begrijpen. Een meer algemeene verzwaring van dat is ástat(tə). Of hij kwam is al naar de emphase: ovvie, offie, oftie (zoo ook: azzie, assie, astie). De ‘aanleiding’ tot de t kan zijn òf de vorm die (toe kwámdie, kwammie) òf de oude vorm ofte. Zie verder § 40, over den zinsklankvorm bij affect en emphase. Vgl. ook den Gentschen vorm dan (voor z en d) van het voegw. dat, § 385. | |
II. Bijzinnen, ingeleid door een pronomen, zonder antecedent.§ 384Deze voornaamwoorden zijn onbepaald of vragend: dat hangt af van de verhouding tusschen den bijzin en het gezegde van den regeerenden zin. Zelden zijn zij bepaald d.i. aanwijzend, zooals in: Die daar net voorbíjging, dát is de man waarvan ik sprák. - De pronominale zinnen die we hier bespreken, zijn dus niet relatief in den eigenlijken zin des woords, omdat ze geen antecedent hebben; het zijn echter wel ondergeschikte zinnen, bijzinnen naar de functie zoowel als naar den vorm (pronominale bijzin). 1o de bijzin is het subject bij den regeerenden zin (in dit geval is het pronomen in den regel subj. van den bijzin). a. wie (soms verzwaard tot alwieGa naar voetnoot1). De bijzin voorop: Wie over het heuvelpad nader komt, ziet hier en daar wit blinken (G.d.W.). - Al wie van Tanger's water heeft gedronken, wordt een beetje gek (v. Looy). - Wien Neerlandsch bloed door d'adren vloeit || Verheff' den zang als wij! - De bijzin achteraan: Vrede heeft, wie vreugde vinden kan (Perk).- En ten allen tijde gaat de heuvels in, wie God wil bidden om geluk (G.d.W.). - De bijzin onderbreekt: Tot heerschen is, wie zich beheerscht, bij machte (Perk). - Opm. De schikking van den zin middenin het verband is beperkt tot den verheven stijl. b. wat (al wat). De bijzin voorop: Wat bij ons aan tafel wordt gemompeld, is maar laster. - Al wat de kamer door drie maanden bewoning gezellig had gemaakt, was nu weer ingepakt (v. Looy). - De bijzin achteraan: | |
[pagina 582]
| |
Of eeuwig slapen zal, wat eeuwig sliep (Perk). - De bijzin onderbreekt: Zoo is, wat mij ontstemt, opeens geweken (id.). - Opm. De bijzin kan ook in de omgangstaal achteraan staan, aangekondigd door ‘het’: En overigens is het ook wel waar, wat je verleden zei (G.d.W.). - De bijzin voorop wordt meestal hervat: Wat je gaat doen, dat is voor die kindertjes van je (Bru.).Ga naar voetnoot1 - 2o de bijzin is object. a. wie. Het pronomen is subject: Nou zullen we e's zienGa naar voetnoot2, wie hier de baas is (Kievit). - Het kerkje bracht, wie danken wilden, samen (Perk). - Het voornw. is object: En wijken zie ik reeds, in breede scharen, || Wie 't schoone in 't kleine alleen houdt opgetogen (Perk). - Verwarring der functies van den zin (object) en het pronomen (subject) leidt tot foutieve flexie: Wat kan, wien weet te wezen, || Zóo beloonen voor levend dood-zijn? (Perk). - b. wat. Het pronomen is subject: En wat liggen blijft, datGa naar voetnoot3 lusten ze niet (G.d.W.). - Want elk moet, wat hem past te doen, betrachten (Perk). - Het pronomen is praedicaatsnomen: En zal... de nazaat, wat wij waren, weten? (Perk). - Het pron. is object: Weet je wat ik daar bedenk? - Het pron. is verbonden met een partitieven genitiefGa naar voetnoot4: Wie weet wat moois ze roepen naar elkander (v. Looy). - Opm. Opeenstapeling dezer bijzinnen leidt tot den ‘wie-wa’-stijl: Wie, wat zijn aard beveelt, verricht, is goed (Perk). - 3o de bijzin is praedicatief-attribuut: Wat zou hij zeggen, om zich te doen kennen als wie hij was, in tegenstelling met de anderen (G.d.W.). - 4o de bijzin is praedicaatsnomen: Theobald is en wenscht te zijn al wat gij van hem maakt (v. Looy). - Opm. In dezen bijzin komt, als ‘deftig’ vnw. ook wel ‘hetgeen’ voor: Mildheid is wel hetgeen wij bij van Os het meest missen (N.R.C.). - 5o de bijzin is bijwoordelijke bepaling: a. van toegeving: Wie met de kracht des vleesches lach', || Iets olifantisch' baart ontzag! (de Genestet). - Wat er ook van komt, je kunt op me rekenen. - b. van beperking: Wat mij betreft, kun je nu wel gaan. Opm. Een bijzonder geval is de bijzin als uitroep: Wat je dán te zien krijgt, nou! - Het zinsverband is afgebroken. | |
[pagina 583]
| |
6o een voorzetsel verbindt den bijzin met den regeerenden zinGa naar voetnoot1: a. wie. De bijzin + het voorz. is een attrib. bepaling bij een voorafgaand subst.Ga naar voetnoot2: De droomen van wie op het graf den nacht doorbrengt, zijn onbedriegelijke voorteekenen (G.d.W.). - De bijzin + het voorz. is adverbiaal: En nedersmakte 't blok || Op wie zich zingend naar heur kindren spoedde (Perk). - Het pronomen kan ook een object in den bijzin zijn: Toen brak uit 't oog van wie hij 't aanzijn gaf || Een vloed van tranen (Perk). - Van Potg. is de gemeenzame vorm: Tot het een aardigheid werd voor wie van geen salade houdt. - b. wat. De bijzin + het voorz. is een bijv. bep. bij een voorafgaand substantief:Ga naar voetnoot3 Gij waart, dat uur, een teeder beeld || Van wat mijn ziel niet worden mocht (v. Eyck). - De bijzin + het voorz. is adverbiaal: Dan stort hij neer op wat niet is te zien (Perk). - Het pronomen kan een accusatief in den bijzin zijn: Hij dacht over wat hij tegen den Directeur moest zeggen (G.d.W.). - Wat deert U, dat een ander 't oog laat gaan || Op wat gij wrocht (Perk). - Opm. Ook hier de verzwaring van het vnw. tot al wat: Van al wat hij hier voor jaren stond in te zuigen, is weinig meer over (v. Looy in Reizen, misschien voelt hij al nogals alles). - Hij had voor al wat er noodig was gezorgd (id.). - c. hetgeen is ook in deze zinnen ‘deftig’: Mr. X. trachtte den Minister te bestoken met hetgeen bij de totstandkoming van de Woningwet was voorgevallen (N.R.C.). - 7o een attrib. genitief gaat vooraf aan het substantief, dat door het voorzetsel wordt verbonden: Hij vroeg mij, op wiens raad ik dit had ondernomen. - 8o het pronomen is bijvoeglijk: a. Hij tuurde naar het vlaggetje, om te weten van wat natie het kon zijn (v. Looy). - Gewoner is: van wat voor natie. - of: van wat voor 'n natie. - Evenwel, door ‘wat voor’, en nog meer door ‘wat voor 'n’, vragen we niet alleen naar den naam, maar ook naar de soort. b. De oppasser wist, welken gang zijn meester nog wilde gaan. - Hier is het pronomen vragend; het is onbepaald in de bijw. bijz. van toegeving: Men kan lid worden, tot welke partij men ook behoort. - | |
[pagina 584]
| |
Bijzinnen ingeleid door voegwoorden.I. De voegw. dat, als, of.§ 385Het meest gebruikelijke voegw. ter inleiding van bijzinnen is in de omgangstaal ‘dat’. Het is voortgekomen uit het aanwijzend voornw. ‘dat’, maar van die etymologische beteekenis voelen we niets meerGa naar voetnoot1: juist daarom is het zoo geschikt als inleiding van zinnen, die in allerlei schakeeringen van ondergeschikte verhouding tot den regeerenden zin staan: Maar ik merkte op, dat hij er somtijds zoo lang mee talmde, dat Henriëtte, bevreesd dat hij het niet bijtijds doen zou, zelve haar hand uitstak (Cam. Obsc.). - Zelfs kon het bij samentrekking van bijzinnen een ander voegw. vervangen: Wanneer de schaduw valt en dat het sterflijck dal || 's Nachts vleugelen bespreet, zoo slaept den grooten Al. - Zie ook een voorb. uit het Katw. § 385: 3o. Ook wordt het onderschikkende of door dat vervangen als het volgt op nevenschikkend of. Of hij ziek is, of dat hij maar doet alsof, ik weet het niet. Sprekers, maar vooral schrijvers, die de verschillende schakeeringen in de functie van bijzinnen door een duidelijken vorm willen kenmerken, of die de eentonigheid van het steeds herhaalde ‘dat’ willen vermijden, zullen in de voorkeur voor dit voegw. niet deelen.Ga naar voetnoot2 1o Het meest verbreid is de ‘dat’zin in de functie van lijdend voorwerp, vooral bij werkw. die een werkzaamheid van den geest of de zintuigen, of een mededeeling aanduiden: Dus wist hij opnieuw, dat hij háar nog altijd het meest miste (Arm.). - Ik dacht dat het voor 't laatst zou wezen (Bru.). - Ik had meteen in de gate dat dat stelletje daar op mijn lag te loere (Bru.). - Lot me rkte op, dat hij het antwoord ontdook (Arm.). - 'k Hoor van 'n kameraad, dat 'r sjansGa naar voetnoot2 was (Bru.). - Ik geloof, dat díe weer wat op z'n kerfstok heeft (Arm.). - Ik verzeker je, dat ik het zelf niet beter had kunnen doen. - Tot Roosevelt hen wenkte, dat het tijd was om op te stijgen (v. Looy). - Ik wil dat je blijft. - In een staande uitdrukking is ‘maken dat’ geïsoleerd: Laten we maken dat we wegkomen. - De ‘dat’zin als lijd. voorw. wordt dikwijls aangekondigd door een voornw. in den accusatief. Het is een aankondigend vnw. maar de ‘dat’zin is er geen ‘bepaling’ bij; hij blijft lijd. voorw. bij den regeerenden zin: En hij beleefde het nog, dat hij vol kon meegenieten van hun geluk (Arm.). - Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 585]
| |
Bij een zwaar geäccentueerd vnw. is de bijzin echter appositie: Dát verzeker ik je, hoor, dat ik de bottelier ben. - Uit zinnen als deze kunnen we het ontstaan van net voegw. begrijpen; men denke zich zoo'n aankondigend voornw. dat aan 't einde van den regeerenden zin en hervat in den volgenden bijzin: Ik verzeker je dát: ik ben de bottelier. - Ik verzeker je dat, dat ik ben de bottelier. - Ik verzeker je dat ik de bottelier ben.Ga naar voetnoot1 - In het dialect van Maaseyk komt de eerste phase nog voor; zie in den tekst blz. 42. ‘Ich zek tich mer det, ich auw et neet iel steeif’. - Verder ook bij Woordschikking. Wanneer de ‘dat’-zin als lijdend voorw. voorop staat, kan hij in pronominalen vorm worden hervat: Dat hij niet te best te vertrouwen is, dat heb je nu gezien! -Ga naar voetnoot2 2o de zin met ‘dat’ is voorzetselvoorwerp: Zul je zorgen, dat alles in orde is? - Zul je ervoor zorgen, dat alles in orde is?- De aankondiging geschiedt hier door een voornw. bijw. Verder: Hij overtuigde zich dat alles in orde was. - Om zeker te zijn, dat zij werkelijk ‘neen’ geschud had (G.d.W.). - Ik ben er zeker van, dat hij weigert. - etc. 3o de zin met ‘dat’ is onderwerp: Het is juist goed, dat hij ons niet zien kan. - Het was hem een grief, dat hij Louise zoo weinig zag (Arm.). - En dat dit waar is, blijkt uit verschillende verschijnselen (N.R.C.). (Met hervatting: dàt blijkt...). - De hoofdzin is verkort tot een adj.: Goed, dat ik er om denk. - Zie 6o. In Katw. de oude verbinding: Isset dat we íet en kónne, datte-we d'oar dag óf-vaere mosse, dan ginge de vrouwe zonder manne (de tweede dat-zin is concrete variatie van den eersten; dat ‘isset’ deel van een ‘voegwoord’ is geworden, blijkt uit den praesensvorm ondanks den verleden tijd van den zin). 4o de zin met ‘dat’ is een bijw. bep. van gevolg of graadGa naar voetnoot3 met emphase gesproken: Daar kwamme de jagers, en werkte 't duin in; allemaal verkleed in 't wit, de kappe over d'r lui kop heen, dat die haze ze op 25 pas nog niet konne zien in de sneeuw (Bru.). - En zich inspannend, dat de aders plotseling blauw opliepen op z'n slapen, barstte hij uit... (G.d.W.). - Gentsch: Nitte zat hear petaoters te schelle da 't zwiet van heur kaoke liep. - Zinnen als: Het regent dat het giet. - zijn omschrijvingen van den | |
[pagina 586]
| |
sterksten graad; zij leiden tot verkortingenGa naar voetnoot1 als: Het giet! - en tot samenstellingen als: Het gietregent, stortregent etc. - Opm. Zinnen met dat als bovenstaande kunnen worden aangekondigd door zoo; vgl. zoo-dat blz. 603. Bijw. bep. van omstandigheid: Dan mot je bootwerker weze, en dan op zoo'n schip, an die luike met losse en laaie, dat je die ertsbak niet an ken zien komme (= zonder dat). - 5o de zin met ‘dat’ bevat de aanleiding tot de voorafgaande vraag: Wat heb je toch vandaag, dat je zoo stil bent? - 6o De hoofdzin bevat de nadrukkelijke nadere verklaring van den inhoud van den zin met ‘dat’: Het was dus uit vrées, dat ze zoo zonderling te werk was gegaan (Kievit). - En het was in díe belofte, dat de heeren X. en Y. aanleiding vonden, de verdere daden van den Minister af te wachten (N.R.C.). - Grammatisch is de ‘dat’-zin subject bij den hoofdzin. De hoofdzin dient tot versterking van den nadruk op het gewichtigste deel van den zin. De waarde van het zinsverband is gelijk aan den nadrukkelijk gesproken enkelv. zin: Uit vrées was ze dus zoo te werk gegaan. - Het is een analytische zinsvorm als het type met die, besproken in § 381. Deze analytische zeer emphatische zinsvormen zijn natuurlijk frequent in de Gentsche volkstaal: Van wie es 't da ge spreekt? - Es datte zóo dagge Uwen dienst doet? - Es 't híer da Pier de Vodde weunt? - En 't es daorveure dan ze Bast nog altijd de lijmpot hiete. - 7o de zin met ‘dat’ bij een enkel bijwoord: Niet, dat het er veel toe doet! - Katw.: Ik heb wel deres op tat huis elét, maer íet-tat-ik daer 'n tolhuis ezien heb! (= maar een tolhuis heb ik beslist niet gezien). - Misschien, dat hij komt! - Een praed. bnw.. Mogelijk, dat hij komt. Opm. ‘Misschien’ is etymologisch een zin met de beteekenis: het kan gebeuren. - Oud, en van heel anderen aard zijn de uitroepende zinnen als: Vùil dat het er was! - waar het aanloopwoord is geïsoleerd zonder pauze. Zoo ook: Práatjes dat hij had, nou! - Zie ook bij Woordsch. § 307 en § 396. 8o de zin met ‘dat’ is bijvoegl. bepaling: zie § 395. 9o In het Gentsch is nog volop levend de conditionale functie van dat: Dan z'i moeste vraoge veur hoeveel ezels dat er stalijngen es op Slottendries, ge zoed het misschien wel wette! Dan ze da tege mij moeste zegge, 'k slao hulder zuu plat of e zeske. - Wa zoede tóns vertelle, dat er ne | |
[pagina *18]
| |
Bijlage XI
| |
[pagina 587]
| |
kier ne méinsch moest vallen, in dan der duzend pirde kwaome naor kijke? - Da 'k mij wildeg' haoste, 'k zoe der nog te minste twieë bij kenne pake. - De toon van deze zinnen is zeer ‘bewogen’; er is, ook blijkens de niet-geïnverteerde schikking van den volgenden hoofdzin, een vrij hevige scheiding tusschen de twee zinnen. Dit gaat gepaard met het gebruik van adhortatieve (ev. optatieve) zinnen met dat, een zinsvorm waaruit de conditionale bijzin is voortgekomen: Dat hij verzichteg es of ik zal dienen dansmêester ne kier en broekske passe. ‘Stientse,’ zei Sophie tegen heure veint, da me ne kier gienge zien hoe dâ 't es mee tante Pauline. - Een uitroep van gespannen verwachting kan een schakeering van den optatief zijn, en is tevens conditionaal ondergeschikt in: Da die storse (gordijn) van zeleve moest brande, 't zoe wrîe stijnken in de komedie! - De zin met dat zal, in verband met het bestaan van de optatieve functie, nog wel finaal zijn en niet die van een object, in: Maor goed oplette da g'het nie en meingelt! -
We bespreken thans nog de intonatievormen van de in § 18 aangekondigde dat-zinnen na een hoofdzin met waarschuwen: zie Bijlage XI. In het eerste voorbeeld: Ik wáarschùw je - dat je 't niét wéer doèt. zijn de beide zinnen door een pauze gescheiden. De bijzin heeft het karakter van een varieerend~verzwarende herhaling der waarschuwing, van een hoofdzin naar de functie, imperatief met negatie. De negatie (niet) heeft daarom een nadrukkelijk accent evenals het bijwoord ‘weer’. De grafiek wijst dat duidelijk uit. De eerste zin heeft een krachtig stijgend-dalend accent in de eerste lettergreep van het Vf. (‘waar’), daarna loopt de zin definitief af in den toon 100/90. De tweede herhaalt, over het geheel beschouwd, denzelfden toonvorm, maar de top is lager en langer of liever dubbel: ni̋et-wéer. Deze beide woorden contrasteeren nadrukkelijk met het lage begin en einde; niet is wat zwaarder, ook door de markante stijging. Daartegenover staan nu de figuren II en III: Ik wáarschuw je dat je 't niet weer doet; en: Ik waarschuw je dat je 't weer doet. - Hier vormen beide zinnen naar hun klankvorm éen geheel: de datzin is bijzin naar de functie. De hoofdzin heeft geen aparten, afgeronden toonvorm, maar is stijgend tot het einde, de tweede lettergreep van het Vf. ligt hooger dan de eerste, die zelf ook geen daling vertoont. De toon van den bijzin sluit hierbij onmiddellijk aan, en met geringe schommeling blijft dit niveau gehandhaafd tot de einddaling. De negatie is nu logisch overbodig | |
[pagina 588]
| |
geworden, ligt wel op dezelfde hoogte als in zin 1 (fig. I), maar mist het reliëf met zijn omgeving, heeft dus geen nadrukkelijk eigen accent. Bovendien is er met zin 1 dít verschil: in zin 1 is er tusschen niet en weer een korte hiaat, hier niet; hier domineert ‘weer’. Dit woord heft zich nl. even, al is het weinig, boven den algemeenen toon van den bijzin uit. Maar ook de duurverhouding tusschen beide woorden is verschillend: in zin 1 duurt niet 10/50 sec., weer 8/50 sec.; in dézen zin is de verhouding 8 tot 13. In het laatste vb. is het ‘overtollige’ niet weggelaten. De toon ondergaat geen merkbare wijziging; de zin is natuurlijk alleen wat korter; maar toch korter dan men alleen door wegrekening van niet zou verwachten: het verschil met den vorigen zin is 15/50 sec., waarvan 8/50 voor niet. Het tempo is dus versneld (de toonlooze hiaat in ‘waarschuw’ is 3/50 korter). | |
§ 386Ook van het voegw. als is de etymol. beteekenis vervaagd. Het is een verzwakte vorm van ‘al + zoo’, waar ‘zoo’ het aanw. bijw. en al een versterkend praefix was. Verdere verzwakking van den vorm is as (az) en in het Gentsch aon voor z of d; Zeeuwsch a' (in a'tən = toen hij). In de omgangstaal is het bijna even gebruikelijk als ‘dat’; in geschreven litterairen en in betoogenden stijl is het, in zijn voornaamste functie (zie bij 2o) betrekkelijk zeldzaam; een gevolg van zijn vage beteekenis. 1o de zin met ‘als’ is een bijw. bep. van tijd. a. het werkw. staat in den verleden tijd, de bijzin omschrijft, in het verhaal, een herhaalde gebeurtenis: We waren in dien tijd niet verwend! Als om acht uur de postwagen langs reed en de horen door de straten schalde, dan kregen we alien een schok van blijde verrassing. - Ongewoon is in Noord-Nederl. de functie van aanduiding eener enkele, momentane, handeling (gewoon is hier: toen § 389, 2o): De concierge reikte het pakje over, dat van den courrier hem nog restte. Voor hóoger had hij niets. Als de deur dichtviel, knoopte hij zijn lakensche jas los (Scharten-Antink). - In het Gentsch echter gangbaar: Aos de wolf nu g'heel de grootmoeder opgefrit hao, begost hij aon Rúukapke. Ook het Zeeuwsch kent hier alleen als. Verouderd of verheven, of Zeeuwsch en Zuid-Nederlandsch is de verbinding, waarbij de zin met ‘als’ een gebeurtenis omschrijft, die volgt op die van den hoofdzin (progressieve zin, zie § 380, 2o c; 389 2o): Verbijsterd stáán (= blevenGa naar voetnoot1 staan) zij vervolgens in hun loop || Als achter hen Ballochi's wakk're troep || Aanstormt1 (Staring) = en dáar stormen plotseling B. en de zijnen aan. - In Gentsch: 't Was zuust tiene van den morgend aos zotten Bert kwam belle bij zijne | |
[pagina 589]
| |
vriend. De docteur hao zuust 'n dame uitgeleid, aos al mee ne kier Jan Vyncke binnesprong. - Zeeuwsch: As 'n kwám, was 't a' doenker. - b. het werkw. staat in den tegenwoordigen tijd: Die trein is allang in Amsterdam, als wij hier nog staan te wachten op onze boot! - Deze bijw. bijz. van tijd met ‘als’ omschrijft bijna onvermijdelijk een toekomstig gebeuren; daardoor is de functie van bijw. bep. van tijd moeilijk te scheiden van die van bijw. bep. van voorwaarde, d.i. de onderstelde omstandigheid: Je bent hier goed onderdak, en je moeder zal, als ze je behouden terugziet, wel blij zijn (zie bij 2o). Ook de herhaalde gebeurtenis wordt omschreven: Als ik zitting heb te Kaliwangi, dan rijsttafel ik altijd op de fabriek (G.d.W.). Het aspect is in dezen zin iteratiefGa naar voetnoot1; de tijdstrap is neutraal (tijdeloos). Deze onzekerheid in de aanduiding maakt weer den overgang naar de modaliteit van den bijw. bijz. van voorwaarde gemakkelijk; beide functies zijn mogelijk in: Als een Hollander maar een kikvorsch ziet, komt hij weer bij (v. Looy). - 2o de zin met ‘als’ is een bijw. bep. van voorwaarde, van de onderstelde omstandigheid. Dit is de voornaamste functie in de omgangstaal: ‘Dat hangter van af’Ga naar voetnoot2 zei hij ‘Als jij me helpt, zijn we in een uurtje thuis.’ - ‘As jeGa naar voetnoot3 me mot hebbe, kom je maar bij me’ (Bru.). - ‘Als hij morgen nog niet vreet, breng ik hem terug’. - In deze zinnen met praesens wordt de vervulling der ‘voorwaarde’ als mogelijk of waarschijnlijk voorgesteld (= potentialis); bij verleden tijd als onmogelijk of onwaarschijnlijk (= irrealis). Als ik nu maar spijkers had, dan kon ik beginnen. - Het adv. maar is hier gebruikelijk als versterkende vorm van den irrealis; in zinnen met praesens, dus als potentialis, komt óok soms voor: Als je soms spijkers noodig hebt...Ga naar voetnoot4 Meestal staat de zin met ‘als’ voorop, de inhoud wordt vaak hervat door het adv. dan. Angstige bezorgdheid voor de mógelijkheid der onderstelling, leidt in de omgangstaal tot verzwaring van den vormGa naar voetnoot5: Ja, as ikke me Riekie niet had... nou dan was Toon al làng na de kiele, gloof mijn! (Bru.). - | |
[pagina 590]
| |
3o In den laatsten zin is de bijzin bijna los van den hoofdzin, die feitelijk voor de omschrijving der gedachte overbodig is. Uit dergelijke losse verbanden zijn de zelfstandige zinnen met ‘als’ voortgekomen, waarin een gevoel van angst, verlangen, onzekerheid, aarzeling wordt uitgedrukt: ‘Als de veldwachter ons nu eensGa naar voetnoot1 tegenkomt! (Kievit). - Als we er maar geen kwaad mee kunnen.’ (id.). - Angstig was ze: hoe zou 't nog gaan? as Groo'va dit nu toch es merkte! (de Meester). - In den laatsten zin wordt een afwerende wensch uitgedrukt (prohibitiefGa naar voetnoot2); dat is oorspronkelijk ook het geval geweest in staande uitdrukkingen als: ‘Als je mij nou voor den gek houdt!’ - ‘Breng mij nou 'r is na de kantonrechter toe, as je lef hebt! (Bru.). - 4o de bijzin wordt onderwerp bij den hoofdzin; de hoofdzin wordt verzwakt tot een looze inleidende formule: Ja, 't ís toch wat, op mijn jonge jare, as je voor 'n vrouw met vier van die lummels de kost op mot hale! (Bru.). - Hoe aardig zou het wezen, als je bewonderde schrijver ons hier eens zien kon (v. Looy). - Wat zou dat aardig wezen, als... (= nl. als).- 5o de oude aanwijzende functie van ‘zoo’ schemert nog door in den zin met ‘als’, wanneer hij een graad of vergelijking uitdrukt; dit gebruik is voornamelijk tot den litterairen stijl beperkt: Hij had een succes, als hem in jaren niet overkomen was. - Algemeen gebruikelijk is de vergelijkende zin met ‘als’, wanneer het adv. zoo voorafgaatGa naar voetnoot3. Verouderd is de constructie met inversieGa naar voetnoot4: En zette klem bij aan elk woord, als ware het een dolksteek, die Godfried door de ziel moest dringen (v. Lennep). - Voor deze verbinding, zie alsof (blz. 604). Opvallend is de zin met als en inversie in concessieve functie in het Groningsch: Hij sluip zoo vaste, dat he neit wakker worren was, as wazzen al de klokken van de ploatse ook antrokken, of as was der 'n kenon bie hom ofschoten (N.P. Gron. Alm. 1897). Opm. Versteend is de vergelijk. bijzin als 't ware. In § 23 bespraken we de intonatie van een als-zin in de functie van ondergeschikten tijdzin, en ondergeschikten, vooropstaanden hypothetischen zin, tegenover den meer zelfstandigen zin, de toegevoegde beperkende dubitatief. | |
[pagina 591]
| |
Hier volgen nu nog eenige intonatie-curven van andere syntactische functies van den als-zin: zie bijlage XII. Ook de vooropgeplaatste als-zin kan zelfstandig worden. In fig. I ‘Als jíj de̋ze neemt, dan neem i̋k díe’, is de als-zin zuiver ondergeschikt aan den volgenden hoofdzin: het is een voorwaardelijke zin met tegenstellend accent op subject en aanwijzend voornaamw. (tegenover ‘ik’ en ‘die’ in den hoofdzin), maar met een vragend-uitnoodigende modaliteit, zooals duidelijk blijkt uit den gerekten vragenden komvorm van ‘neemt’. De hoofdzin heeft door het lage voorgedeelte sterk reliëf van de tegenstellende accenten: ‘ik’ is stijgend, ‘die’ dalend. Opvallend is de groote hiaat tusschen beide stootaccenten. De toonbeweging is in den bijzin sterker dan in den hoofdzin. Van een pauze tusschen beide zinnen is nauwelijks sprake, omdat de hiaat in de figuur ook de toonlooze explosief t(+ d) aangeeft. In fig. II is de als-zin een ‘zelfstandige’, opdrachtgevende zin: Als jíj nou de̋ze neèmt - Dan neem i̋k dié. - Het eerste deel van den bijzin is gelijk aan dat van den vorigen, maar ‘neemt’ is laag en vlak. Na een lange pauze volgt dan de ‘nieuwe’, besluitende hoofdzin. Het toonverloop van dezen hoofdzin is nagenoeg gelijk dat bij den zin in de vorige figuur, alleen is het niveau een tikje lager. De drie volgende grafieken vertoonen den als-zin met een verleden-tijdvorm van het Vf. In het eerste voorbeeld (fig. III) is de bijzin volkomen ondergeschikt als tijdzin in 't verleden. De hoofd- + bijzin is mededeelend. Het toonniveau van den bijzin is laag en schikt zich, afgezien van de lichte toonheffing in ‘bel’, waarvan de top ver beneden de accenttoppen in den hoofdzin blijft, onder de dalende beweging van den hoofdzin. Wel heeft de spreker hier door een pauze de zinnen gescheiden, om het tweeledige van de mededeeling aan te geven. Nog sterker is de eenheid bij verval van de pauze. In fig. IV staat de als-zin voorop: Als de bel geluid werd, drongen allen naar binnen. - De bijzin heeft een hooger top dan de hoofdzin en is aan het einde dalend (tot 100). In den hoofdzin valt het accent op het subject. De pauze tusschen de zinnen is uiterst gering (gedeeltelijk nog de explosief). Deze zin heeft een meer episch karakter: het is de beschrijving van verleden toestanden (in 't verhaal), waarbij de nadruk gelegd wordt op een regelmatig terugkeerende wending in de gebeurtenissen, het sein waarop de leerlingen gewoon waren, naar binnen te gaan. In het volgende voorbeeld (fig. V) is door de voordracht de enkele | |
[pagina *19]
| |
Bijlage XII
| |
[pagina *20]
| |
Bijlage XII
| |
[pagina 592]
| |
gebeurtenis uit den ‘gewoonte-keten’ gelicht, gedramatiseerd, plastisch uitgebeeld. De bijzin behoudt aan het einde een zwevenden toon (175-150). Wel liggen de toppen in den bijzin achtereenvolgens lager, maar de toon blijft in de resp. vocalen eenigen tijd op bepaalde hoogte zweven; de toon zakt niet af als in de vorige figuur. Na een spanningwekkende pauze volgt de hoofdzin met een plastisch, vanuit de beginhoogte (120) stijgend accent op het Vf., dat door een pauze is afgescheiden, waarna de toon zeer geleidelijk retardeerend naar beneden zakt. Vgl. den duur van den zin: 68 vijftigste sec., tegenover 50 in fig. IV en 44 in fig. III. | |
§ 387Het voegwoord ‘of’ is vooral gebruikelijk ter aanduiding van een onzekerheid en een vergelijking, dus in de dubitatieve en comparatieve functie. 1o de onzekerheid in 't bijzonder na zinnen, die een vraag of twijfel omschrijven. De zin met of is dan: a. lijdend voorwerp: Vraag jij maar aan de maats, of ze je de bottelier willen wijzen. - 'k Wou in den Helder gaan kijken, of daar somsGa naar voetnoot1 wat valt te verdienen. - Om 'n aardigheid wou ik nou toch wel 's wete, of ik jou die nacht niet gezien heb in 't veld (Bru.). - Wie weet of de menschen in Langean niet een heimelijke sloot gegraven hebben (G.d.W.). - In het laatste voorbeeld is de oorspr. vragende ‘hoofdzin’ (een rhetorische vraagGa naar voetnoot2) feitelijk modale bepaling bij den zin met ‘of’; samen drukken zij, onontleedbaar, de mogelijkheid uit. De onzekerheid van ‘of’ staat tegenover de zekerheid van ‘dat’: Ik weet niet of hij ziek is. - Ik weet dat hij ziek is. - In het Gentsch ook het dubitatieve ofdat: Miele zat te luistere, veur te zien, ofdat hij alles goed onthèwen hâo. - b. onderwerp: Het is de vraag, of hij morgen wel hier komt. -Ga naar voetnoot3 c. voorzetselvoorwerp: Zw waren het heel niet eens, of er wel school was. - In ambtelijken stijl wordt hier onvermijdelijk een substantivisch voorzetselvoorw. tusschen geschoven: Ze waren het niet eens over de vraag, of... - De zin met ‘of’ is dan bijv. bepalingGa naar voetnoot4. In andere taal wordt de zin met ‘of’ aangekondigd door een voornw. bijw.: Ze waren het er niet over eens, of... d. de onzekerheid van een verwachting wordt uitgedrukt in een zins- | |
[pagina 593]
| |
verband, waar wij bijdenkenGa naar voetnoot1: ‘om te zien’, ‘te onderzoeken’, ‘te vragen’: ‘En nou gaan we na de ganze, of die d'r nog zitte’ (Bru.). - Ze hadden den zieke in een draagstoel naar den pasang-grahan in de heuvels gebracht, of het klimaat de brandende koorts ook mocht deuken (G.d.W.). - Evenals bij de zinnen met ‘als’ ontstaat door verzwijging van den hoofdzin (Ik betwijfel, ik weet niet etc.) een zelfstandige zin met ‘of’: .... dan hebben ze 't weeropgehaald.’ ‘Ja’, maar of ze nu 't kampioenschap houden...’ ‘Dat zou jammer zijn’ (Arm.). - De slotzin is de reactie op de voorstelling van: Ze zullen het wel niet houden. Een vragende, stijgende zinstoon in den zin met ‘of’ duidt de twijfelende modaliteit aan. Als weerslag op een vraag, volgt de nadrukkelijkeGa naar voetnoot2 bevestiging in een zelfstandigen zin met ‘of’: ‘Ken je dien man?’ ‘Of ik hem ken.’ - Ook verkort: ‘Of ik!’ ‘Off-ie!’ ‘Off ze!’ - ‘En òf’ - Opm. Vroeger: (Je vraagt), of ik... - 2o de zin met ‘of’ is een bijw. bijz. van toegeving: Of ik al riep, hij luisterde niet. - Ook hierGa naar voetnoot3 kan, bij een hoofdzin met onpers. subj., de zin met ‘of’ de waarde van onderwerp krijgen: Het is onverschillig, of je een kast koopt of een flesch zuurtjes. - Vergelijk dit met: Of je een kast koopt of een flesch zuurtjes, je geeft er toch hetzelfde voor (G.d.W.). - Opm. Het ‘toegevende’ ‘of’ staat nog dicht bij de ‘voorwaardelijke’ beteekenis: En vlucht geen weerbaar man die wijgtGa naar voetnoot4 || Of hem de dood beliepe. - Beide beteekenissen zijn hier mogelijk. Beperkend conditionaal is de functie in dezen zin van Potg.: Maar of ge 't nog niet gemerkt hadt, in den waren zin des woords ben ik even weinig oeconoom als economist. Gron. (W.Wk.) of is ook nog voorwaardelijk: Of swoann̥ broedn̥, benn̥ ze kwoad. - 3o de zin met ‘of’ is een bijw. bijz. van vergelijking: 't Is of ik nooit weg ben geweest. - 't Was of ze aldaar hetzelfde stuk ijs onder hun voeten wegtrapten (W. Moes). - Het leek hem of hij ze beiden al lang gekend had (G.d.W.). - Dat glinstert daar in die stad of 't allegaar goud is (Bru.). - Het vrije gebruik, nl. in andere verbanden dan met ‘'t Is’ etc., is nagenoeg beperkt tot de litteraire schildering: en haastig, of hij bang was dat de moed hem ontschieten zou, zei hij (G.d.W.). - Hij greep de leuning van den wipstoel, of het het handvat ware geweest van een zware spade (id.). - | |
[pagina 594]
| |
De irrealiteit der vergelijking wordt in den laatsten zin door den konjunktiefGa naar voetnoot1 uitgedrukt. In al deze zinnen concurreert alsof: zie blz. 604. In den zin bij Potg.: Hare oogen zochten den grond, of daarin het geheim harer toekomst school - kan of zoowel dubitatief als vergelijkend zijn. Opm. Verouderd is de woordschikking S. Vf. A., met den konjunktief: dan, of 't waar uitzinnig, wijzen zij elkander de plek... (Da Costa). - Wier mond, rooder geworden, zich aanbood, of 't waar een vrucht (v. Looy; waarschijnlijk een archaïsme uit de kinderheugenis van Jaapje). - Vergelijk als 't ware: II 5o opm. In het Gentsch komt de combinatie ofdat in vergelijkende functie voor; de comparatieve zin heeft dan de negatieve vorm met en (zie § 260): Hij heed al mier plake g'had ofdat hij haor op zijne kop en hee. Den avekaot es al zuu vuil ofdat hij gelierd en es. - | |
§ 388De besproken voegwoorden dat, als en of hebben geen ‘eigen’ beteekenis meer. Dit is een gevolg van hun ouderdom, maar ook van de omstandigheid, dat we deze voegw. niet kunnen vergelijken met adverbia en voorzetsels van denzelfden vorm. Zoodra een ‘partikel’ in twee of drie van deze functies in het Nederlandsch voorkomt, vergelijken we het voegw. met het gelijkvormige adv. of voorz., waardoor het besef van de ‘eigen’ beteekenis van het voegwoord blijft leven. Er zijn vooral veel adv. van plaats of tijd, die tevens voegw. zijn geworden. Willen we de functies van zoo'n voegw. onderscheiden, dan moeten we uitgaan van de beteekenis van het adverbiumGa naar voetnoot2. Opm. De overgang van een adv. tot den dienst van een voegw. is in veel gevallen denkbaar, wanneer het adv. op de grens van twee zinnen stond, aan 't eind van den eersten òf in den aanloop van den tweeden zin, en dan in betrekking kwam tot de gezegden van beide zinnen. Vergelijk een zin als: Daar wordt 't nou stil, nou de boere te kooi gaan (Bru.). - Hier hervat het tweede ‘nou’ het eerste. Stel, dat het aan 't einde van den hoofdzin stond (zoo zou men het in Katw. zeggen!): Daar wordt het stil nou, nou de boere te kooi gaan - dan zien we, hoe we ons de vroegere dubbelzijdige betrekking van een bijw. te denken hebben; zie ook § 34 en 385. Een andere merkwaardigheid van de besproken drie voegwoorden is, dat zij van oudsher met andere woorden worden verbonden tot een samengesteld voegwoord. De ontwikkeling van samengestelde voegwoorden gaat in onze taal steeds door, het is een levend proces. Het laatste deel van den vooropstaanden zin of een adv. uit den volgenden zin worden met het tusschenliggende voegw. gecombineerd. Deze gecombineerde voegw. | |
[pagina 595]
| |
vormen in de volgende bespreking een tweede afdeeling. Bij die combinatie is vooral van belang de verbinding van een voegw. met een bijwoordelijk of substantivisch antecedent, een woord dus, dat in den vooropstaanden zin staat. We beginnen dus met de bespreking van de enkelvoudige voegwoorden. Daarna volgen de samengestelde, die we nog als zoodanig voelen, hetzij omdat de twee deelen óok nog gescheiden voorkomen, hetzij omdat het eerste deel met verschillende tweede deelen samengesteld voorkomt, hetzij omdat het eerste deel óok als enkelvoudig voegwoord fungeert. | |
II. Enkelvoudige voegwoorden, die tevens voorkomen als adv. of voorz.§ 3891o de zin is een adv. bepaling van tijd: Het gebruikelijkste voegw. bij gebeurtenissen en toestanden in den verleden tijd is ‘toen’Ga naar voetnoot1: Hij ging pas naar binnen, toen zijn kinderen den hoek om waren. - Riekie wier zoo wit as 'n dooie, toen 'k 't vertelde (Bru.). - Dat was zoo de gewoonte, toen 't oorlog was. - Andere zuiver temporeele voegw. zijn: De deur werd opengemaakt, nog vóór hij gebeld had (G.d.W.). - Eér je vertrekt, zal ik 't geld brengen. - We moesten wachten tot Mama gekleed was. - 2o de functie der tijdaanduiding gaat bij deze en dergelijke voegw. bijna altijd samen met of wel over in een andere functie. Causale functie: Toen hij, na den dood van zijn vrouw, alléen overbleef, ging hij maar zelden uit. - Ze bezochten hem geregeld, nu hij daar zoo zielig alleen zat in dat groote huis. - Sinds ik die bedoeling van hem heb ingezien, mijd ik hem. - Er is, nu er van een woningtekort niet meer gesproken kan worden, geen reden om aan te nemen... (N.R.C.). - Beperkt tot de causale beteekenis is het oorspr. ook locaal-temporale ‘daar’. In Gron. nog locaal-temporaal: Hai zee 't doar wie apmoal bie wazn̥. Opmerkelijk is in het Gron. de concessieve functie: (Je doet dat maar aldoor), doar ik di 't nog net verboodn̥ heb. - (Het viel mij tegen dat hij in zooiets pleizier had), doar zien vrauw nog zo kórt dood was (Voorb. uit Nw. Gron. Wdb.). De functie van aanduiding van een aspect: En terwijl hij pleizierig, tevreden luisterde naar hun gepraat, en Lot nakeek, die thee schonk, dacht hij... (Arm.). - En hij glimlachte even, terwijl hij doorging naar den stoel (id.). - De zin met ‘terwijl’ bepaalt hier niet den tijd waarop de handeling van | |
[pagina 596]
| |
den hoofdzin plaats heeft, hij omschrijft de gelijktijdige voortdurende handeling. De tijd van de handeling in den bijzin is veeleer afhankelijk van die van den hoofdzin. De gelijktijdige voortdurende handeling heeft duratief aspect.Ga naar voetnoot1 De zin met ‘terwijl’ is dan ook meestal gelijkwaardig aan den verbonden zin; het is een bijzin naar den vorm (de woordschikking), een hoofdzin naar de beteekenis: de beide zinnen staan in aaneenschakelend of tegenstellend verband: Zoo stonden ze een poosje daar te luieren op de hoogte, terwijl een wereld van heuvels uitlag onder de zon (v. Looy). - De oude man verdiepte zich willig in Berry's school- of sportaangelegenheden, terwijl de jongen groote-menschachtig bedilde en meepraatte met grootpa (Arm.). - Er is daarginds maagdelijke bodem, terwijl hier het meeste in beslag is genomen (G.d.W.). - Hetzelfde merken we op bij zinnen met ‘toen’; ook hier kan de aanduiding van het aspect, nl. het momentane aspect der onderbrekende gebeurtenis1. overwegend zijn: Het gebeurde in Norfolk. Hij voerde met zijn vliegtuig in de lucht een kopduikeling uit, toen hij plotseling losschoot en uit het schuitje gleed (N.R.C.). - Ook deze zin met ‘toen’Ga naar voetnoot2 is een progressieve hoofdzin naar de beteekenis, bijzin naar den vorm. Even gebruikelijk is in het verhaal de progressieve hoofdzin met ‘tot’: En de regen hield de menschen stokstijf in de zadels. Stappen reeksten zich aan stappen, een niet te volgen schakeling van stappen, noodlottig aan elkaar. Tot eindelijk de schorre schreeuw kwam dat de rivier er was (v. Looy). - Zelfs uit de interpunctie blijkt hier het karakter van ‘hoofdzin’. Een modaal, en wel concessief karakter heeft de zin met ‘terwijl’ in: Het was een eigenaardigheid... hun lichte geprikkeldheid over kleinigheden, terwijl ze toch zoo sterk aan elkaar hechtten (Arm.). - Prohibitieve functie heeft ‘voor’ (zoo ook eér) in: 'k Zeg: Vóor ik te pletter sla in 't ruim, wil ik jullie groete (Bru.)= om niet dood te vallen in het scheepsruim, neem ik mijn ontslag. - 3o Zinnen met ‘naar’ zijn bijw. bep. van modaliteit: Naar ik meen, wordt hij morgen zeventig jaar. - Zinnen met ‘zoo’, ‘gelijk’ en ‘dan’ zijn bijw. bep. van vergelijking: Dus bleven zij geregeld bij elkaar, schommelend door het duister, zoo het in droomen gaat, vreemd en vast (v. Looy). - En klopte tegen het zeildoek, gelijk hij thuis wel deed (id.). Maak het niet erger, dan het al is. -Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 597]
| |
De zin met ‘gelijk’ heeft soms de waarde van een hoofdzinGa naar voetnoot1: Elke zaak heeft twée kanten, gelijk uit dit geval weer duidelijk blijkt. - De zin met ‘zoo’ heeft, met zwaar accent op het voegw. voorwaardelijke functie: En zóo hij komt, laat je hem niet in de huiskamer. - Met zwak accent in de beknopte zinnen: Zoo já... Zoo néen... - Ook modale: Zoo ik gehoord heb, komt hij hier wonen. - 4o Op zichzelf staat de bijzin, als omschrijvingGa naar voetnoot2 van een nadrukkelijke ontkenning: Eèr ik dát toch dóe! - ‘Voòr ik dát toch dée!’ - | |
§ 3905o Van bijzonder belang zijn de voegw. die ook als vragend adv. voorkomen. Om de verschillende functies te begrijpen, moet men weten, dat deze woorden, waar, wanneer en hoe, oorspronkelijk vragende en tevens onbepaalde adv. waren. Vooral waar is even belangrijk als dat, als, of, omdat het evenals deze dient tot vorming van gecombineerde voegw.Ga naar voetnoot3. a. waar. 1. de bijzin heeft de functie van bijw. bep. van plaats: Waar een paard niet komen kan, loopt een muil als op een effen vloertje (v. Looy). - Waar hij aan den oprit een vlaggezwaaienden Inlander zag staan, joeg hij naar binnen (G.d.W.). - De plaatsbepaling is te omschrijven met ‘overal waar’, is dus ‘onbepaald’. Soms concessief: Wáar je 'm ziet, hij wérkt (met sterk accent op waar). De beteekenis overal (met nadrukkelijke mededeeling) in den zelfstandigen bijzin ‘Wáar je al niet 'n rádio hoort!’ - 2. de bijzin is object bij een vragenden zin: Hij vroeg, waar ik woonde. - Uitgebreid tot andere werkw.: Hij onderzocht, hij wist, hij twijfelde... waar ik woonde. - Zelfs: Ongeduldig geägiteerd tastte ze in 't schemer, waar ze haar mantel gelaten had (Arm.). - 3. In ambtelijken stijl vooral tiert welig het causale ‘waar’, als uitwas van het plaatsbepalendeGa naar voetnoot4: Waar het in de bedoeling ligt, het instituut (!) van den fabrieksarts veelzijdig te bestudeeren, valt de eenzijdige samenstelling dezer commissie op (N.R.C.). - Een overgang naar de causale beteekenis is: Plaatsgebrek noodzaakt, van de bezittingen der musea steeds slechts een deel ten toon te stellen. Waar de collecties zich steeds uitbreiden, moeten steeds meer kunstwerken worden opgeborgen (N.R.C.). - b. wanneer. 1. het voegw. leidt een temporalen bijzin in: Het is warm; maar we zullen bráden, wanneer de zon voorgóed schijnt (v. Looy). - Wanneer hij hurkte, schortte hij zijn kaftan op. - | |
[pagina 598]
| |
Evenals bij de zinnen met ‘als’, gaat de futurische, iteratieve of tijdelooze beteekenis gemakkelijk over in een voorwaardelijke: Mama zal raar opzien, wanneer ze dit hondje op haar schoot krijgt. - Wanneer hij niet hard gaat werken, zakt hij beslist. - 2. Zoodra het momentaan, onderbrekend, aspect overheerscht, krijgt ook de zin met wanneerGa naar voetnoot1 de functie van een progressieven hoofdzin; deze functie komt echter alleen bij oudere schrijvers voor: De Huisbestierster is || Voorlang gevlugt; Eukraat op 't punt van vlugten || Wanneer Professor komt.Ga naar voetnoot2 ‘Wat speelt men hier voor kluchten?’ roept hij (Staring). - 3. Concessief wordt de zin door toevoeging van ‘ook’ en zwaar accent op het voegw.: Wànneer je hem ook tegenkomt, hij heeft altijd haast. - Dit is natuurlijk het oude onbepaalde ‘wanneer’ (vgl. waar hierboven) en niet het vragende. (Vragend is het voegw. in den objectszin: Hij vroeg, wilde weten, wist,... wanneer ik kwam. - etc.). c. hoe. 1. De zin met ‘hoe’ is, als object, duidelijk vragend na dezelfde werkw.: Hij vroeg, wilde weten, wist... hoe het afgeloopen was. - Ook in: Hij probeerde zich voor te stellen hoe zij er uit zou zien. - en dan ook in: Hij stelde zich voor, hoe zij... Zoo ook in: Ik zal moeten zien, hoe ik het zonder je stel. - Biecht nou maar op, hoe de vork in de steel zit. - Dan kijk ik scherp toe, hoe die loopt (Bru.). - Hoe of (dat): § 391. 2. ‘hoe’ is ‘verwonderd vragend’ in: Hoe de jongens van het dorp sprongen tusschen de springende vlammetjes, denkt de ploeger, en denkt hoe hij zelf dat deed (Aug. de Wit).- In dien tijd hadden de broers en zusters gezien met verwonderd ontzag, hoe Peter nooit zijn geduld verloor (Arm.).- In Katw. drukt hoe nog dikwijls een graad uit, met emphatische of affectieve zinsfunctie, als bijwoord: Hoe chroen staet de locht! (Wat 'n zware storm is dit!). Het voegw. is daar dan ook in de hier bedoelde functie gebruikelijk: Hij haai iet in de gaete hoe van alle kante verlooplochte op kwamme zette (= hoe dreigend de lucht werd; concrete omschrijving van ‘dreigend’!). Hieruit begrijpen we dat ‘hoe’ tenslotte wordt vervaagd tot de functie van ‘dat’ in den gewonen objectszin bij werkw. die een werkzaamheid van den geest of een mededeeling omschrijven; de hooge graad en het affect worden er wat ‘te dik opgelegd’: In hun haast merkten de jongens niet eens op, hoe daar in de verte twee mannen | |
[pagina 599]
| |
naderden (Kievit). - Het schijnt overbodig er nog eens den nadruk op te leggen, hoe al deze vraagstukken over dezen man op zoo souvereine wijze worden opgelost (N.R.C.). - Ook onderwerpszin is de zin met ‘hoe’: Algemeen bekend is, hoe enkele jaren na zijn optreden de afschaffing van het coalitieverbod voor arbeiders aan zijn bemoeiingen te danken was (N.R.C.). - 3. Concessief is een zin met het onbepaalde ‘hoe’Ga naar voetnoot1: Maar in ieder geval, hoe deze reis nou afloopt... 't is je laatste, je allerlaatste reis geweest (Bru.). - 4. Hoe - hoe is correlatief bij comparatieven: Hoe meer ie verliest, hoe kauer ie wordt. (Katw.) | |
III. Zinsverbinding door combinatie van partikelsGa naar voetnoot2 (c.q. partikels en voornw.).§ 3911o twee voegwoorden: Hij rookt liever sigaretjes, dan dat hij geregeld werkt. - Hij ziet er nog even slecht uit, als toen hij wegging. - 2o een voorzetsel verbindt den voegw. bijzin; de bijzin vervult dezelfde rol als een substantief in een voorzetselbepalingGa naar voetnoot3: Hij mot altijd vrij baan hebbe, voor as ie overvalle wordt (Bru.). - Vergelijk den zin bij Huygens: Ick gae Herodes soeken || Om of hij mij dit goed || Wou lichten of verbien. - en de verbinding van voorzetsels en wat en wie in § 384: 6o. Algemeen gebruikelijk is ‘van’: Ze haalden ouwe bakken op, van toen ie nog zoo'n wilde snaak was (Bru.). - Hij kende Louise van toen hij nog student was (Arm.). - Hierbij is op te merken dat in het Gron. een zin met van als voegw. voorkomt, in ongeveer dezelfde functie als want: Hij ging zitten, van hij was muíde. - Ook met het voegw. ‘waar’ worden voorzetsels verbonden: En liep bedaard naar waar de soldaten hun toebereidselen maakten (v. Schendel). - De blik die ijst, voor waar nooit zielen leefden (Perk). - Uit verbindingen als deze kunnen in vroeger tijd ontstaan zijn de voegw. omdat, opdat, totdat, nadat, voordat, doordat e.a.: men zie hierover echter Zeventiende-eeuwsche Syntaxis § 58 en 70. Voegwoorden als deze hebben meestal maar éen bepaalde beteekenis; het zijn de nauwkeurig onderscheidende verbindingsmiddelen, waarvan de meesten in strengeren stijl dan die van den omgang de plaats innemen van het vage ‘dat’. Dat de | |
[pagina 600]
| |
verbinding met deze zwaardere voegw. krachtiger is, dan die met ‘dat’, blijkt bij variatie, zooals in: Ik dank U, dat Uw licht mijn weelde heeft ontstoken... Ja, ik dank U. Omdat gij, met 's levens lust en lijden || De steenrots van mijn hart ten altaar woudt bereiden (G. Gossaert).Ga naar voetnoot1 - In allereersten oorsprong was ‘dat’ ook in deze voegw. een pronomen, dat den inhoud van den volgenden zin aankondigdeGa naar voetnoot2. Uit dien tijd dateeren de voegw., waar oorspr. op het voorzetsel een datief ‘dien’ volgde: indien, doordien, bijaldien e.a. Ook deze datief kondigde den inhoud van den bijzin aan. De bijzinnen waren in dien tijd op dezelfde wijze ondergeschikt als thans de ‘aangehangen’ zinnenGa naar voetnoot3. Indien is in geschreven taal zeer gebruikelijk als concurrent van het voorwaardelijke ‘als’; het wijst ondubbelzinnig en direct de zinsbeteekenis aanGa naar voetnoot4: Ongetwijfeld zouden, indien de beide belangen konden samengaan, indien het in het rapport voorgestelde plan uitvoerbaar ware, twee belangrijke omstandigheden de aanneming van dat stelsel zeer aannemelijk maken. - Vergelijk hiermede ook het voegw. ingeval. In volkstaal algemeen verbreid zijn de combinaties: wáar dat, hóe dat, wannéer dat, wíe dat, wát dat; wáar of, hóe of, wannéer of, wíe of, wát of. Zelfs van Kloos is de zin: Geen van beiden weet, wát dat het léven is. - In het Gentsch o.a. is de combinatie met dat nu en dan verzwakt tot -t, bijv. in: Domien die-ət hij tegenkwam - en waarschijnlijk ook in aost = als (hoewel deze vorm alleen voor vocalen voorkomt!). Deze vormen op -t zijn vooral in het Friesch vast. Uit het Katwijksch is deze zin met of: Je mot ər nou om lache, hoe of je toen sjouwde! - In Katw. ook de combinatie hoe 'n (= hoe een) + of: Dat kwam er an (= dat hing er van af), hoe 'n zuinige kok of je 'n (rhythmische ‘negatie’) haai (= had). Dit hoe'n komt ook voor praedic. adj. voor: Dat kwam er an hoe 'n lang je zaewerd (reis) en was. - Gron. hou'n dat en of. | |
§ 3923o Het voegw. komt in nauwe verbinding met een adverbium van den bijzin dien het inleidt. Deze verbinding heeft plaats, wanneer het adverbium zoo'n sterken nadruk in den zin heeft, dat het, tegen de regelmatige schikking in, als | |
[pagina 601]
| |
aanloop vóór het subject komt te staan, dus onmiddellijk na het voegwoord. Een voorbeeld hiervan zien we in de besproken progressieve zinnen met ‘toen’, waar een adverbium, dat het momentane aspect omschrijft, uit den aard van zijn belangrijke functie, in zinsaanloop staatGa naar voetnoot1: We zouden uitgaan... toen plotseling een hevig onweer losbarstte. - Zoo ook:.... toen eindelijk de beurt aan hem kwam. - Uit samenkoppeling ontstaan is het voegw. zoodra, een verbinding van zooGa naar voetnoot2 en het adv. dra (= snel, spoedig) in den aanloop: Een eigenaardigheid was hun prikkelbare toon, zoodra ze met meer dan twee waren (Arm.). - Hier is de verbinding vast geworden, naar accent en schrijfwijzeGa naar voetnoot3; dit is nog niet het geval in het synonieme: En zoo gauw ik subst.-griffier ben, trouwen we (G.d.W.).Ga naar voetnoot4 Er zijn vele van deze verbindingen met zoo: zoo lang, zoo vaak; zoo veel bijv. in: Ik vond die lui, zooveel als er waren, vrij vervelend. - Dezelfde ontwikkeling heeft ‘ofschoon’: Oft ick dat schoon toestonde (Hooft) - te vergelijken met: Of juffrouw E. al lamenteerde. - Een zeer nauw verband bestaat ook tusschen het voegw. hoe en een volgend adv.: Je moest eens weten hoe dikwijls ze de dingen blauw-blauw laten (G.d.W.). - Zóo is ook het voegw. hoewel te begrijpen, dat, evenals ofschoon en of al inleiding is van concessieve bijzinnen. Opm. Wel is nog = bene in: Dan, hoe wèl overlegd, zijn poging bleef toch ijdel. In levende ontwikkeling is de samenkoppeling van waar + adverbium, waardoor onderschikkende pronominale adverbia ontstaan; los in: Ik weet precies, waar hij mee aan zal komen (G.d.W.). - Hij vroeg, waar dat alles toe diende. - Samengekoppeld in: Vertel jij eens, waarom je niet op de tjalk zit. - Hij begreep, waarom ze huilde. - Het vragende ‘waar’Ga naar voetnoot5 leidt hier voorwerpszinnen in; het onbepaalde ook in dit geval5 concessieve bijzinnen: Waárvan gij zingt en tiereliert || Het Leven is 't dat zegeviert (v. Suchtelen). - | |
[pagina 602]
| |
Deze gekoppelde vorm is minder gewoon; gebruikelijker de gescheiden combinatie: zie § 398. Heel gewoon is bijv. een zin: Waar je ook heen gaat, ik ga met je mee. - Opm. Het getal samenkopp. van waar + adv. is zeer groot. Er zijn ook onkenbare samenkopp. als bijv. werwaarts: En zeg mij, werwaarts de Handelmaatschappij hare zeilen hijschen zou (Potg.). - Ook bij deze gecombineerde voegw. zien we oud en jong naast elkander, verstarring en levende ontwikkeling. | |
§ 3934o Het voegw. staat in nadere verbinding met een adv. van den voorgaanden zin. In het bijzonder natuurlijk met het laatste woord van den voorgaanden zin: Dat gebeurde telkens wanneer de deur openging. - Hij herkende me pas (eerst) toen we elkaar voorbij waren. - Hij speelde alleen wanneer niemand hem kon hooren. - Dat ze een geheel vormen, blijkt bij omzetting van het verband duidelijk: de deur openging... - we elkaar voorbij waren... - Pas toen we bij elkaar waren... Kort nadat je vertrokken was... - etc. In de combinatie ‘telkens wanneer’ is het voegw. feitelijk de hervatting van het voorafgaande (eveneens temporeele) adv. telkens. In de volkstaal zouden daarvoor de oude en vage voegw. ‘dat’ en ‘als’ dienen: telkens as ik, telkens dat ik, - etc.
Drie zeer belangrijke voegw. nu ontstaan door samenkoppeling van het van oudsher aankondigende demonstratieve adverbium zoo (versterkt tot alzoo, later verzwakt tot als) en de hervattende voegwoorden als, dat, of.Ga naar voetnoot1 Door deze combinatie ontstaan: zoo-als, zoo-dat; als-of en (in de volkstaal) als-dat.Ga naar voetnoot2 a. zoo - als. In deze verbinding zien we een directe weerspiegeling van het aankondigende ‘zoo’ in het hervattende ‘als’ (eigenlijk alzoo → alsGa naar voetnoot3). | |
[pagina 603]
| |
Ze staan nog gescheiden: Het is precies zoo gebeurd, als ik je daar vertel. - Het is alsoo, mijn Heere, als ick u segghe (Coornhert). - En ook al staan ze naast elkaar, zijn ze nog door een pauze gescheiden, wanneer het adv., met een nadrukkelijk accent, nog ‘de manier waarop’ aanduidt: Van jou heele gezicht, zóo as je daar zit, zien ik niks as zoo'n waas (Bru.). - Ik zal geregeld naar de bibliotheek blijven gaan, zoo als ik 't ook voor Papa deed (G.d.W.). - Minder nadrukkelijk aanwijzend is ten slotte de samenkoppeling, waar ‘zoo’ zwakken klemtoon draagt: Toen trok hij de toom sterk aan, zooals hij dat geleerd had, rijdend naar Tetuaan (v. Looy). Nadrukkelijke aankondiging en aanwijzing geschiedt dan weer door versterkende adverbia, die hier den vroegeren klemtoon van ‘zoo’ dus vervangen: Dat is juist zooals je je dat hebt voorgesteld (v. Looy). - Het ging precies zooals (net zooals) ik dacht. - etc. - Gescheiden zoo-als leidt nu en dan een bijzin in met de beteekenis van een bijw. bep. van tijd: Zóo, als Mama ziet dat er niets aan te doen is, geeft ze toe (G.d.W.). - Zóo als hij Burts zag omkeeren, klom hij ook weer naar boven. - Zie verder 17de eeuwsche Syntaxis. In het Friesch hiervoor sa dat. - Versterkt door een adv. dat de momentane handeling aanduidt: En zoo metéen als ik dat zei, keek de kapitein mij aan (v. Lennep). - De zin met ‘zooals’ heeft in ambtelijken stijl wel de waarde van een hoofdzinGa naar voetnoot1: Zooals vanochtend werd gemeld, heeft V. bekend (N.R.C.). - Een subjectsfunctie heeft de zin met zooals in: 't Is toch ongelukkig, zooals die jongen ieder nabouwt (W.P. Wolters ‘Uit het Friesche Zeemansleven’). b. zoo - dat. Gescheiden, met zwaar accent op het adverbium: Ze begon zóo te beven, dat hij het zag (G.d.W.). - Het adv. is tevens ondergeschikte bepaling bij een adj.: Ada was zóo rood geworden, dat de tranen haar in de oogen sprongen (id.). - Het adv. samengekoppeld met ‘veel’: We hebben zooveel schik door je beleefd, dat je mee moogt deelen. - Ze staan naast elkaar, meestal door pauze gescheiden: Zóo dat ieder het zien kon... Zóo, dat hij soms niet geweten had, of hij in Holland of in Indië was (G.d.W.). - Samengekoppeld, terwijl toch nog de qualitatieve beteekenis van zoo (nl. zoodanig dat) mogelijk is: De deur werd opengegooid, zoodat een stoel een | |
[pagina 604]
| |
eind de kamer invloog (Arm.). - Maar bij verzwakking van het accent van zoo bij samenkoppeling, krijgt de zin al gauw de beteekenis van een bijw. bep. van gevolg (consecutieve zin): In haar haastigen loop botste telkens haar druipende parapluie tegen andere, zoodat de druppels koud spatten in haar gezicht (Arm.). - Wanneer het ‘gevolg’ een even belangrijk feit als het voorgaande, of een geheel nieuwe gebeurtenis is, heeft de zin met zoodat de beteekenis van een progressieven hoofdzin: En met een flinken sprong kwam hij vlak bij het nest terecht, zoodat de zwaan onder luid angstgeschreeuw opvloog en dan wegzwom naar de gent (Kievit). - In een zin als ‘Hij liep zoo lang tot dat hij bij het boschhek kwam - is het adv. overtollig, dus de vorm verzwaard. In volkstaal, o.a. Drentsch, heeft zóo dat temporale functie: Zóo da 'k toeloopm̥ kom, sprung-ə vot! - Het beteekent juist of onmiddellijk toen, of zoodra. c. als-of. Gescheiden komen de twee deelen niet meer voor, omdat ‘als’ in zijn verzwakten vorm niet meer aankondigend is. Ook door een pauze gescheiden vinden we het alleen in vroegeren tijd: Sij martelen hem soo deerlyck, als of sij hem op een pijnbanck hadden. - Alsof is in het moderne proza de concurrent van het vluchtigere ofGa naar voetnoot1, als inleiding van vergelijkende zinnen in schilderende, beeldende beschrijving: Het was alsof de bloemige en bezonde aarde met al haar stoepen van heuvelen stéeg met hem en dáalde tegelijk (v. Looy). - Ze glimlachte terwijl ze even bij hem stilhield, alsof ze iets wou zeggen (Arm.). - Hij voettrappelde alsof hij gekitteld werd. - Met versterkend adverbium: Even gemakkelijk alsof je op een stoel zit (v. Looy). - In dezelfde functie als dit voegw. alsof vinden we verbindingen van andere adverbia met het enkele of, gescheiden door een pauze, maar toch in relatie: De schildwachten presenteerden het geweer, krek of ze een princes was geweest (v. Lennep). - ‘Klikkerdeklak’ ging het, puur of ze met zakken vol erreten over de planken strooiden (id.). - Lot moest even lachen. Die rakker deed gewoon of er geen verschil in leeftijd was en Papa vond daar niets vreemds in (Arm.). - Ook net of ze... - d. het platte ‘alsdat’ (astát) komt vooral voor na ‘zeggen’: Hij zee astat er geen dienst was. - Kompelemente astat... - De beteekenis van dit voegw. (alzoo-dat) met hervattend ‘alzoo’ na ‘zeggen’ is nog duidelijk gelijk aan ‘namelijk dat’ in oudere taal: Het gene dat David zegt, als dat de ijver des huys des Heeren heeft hem gheknaeght (Marnix). - Men zegt zelfs: Dat kooptie voor astattie op reis gaat - waar astat onge- | |
[pagina 605]
| |
veer gelijk dat is geworden. Er zijn echter ook streken, waar dit astat nóoit gehoord wordt. Een andere functie heeft het in Katw.: Het waeter hadde gíen deurloop, astat ət Mallegat ontrent t' enne, lag 'n pijp (behalve dat ongeveer aan 't eind van het M. een pijp lag). - Anders is ook astat in: Die brieve die bleve daer net soo lang astat je weer óf-vaerde. - | |
IV. Verbinding door voegwoorden die betrekking hebben op een substantivisch antecedent.§ 394Voornaamwoorden kunnen betrekking hebben op een voorafgaand subst.; bijwoorden komen voor als antecedent van voegwoorden. Nu kunnen voegwoorden ook betrekking hebben op een voorafgaand subst. 1o waar. Dit uit een bijwoord voortgekomen voegwoord is vaak de hervatting van een bijwoordelijke bepaling van plaats aan 't eind van den vorigen zin: ‘Dag Papa’ - sprak haar matte stem in de schemerende kamer, waar alleen het vuur in den haard een onzeker licht verspreidde (Arm.). - Hij stond vast op een veroverde hoogte, waar hij boven alle bekommernis verheven was (G.d.W.). - Ook is de bijw. bepaling vaak in den zinsaanloop afgescheiden: In de gang, waar het licht al brandde (Arm.). - In het dorp, waar het vies kon zijn (v. Looy). - In al deze bijzinnen zouden we ‘waar’ door een plaatsbepaling als in welke kunnen vervangen; feitelijk is de geheele voorzetselbepaling het (bijwoordelijk) antecedent van het voegw. ‘waar’. Maar ‘waar’ kan, bij uitbreiding van zijn functieGa naar voetnoot1, ook volgen op een bepaling van plaats met een ánder voorzetsel dan we in den bijzin zouden verwachten: Hij voelde dat haar extase opsteeg tot een hoogte, waar hij niet stond (G.d.W.). - Hier is het enkele subst. ‘een hoogte’ antecedent van ‘waar’. En substantivische antecedenten zijn op allerlei wijzen verbonden: De huizen, waar de regen tusschen de pijlers door naar binnen joeg, leken verlaten (G.d.W.). - Stil vertrouwd voelde hij de hooge zaal met zijn oudbekende deftige menschen om zich heen, waar van den wand de familieportretten als zwijgende wachters neerzagen (Arm.). - Grammatisch noemen we dit attrib. bijzinnen bij het substantivisch antecedent. Maar vooral bij het laatste voorbeeldGa naar voetnoot2 is het waarschijnlijk, dat | |
[pagina 606]
| |
de auteur het vluchtige verbindingswoord voelt als een terugslag op ‘daar in die hooge zaal’. ‘Ad sensum’ noemden de Romeinen zoo'n constructie; en wij zien hoe daardoor de gebruikssfeer van een woord kan zijn uitgebreid (§ 368). Opm. In oudere taal (ook in volkstaal) vinden we ‘daar’: En sluit mij op in 't eng vertrek || Daar lastige arbeid wacht (De Genestet). - | |
§ 3952o andere voegwoorden. Het voegw. ‘toen’ is hervatting van een bijw. bep. van tijdGa naar voetnoot1: Dat is nu al de derde keer, van vannacht half vier af, toen we uit de soos kwamen (G.d.W.). - Zoo ook ‘terwijl’: Alles flitste voor hem op in de eene seconde, terwijl hij van het medaillon in zijn hand naar dat steenstrakke gezicht zag (G.d.W.).Ga naar voetnoot2 - En ook deze voegw. komen voor bij een enkel substantief: Die dag toen we zoo gezellig naar 't strand zijn geweest. (Zie § 396). Het voegw. ‘of’ (vergelijkend, concurrent van alsof)Ga naar voetnoot3 is bepaling bij het subst. en niet bij den heelen voorgaanden zin in: Hij zag den ander aan met een blik, of hij nog even nadenken moest (G.d.W.). - Een ruim gevoel, of hem alles toebehoorde, deed hem een oogenblik in zichzelf staan lachen (v. Looy). - Zoo ook: ‘alsof’: Trek maar geen gezicht, alsof je niet weet, dat ik de bottelier zoek. - Zeer gebruikelijk is de attributieve zin, ingeleid door ‘zooals’, liefst met een hervatting van het antecedent, in pronom. vorm of als ‘er’, in den bijzin: Zijn gezicht deed denken aan een van die plompe beelden, zooals er vroeger wel aan scheepsstevens prijkten (G.d.W.). - Bij de werkwijze, zooals deze zich ontwikkeld heeft, wordt dus eerst een laag stadsvuil over den grond gebracht (N.R.C.). - Opm. Zonder de hervatting in pronominalen vorm ontstaan bijzinnen zonder subject (vgl. het voorbeeld met ‘er’ en ook: Gevallen, zooals hier dagelijks voorkomen (G.d.W.). - Het voegw. doet den dienst van een betrekk. voornw. Vroeger is dat wel het geval geweest met ‘zoo’. Van oudsher wordt het voegw. ‘dat’ op dezelfde wijze als deze voegw. gebruikt ter hervatting van een substantivisch antecedent. Begrijpelijk is deze functie vooral na substantieven die een handeling of gebeurtenis omschrijven; de verbinding met ‘dat’ is er op overgedragen naar het voor- | |
[pagina 607]
| |
beeld van de verbinding met het werkwoord, waarvan zoo'n subst. is afgeleid: In de wijze waarop hij zijn handen samenvouwde... lag de verzekering, dat er aan de conclusie niets te veranderen viel (G.d.W.). - naar het voorbeeld van: hij verzekerde, dat.... - Zoo ook: Zijn klacht betreft de bewering, dat in de toekomst restitutie van premiën zou worden verkregen (N.R.C.). - Vooral in ambtelijke stijl zijn deze zwaarwichtige verbindingen geliefd. Ook of leidt een attrib. bijzin in na een subst. antecedent, een afleiding van een werkw. met de beteekenis ‘vragen’: Bij de behandeling van de vraag, of de belasting kan worden verhoogd (N.R.C.). - Verder ook vergelijkend: Met een gezicht, of ie geen vier kon tellen... - Maar de hervattende functie van het attrib. dat gaat, en ging, nog verderGa naar voetnoot1: De aandacht werd gevestigd op het feit, dat... Men negeert de omstandigheid, dat... Men voorziet een zwaren strijd tegen den tijd, dat... - Aan een bijzondere (reeds oude) verbindingswijzeGa naar voetnoot2 van het relatieve ‘die’ herinnert: De Inlander gaf den hit een stríem, dat hij opsprong uit zijn sukkeldraf (G.d.W.). - Ze gaf hem een zóen dat het klapte. - Deze functie van dat is ook al oud en algemeen. | |
§ 3963o Hierboven (V 4o) hebben we gezien, dat voegwoorden een voorafgaand bijwoord kunnen hervatten en daarmee nauwer verbonden worden. Dit is ook het geval met de substantiv. antecedenten; in den ambtelijken stijl vooral ontwikkelen zich op deze wijze steeds nieuwe ‘voegwoordelijke uitdrukkingen’, verzwaarde voegwoorden, waardoor de schrijver tracht nauwkeurig en logisch de verhouding van twee zinnen te bepalen. Wanneer het voorafgaande subst. in een voorzetselbepaling staat, concurreert deze zware voegw. uitdrukking met de combinatie van voorzetsel en voegw. die we in de omgangstaal hebben geconstateerd (zie § 391). De geciteerde zin ‘Men voorziet een beginselstrijd tegen den tijd dat...’ is gelijk aan de ‘gesproken’ verbinding: ‘Men voorziet een strijd tegen dat de verkiezingen beginnen’.Ga naar voetnoot3 - Ook het passe-partout der omgangstaal, dat zonder meer, wordt in bedachtzamen stijl vermeden door de bedoelde verzwaring. De gesproken zin: Ik zie nergens 'n gat da me d'r uit kenne kruipe. (Bru.) - klinkt zwaarwichtig-logisch, wanneer we zeggen: Ik zie nergens 'n gat van dien aard | |
[pagina 608]
| |
(omvang) dat we er uit kunnen kruipen. In plaats van het algemeen gangbare, losse: Wat kan de reden zijn, dat hij zoo ineens weggaat? - heet het, met zwaarwichtig antecedent: Wat kan de reden zijn van het feit dat hij zonder nadere aankondiging weggaat? - Staande voegw. uitdrukkingen, ook in de omgangstaal, zijn: in afwachting dat, in plaats dat. Steeds nieuwe verbindingen van dezen aard zien we door de interpunctie afgescheiden van den voorafgaanden zin: Het was veel te lekker buiten, deenkeleuren dat in dezen tijd de zon scheen (v. Eckeren). - Kon ze dan, zoo'n laatsten keer dat we samen zijn, niet kalm blijven? (G.d.W.). - Opm. Een heel oude hervatting door het voornw. ‘dat’ ligt waarschijnlijk ten grondslag aan de, ook door de woordschikking opvallende constructie: Een suffert dat ie is! Nou! - Ook bij bijv. nw.: Dóm dat ie is! - Vgl. blz. 586. | |
V. Verbinding door een voornaamwoordelijk bijw., dat betrekking heeft op een substantivisch antecedent.We komen nu ten slotte aan de voegw., die niet alleen in nauwer verbinding komen met een volgend adverbium (vnw. bijw.), maar bovendien de hervatting zijn van een voorafgaand subst., dus relatief worden gebruikt (relatieve voornaamw. bijwoorden). | |
A. de verhouding tot het antecedent.§ 397Naar de beteekenis van den bijzin in het zinsverband, kunnen we hier over 't geheel dezelfde schakeeringen onderscheiden als bij de pronominale relatieve zinnen (zie § 379 enz.). In de omgangstaal vinden we, ook hier, voornamelijk de bepalend-beperkende zinnen, gelijk uit de voorbeelden blijkt. 1o de bepalend-beperkende zinnen: Ja, dat boek waar Papa je uit voorgelezen heeft (G.d.W.). - Van de soort waar je een razenden Roeland van een schrijver voor zou moeten hebben (id.). - Dat waren dezelfde menschen, waarmee hij zoo raar kennis had gemaakt (v. Looy). - Het stelsel, waarbij uit de stoffen de meerwaardige bestanddeelen worden gesorteerd (N.R.C.). - 2o de uitbreidend-schilderende zinnen: De meisjes bevallig in hun luchtige kleedij waar een geflikker van sieraden uit te voorschijn brak (G.d.W.). - In de voorgalerij, waaraan een lange tafel met karaf en glazen een zweem van Europeesche orde gaf, zaten de Regent en de Wedana (id.). 3o de verklarende zinnenGa naar voetnoot1: En ineens, als bij een weerlichtsflikkering, waarin honderden donkere dingen een seconde lang fel duidelijk staan, zag hij... (G.d.W.). - | |
[pagina 609]
| |
4o de causale zin: Theobald, bij dit afdoendespreken, waar naast geen andere meening mogelijk was zonder weer twist te hebben, zweeg veel (v. Looy)= omdat daarnaast. - 5o de progressieve hoofdzin (bijzin naar den vorm, hoofdzin naar de beteekenis): En hij wendde zich tot zijn buurman met een vraag, waarop deze antwoordde door een schouderophalen (G.d.W.). - Voor de nieuwe woningen moet het tekort beperkt blijven tot f 50.-, waarvan het rijk de helft voor zijn rekening neemt (N.R.C.). - Dit gaf Bouts aanleiding te Leuven kennis te maken met de familie v.d.B., waarvan hij de dochter huwde (id.). - Vooral met een heelen zin tot antecedent zijn deze bijzinnen in beschrijvend proza en in ambtelijke taal zeer gebruikelijk: Maar Mevrouw voorkwam haar met 't verzoek: ‘och, bel u even!’, waarop de knecht verscheen, het blad opnam... en onhoorbaar verdween (Top Naeff). - Dit heeft er toe geleid, dat men het vuil over de heide verdeelde en daarop gewassen teelde; waarbij echter naast het zoeken van afzet voor het vuil de landbouw hoofddoel werd (N.R.C.). - Opm. Het subst. anteced. (in dit geval een bepaling-aankondigend vnw.) is zonder twijfel kortheidshalve weggelaten in een gesproken zin als: De Javanen gelukkig te maken, is nu niet waar het in de eerste plaats op aankomt (G.d.W.). - en in een zin met dubbel voegw.Ga naar voetnoot1 in ambtelijken stijl: De kosten bleken veel hooger dan waarop in den aanvang was gerekend (N.R.C.). - | |
B. De verbinding van ‘waar’ en het volgend adverbium.§ 398De twee woorden zijn in den zin gescheiden: vooral in de omgangstaal en ingeval het adverbium een locale bepaling is. In litterairen en ambtelijken stijl en vooral wanneer het adverbium géen concrete, locale aanduiding is, is de neiging tot verbinding der twee woorden groot. Dit in 't algemeen. 1o De scheiding kan bovendien in de hand gewerkt worden door omvangrijken vorm van het adverbium en omstandigheden van rhythmischen aard, die moeilijk onder een regel te brengen zijn. Hier volgen verschillende rubrieken van gevallen van gescheiden plaatsing: Populaire taal: Wat is dat voor 'n betrekking, waar ze de eerste de beste 'n handvol cente voor geve? (Bru.). - Litteraire taal, maarGa naar voetnoot2 locaal adv.: Ze gingen onder de zandhoogte langs, waar het bosch zich op verhief (v. Looy). - Gebinte, waar de molm in is gekomen (G.d.W.). - De omvangrijke vorm van het adv. is bovendien reden tot scheiding: .... waar een flobertgeweer tegenaan leunde (id.). - den grond naakt en bruin latend waar ze overheen gegaan zijn (id.). - Waar hij onder door kroop. - | |
[pagina 610]
| |
Verbinding der woorden in gevallen als deze klinkt ‘verheven’, ‘gestileerd’: Uw voetje, waarlangs heen de vliet kwam strijken (Perk) (aanloop-vorm). Om rhythmisch-metrische redenen zijn zij gescheiden (ondanks litt. stijl, korten vorm van adv. en overdrachtelijke beteekenis): Daar zullen menschen zijn, die op U wijzen || Als dat, waar zij geloof en liefde aan stieten (Perk). - Dat het locale adv. minder gemakkelijk met het voegw. verbonden raakt, ligt voor een deel aan de nauwe verbinding van locale adv. met het werkwoord (dat aan 't eind van den zin staat): vergelijk de samenkoppelingen § 88/9. 2o Niet-locale adv. vinden we in litterairen en ambtelijken stijl in 't algemeen bij voorkeur verbonden met het voegw. Er zijn bovendien nog bijzondere aanleidingen tot de verbinding. Wanneer de bijzin omvangrijk is, bevordert de voorop-plaatsing van voegw. + adv. de overzichtelijkheid (open zinsvormGa naar voetnoot1). En verder: wanneer de bijzin zuiver attributief is, d.w.z. enkel en alleen het subst. antecedent bepaalt, is er geen aantrekking tusschen het adv. en het werkwoord. Dit is vooral duidelijk bij het genitivische ‘van’: In een breedgezwaaiden halfkring, waar van de uiteinden wegdommelen tusschen lichtblauw en ronding van wolken, staan zij statig (G.d.W.). - Dit is een bijzondere verbindingswijze omdat het adv. met een volgend subst. verbonden is; vooral bij telwoorden: Drie broers, waarvan er een jong gestorven was. - Zoodra ‘van’ locaal is, wordt het, ook in litterairen stijl, gescheiden: Het weggaand tentenkaravaantje, waar klingeling van uitging als een schapenbel (v. Looy). Verbinding van waar met het locale ‘van’ is zelfs bevreemdend en onduidelijk; in een zin als: Naar de schrijftafel gaande waarvan de stoel stond weggeschoven - denken we eerder aan het genitivische ‘van’ dan aan het locale (wegschuiven van de schrijftafel). Een andere verbonden vorm van denzelfden aard als het genitivische waarvan: In de wijze zelfs waarop hij zijn handen samenvouwde... (G.d.W.). - Het nieuwe bedrijf krijgt een basis, waarbij het aan alle eischen kan voldoen (N.R.C.). - De praepositie van het antecedent wordt als adv. herhaald in den bijzin: .... in een toestand, waarin zoo iemand niet geregeld kan denken (v. Looy). - De kromme oude antwoordde op den toon waarop men een twintigmaal gegeven antwoord herhaalt (G.d.W.). - Hier is het pron. adv. de hervatting van de bijw. bepaling als antecedent (vgl. waar, § 394). | |
[pagina 611]
| |
Ten slotte is er nog een bijzonder geval, waar de verbinding regel is, nl. in zinnen, die den inhoud van den vorigen zin tot antecedent hebben (progressieve zin): Daarop werd zij aan de Van Hoels voorgesteld, waarop zij terstond met een allerliefst lachje en een mooien mond met tandenGa naar voetnoot1 vroeg, of zij... (Cam. Obsc.). - Ook hier is het voegw. veel nauwer verbonden met den voorgaanden zin, dan met het volgend werkwoord. Het is waarschijnlijk, dat waarop (reeds in de 17de eeuw frequent) als relatieve tegenhanger van daarop is geformeerd, naar analogie van de verhouding van waar en daar bij zinnen van deze beteekenis; de twee deelen van waarop hebben hier nooit gescheiden gestaan. - Op dezelfde wijze ontstaan de merkwaardige progressieve zinnen met het voegwoord op de tweede plaats en een voorzetselbepaling in den aanloop: Verdachte is eigenlijk een beetje sukkelachtig, tengevolge waarvan zijn zooveel jongere collega de baas over hem speelde (N.R.C.). - Zoo ook: ten aanzien waarvan, ten opzichte waarvan, in verband waarmee, etc. Ze zijn gevormd naar het voorbeeld van: tengevolge daarvan, in verband daarmee etc. Nog verder gaat de zin: Oostenrijk, in den strijd waarmee hij zijn macht had verworven... (zie ook § 33). De bespreking van de gecombineerde voegw. bewijst, dat steeds opnieuw verzwaarde vormen ontstaan, waarmee versterking of specialiseering van het zinsverband gepaard gaat. Het is van belang op te merken, dat nu en dan ook verzwakking van den vorm der voegw. voorkomt, op dezelfde wijze als vroeger bijv. alzoo tot als is geworden. Die verzwakking gaat niet samen met verslapping van het zinsverband; zij schijnt veeleer in rhythmische behoeften haar oorzaak te vinden. Er zijn voegw. die in hun gecombineerden vorm een te zwaar ‘geraamte’ hebben, vooral omdat zij met zwak accent worden uitgesproken. Zoo vinden we, vooral na andere (nevenschikkende) voegw. den verkorten vorm schoon voor ofschoon reeds bij Vondel: En schoon de nanacht nu allengs het veld verliest - en in modern proza: en schoon zij nog geen anderhalf uur marcheerden (v. Looy). - Een dergelijke verkorting mogen we misschien ook aannemen voor wijl = dewijl en, mede naar het voorbeeld hiervan, in lateren tijd voor wijl = terwijl; uitgesloten is deze verkorting ook niet bij zoo = zooals. |
|