Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch
(1937)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekendCoördinatie door voegwoordenGa naar voetnoot1.Coördinatie kan door voegwoorden tot stand komen. We zijn gewend, evenals bij samentrekking hiervóor, hiermede in verband te beschouwen de nevenschikking zónder voegwoorden in verbanden waar gewoonlijk voegwoorden staan: de asyndetische verbinding. De nevenschikkende voegwoorden en, maar en of vormen verdubbeld en met zwaar accent het zoogenaamd correlatieve verband, dat ook door tweetallen van andere partikels wordt uitgedrukt (zoowel - als; niet alleen - maar ook; hetzij - hetzij; etc.)Ga naar voetnoot2. | |
Het voegwoord ‘en’.Door dit voegwoord worden meestal twee gelijkwaardige zinnen, zinsdeelen of woorden verbonden: het is ‘nevenschikkend’. Evenwel, door den inhoud der zinnen, door de betrekking der zinsdeelen en door de beteekenis der woorden is deze verbindende functie van het thans kleurlooze voegwoord zeer geschakeerd; de verhouding der twee deelen kan zelfs ‘onderschikkend’ zijn. Bij de bespreking van sommige functies blijkt, dat en, in volkstaal vooral, nu en dan nog de oude additieve beteekenis (= bovendien, zelfs) heeft. | |
§ 369De gewone nevenschikkende functie is die der aaneenschakeling. In de volkstaal bij verhaal of verslag der op elkaar volgende gebeurtenissen (progressieve zinnen): ‘Ja’ zeit ie - ‘Dirk, daar hè je recht...’ En hij neemt ze mars op en gaat... - of de uit elkaar voortkomende gebeurtenissen (continuatief, consecutief): Hij glijdt uit en ze nemen 'm te pakken. - En hij stootte z'n been kapot, en kon niet meer loopen. - De verbindende kracht van ‘en’ wordt echter meestal versterkt door een adverbium in aanloopGa naar voetnoot3: Ik zei... En toen zei die ouwe kattebeier weer... En mèt (eèn) stappen ze 't portaal | |
[pagina 561]
| |
binnen! - Hij schiet as 'n aal in ze kleere, en daar komme ze an! - Dat gesprek, dat komt nader; en daar is 't ineens: ‘Manne, geef je over!’ - Zoo ook in het betoog: Dus je doet 't en dan meteen betaal je voor mij de reis... - Gebruikelijker is het eenvoudige ‘en’ bij de opsomming van eigenschappen, omstandigheden: Hij heet Burts en hij heeft buitengewoon lange beenen en ieder in 't dorp kent hem... - Tegenstellend is de verbinding alleen door toevoeging van adverbia: Hoe vaak heb ik hem niet gewaarschuwd en nu heeft hij 't toch gedaan! - Dat kan vandaag nog gebeuren en 't kan óok nog wel drie maanden duren! - In den litterairen verhalenden en beschrijvenden stijl brengt de verbinding met ‘en’ een zekere rustige gedragenheid teweeg: ‘Jullie met z'n tweeën,’ zei hij... en hij glimlachte even, terwijl hij doorging naar den stoel. - Hij zag ze allen als knappe gezonde menschen, met goede posities. En hij beleefde het nog, dat hij vol kon genieten van hun geluk. - De opeenvolgende gebeurtenissen worden aaneengeschakeld zònder voegw. of met éen voegw. aan het einde der reeksGa naar voetnoot1. - ‘En’ is vooral ook gebruikelijk bij de aaneenschakeling van zinsdeelen of woorden (zie § 372/3). | |
§ 370Bijzondere functies hebben de zinnen met ‘en’ in het verhaal en in poëtischen stijl. De eerste zin is ‘voorwaarde’ bij den tweeden in: En zij, die zullen zijn in later tijdsgewricht || O God, die roept ge, en zij verschijnen || Te zamen voor uw aangezicht (v. Haren). -Ga naar voetnoot2 Hij spreekt en 't is er, hij gebiedt en het staat er (O. Test.). - De zin met ‘en’ is een bijw. bep. v. omstandigheid in: ‘En òf!’ zei Toon, en z'n oogen glómmen (Bru.). - Merkwaardig is in het volgend verband de uitdrukking der omstandigheid in den éersten zin: En bij 't knippen van het kind || Bloosde en zong de vrouw = zong blozend (Pol de Mont). Een oude analytische verbinding is de varieerende, waarbij en het bijzondere aan het inleidende algemeene, het concrete aan het abstracte, het eigenlijke gezegde aan de aanduiding van het gebeuren verbindt: (Heemsk.) De vrouwe was goed ende schonk hem de schale vol. - In volkstaal: Toen zijn zij heen gegaan en zijn begonnen met de ontginning van den eersten polder. - En toen kwam 't ongeluk, en hij viel dat zijn nek brak. - Wees zoo goed en zeg me eens... - Ga eens te werk en breng die palen in de schuur. - Hij zat en praette maer (Katw.) - Het voegw. ‘en’ heeft de waarde van en wel in: Preevlen de woordjes mij op 't oude deinen, || Verhalen toe èn die ik niet verzon (J.v. Looy). - | |
[pagina 562]
| |
Men zou, strikt logisch redeneerend, kunnen onderstellen, dat in dit verband de relatieve zin is gecoördineerd aan een attribuut dat bij ‘verhalen’ niet is genoemd maar ‘bijgedacht’, bijv. vreemde, oude. Zoo vinden we, bijv. bij Hooft dikwijls, zinnen als: ‘het zijn eighe plaghen der hooghheidt (= de gewone moeilijkheden der hooggeplaatsten) ende die de gróotste van den aardtbodem gepijnight hebben’. Hier kán inderdaad de zin met ende die gecoördineerd zijn aan ‘eighe’ of ‘der hooghheit’; het is echter niet beslist zoo: ende + relatief kan ook het nadrukkelijk-additieve ende zijn, gevolgd door onderschikking van een door demonstratief die ingeleiden hoofdzin. Deze opvatting heeft te meer kans bij een ongeschoold auteur als Leeuwenhoek, die bij het schrijven van betoogende taal bij de onderschikking in ingewikkeld zinsverband gemakkelijk kan ontsporen, zoodat verbindingsvormen met ‘overtollig’ en voorkomen. Daarbij kan nu en dan en als additief worden begrepen: ‘Dese mijne waerneminge hebben mij doen trachten de gemelte senuwe te doen droogen ende dat die in sijn droogen tegelijck deselve rondicheyt soude behouden’. Additief ende zou beteekenen: en wel zóo (dat). Het is echter ook mogelijk, dat de zin met ‘dat’ als tweede bepaling of object verbonden gedacht is aan ‘trachten’, dus gecoördineerd aan ‘de gemelte senuwe te doen drogen’. Met een relativum: ‘E. ende alle de plaetsen die licht gelaten sijn, sijn hollicheden inde gedroochde senuwe, en die ick my imagineer, dat de draatgens sijn geweest.’ Additief opgevat, is het: (hollicheden) en wel (hollicheden) die... Ook hier is de relatieve constructie een omzetting in ondergeschikten vorm van: en díe imagineer ik mij dat de draatgens sijn geweest. - Bijzonder is ook de verbindende kracht van dit zwaar geaccentueerde ‘èn’. Het voegt dan iets toe aan de mededeeling, is additief; er is een climax in de gevoelsuiting: En maak nu maar dat je weg komt... èn gauw! Iets dergelijks in den imperatief bij Van de Woestijne (Zon in den rug, p. 64): ‘Gá, háal het béest... Gá, én hem hálen le̋vend!’ - Strikt ‘logisch’ is en hier even overbodig als bij bovengenoemde relatieve zinnen. De zware tweelettergr. vorm ‘énnè’ heeft, als nadrukkelijke inleiding van het betoog, eveneens versterkende functie (= en verder): Enne... wat ik zeggen wil... dan ga je... - In hevig bewogen uitroep drukt het geaccentueerde ‘èn’ een schrille tegenstelling uit: ‘Èn jij zei, dat hij zoo zíek was!’ - Het correlatieve ‘èn-èn’ geeft aan het betoog sterken nadruk; Èn z'n ijver èn z'n gedrag lieten veel te wenschen over. Uit dezen vorm blijkt, dat corre- | |
[pagina 563]
| |
latie een spannende of nadrukkelijke coördinatie is. - Een zelfde functie heeft: beide - en in verheven stijl: Uit een moeras wrocht de vlijt van die handen Beide de zee en den dwingeland te sterk || Vrijheid een tempel en Godsvrucht een kerk (Potg.). -Ga naar voetnoot1. | |
§ 371Een derde middel tot versterking der bindende kracht (de oude additieve) is gelegen in de splitsing van de gecoördineerde woordengroep; onverwacht, verrassend volgt het ‘supplement’ der opsomming: Dat baars en vorens voor het scheppen waren en paling en zeelt (Eigenhuis). - Door als een donderwolk zoo zwart te zien en schril (Penning). - Beminlijk is, en Goddelijk van aard, || Wat, tevens aan 't Gemoed ontsprongen, || Meer bloeit dan blinkt... (id.). - Vaak is er tegenstelling: De geest schijnt... d'aard te boren en den hoogen (Perk). - Voer mij d'af grond door en hoogste hemeltinnen (Bild.). - of een zekere climax: Om aan de aard een half-gekenden God || Te brengen en een kéer in heel der volk'ren lot (Da Costa). - Nadrukkelijk is de verbinding van twee naar den vorm heterogene deelen: En nergens was ik, en met niets, tevreden (Perk). - Zwaar zeeg, en zonder licht, een vale dag || Uit wolken... (id.). - | |
§ 372Versterking van bindende kracht krijgt ‘en’ ook in het polysyndeton. Dit is de verbinding door meer voegwoorden dan gewoonlijk; tegengesteld hieraan is het asyndeton: verbinding door minder voegwoorden dan gewoonlijk, d.i. zonder voegw., want de gewone verbinding, bij twee zoowel als bij meer eenheden, geschiedt door éen voegwoord ‘en’ (bij méer dan twee eenheden tusschen de laatste twee: Hij kwam, zag en overwon). - Bij het asyndeton ontstaat door gebrek aan formeele verbinding spanning tusschen de deelen, (vooral in de climax); bij het polysyndeton wordt nadruk gelegd op de mededeeling: het klinkt plechtig, nu en dan Bijbelsch. Men vindt ze naast elkaar in: Maar de andre roos krijgt krinkels, scheuren, naden, || Verschrompelt, en wordt groen en bruin en zwart || En zinkt... (Perk). - De plechtige, bewogen stemming van het polysyndeton is duidelijk in: En om mijn slapen hangt een teer geluk || En door mijn hart huivert een luwe zucht || En langzaam vliet mijn roerloos droomen uit || In 't kort geruisch... (v. Eyck). - Sterker nog wordt het effect door zware accentuatie van ‘èn’: En dan gaan me te stroope, en zeerobbe schiete... En jutte, èn aze... Och man... (Bru.). - Hij hoorde weer èn spot èn smaad beginnen (Perk). - | |
[pagina 564]
| |
Bij den vertelvorm in volkstaal, is het polysyndeton vol effect bij het verhaal der ‘crisis’ in dramatischen vorm: (Katw.) Toe krege-ze ongenouge mit mekoar, Jaekop en 't Beutje... Nou Jaekop van Baele die was iens zoo groot asset Beutje, in die hadde van die groote wante in 'n boezee an, want ze waere mit die sloupe (nl. bezig). Toe wuldi (nl. 't Beutje) Jaekop van Baele skiete. Dat is soo tusse-z'n biene door skiete; in dát wuldie lappe, 't Beutje (heroïsche appositie); in hij (nl. Jaekop, dus= maar) pakt 'em zóo achter z'n gat, in hij skéert-əm 'n end wech, datje 'm omtrent iet ma̅e̅r zien-en-kan. Zoo'n staareke man wastat ook! Aardig weerspiegelt zich de lange reeks van koddige dieren in den poly-syndetischen taalvorm, in: Dan, als opeens,Ga naar voetnoot1 het waait, het donkert in hun veeren, || de lange lijne kronkelt krom || èn woerd, èn eend, èn kieken keeren || den schuurhoek om (R. de Clerq). - Sterken nadruk geeft het in: daar haalt hij mee weg wat er drijft en vliegt en zwemt, op en boven en in de zee, en daar moet hij van leven (Bru.). - Verwant is de vorm der beschrijving bij Hooft en Perk: waermee hij nare anxtvallicheit, en vaeck, en creple dróómen || Van 's menschen lichaem strijckt, en berch, en bosch, en boomen || En steeden vollickrijck, en velden met het vee || Ons levert op de ste̅e̅... (Hooft). - En lucht, en bosch, en berg herkrijgt zijn tint || De damp wolkt op en: 't landschap is verschenen! (Perk). - Geleidelijk trekt het gordijn óp. Zwaar nadrukkelijk, ook door klank en pauzen, is deze slotzin bij Poot: Het slaeperige velt wordt blint, en stom, en doof. - De analytische variatie in een verband met en, genoemd in § 370 (Ga eens te werk en breng die pálen naar de schuur). heeft in volkstaal vele verwanten. Een er van is, de verbinding met een inleidenden zin die niet, zooals hier, een vage aanduiding is van de handeling die in den tweeden zin concreet wordt genoemd, maar waar inderdaad twee op elkaar volgende handelingen worden bedoeld: Ga naar de schuur en berg die palen op. Ik ga naar de schuur en berg die palen op. - Een algemeene bijzonderheid van deze verbinding in bijzin-vorm is, dat de tweede zin de woordschikking van den hoofdzin krijgt (zie § 400): Als je naar de schuur gaat en je bergt die palen op... Deze schikking is reeds oud, bij Vondel: Omdat wy zuymig zijn en werden langs hoe sloffer. Eveneens oud, en ook in sommige dialecten thans nog gebruikelijk is de voorop-plaatsing van den infinitief in den tweeden zin, bij samentrekking van S. Vf.: Ik zal naar de schúur gaan en bérgen de pálen òp. Evenzoo in de hiervóor bedoelde varieerende verbinding: Ik zal te werk gaan en bergen die palen in de schuur. - In het Katwijksch is deze varieerende | |
[pagina 565]
| |
verbinding nog in dien vorm aanwezig: We zelle te wa̅a̅ gaen en make de vleet op order. Wò'je ris soo goed weze-n-in zegge med'r is, of... - Voor de verbinding van twee inderdaad op elkaar volgende handelingen is de vorm bij bepaalde werkw. als gaen + zeggen ook nog mogelijk: Ik zel dəris nae 'm toegaen in zégge-n-əm dat ie op mot passe. - Bij het enkelvoudige gezegde van gaenGa naar voetnoot1 echter is een heel andere vorm gebruikelijk, nl. zonder voegwoord en met een volledige pauze na stemtoondaling aan 't eind van den eersten zin: Ik gae dəris nae 'm tóe || Zègge dattie óp mot passe. We gaen nae Keeze, 'n borreltje nème. - Een nog sprekender stel van vormen van het Drentsche dialect kunnen we hiermede vergelijkenGa naar voetnoot2. De ‘onverbonden’ vorm is daar bij allerlei gezegden met een werkw. van beweging of een hulpww. gangbaar: We moeten naar de schúur || de kóeien vòeren. We moeten naar de schúur || aan 't dórschen. Ze zijn naar de ésch || aan 't róggemaaien. Ga naar húis! || je wásschen! Ik zou maar in húis komen! || aan 't wérk gaan! Ik kom bíj je || 'n kop kóffie drinken. Ik wou even kómen || je helpen. - In deze verbindingen kàn en worden toegevoegd; de scheiding door pauze en toondaling blijft dan echter bestaan en het scherpe accent en de toonhoogte der twee zinskernen is gelijk. Klaarblijkelijk is hier de verbinding een nader verklarende, samentrekkende coördinatie van twee gezegden. Daarnaast nu is een geheel andere verbindingsvorm mogelijk, mèt ‘en’, maar zònder de pauze en toondaling tusschen de zinnen, en met den infinitief van den tweeden zin voorop: We moeten naar schúur en vòeren de kòeien. Ga naar húis en wásschenGa naar voetnoot3 je! (N.B. den infinitief!). Ik zou maar eens in húis komen en gàan aan 't wérk. Ik kom bíj je en drìnken een kop kóffie. Ik wou even kómen en hèlpen je. Jan is naar Sléen en kìjken 's even op de màrkt. Heb het hárt eens en kòmen hier 'ns wèer! Je moet 't hárt eens hebben en kòmen hier 's weèr! Wees maar zoo wíjs en gèven hem zijn zìn. Ik zou maar zoo wíjs wezen en gèven hem zijn zìn. - De kenmerken van den vorm: geen pauze en daling, de lagere toon en de vooropplaatsing van den infinitief (ook in zinnen waar in den eersten zin geen pendant als infinitief staat!) bewijst dat we hier níet te doen hebben met de nevenschikkende verbinding van twee gezegden. De grammaticale zinsvorm (voegw. en) is weliswaar nog nevenschikkend, maar de intonatie | |
[pagina 566]
| |
en ‘rhythmiek’, alsmede de eenvormigheid van den ‘infinitief’ (den niet-finiten, niet-bepaalden vorm) wijzen op functioneele onderschikking van het tweede lid: de tweede zin is finale bepaling. De infinitief kan ook in sommige gevallen, vooral de stereotype laatste gevallen, object zijn bij het eerste gezegde. In het Sleensch is in een geval als: Ik wou even komen en helpen je - niet gebruikelijk de infin. met om te, die wij zouden verkiezen in Hollandsche volkstaal. Deze Sleensche vorm is wèl Friesch (niet de ‘onverbonden’ coördinatie) en ook in Gron. Wk. en den Achterhoek aanwezig, waar men echter tevens om te zou kunnen zeggen. In het Achterhoeksch zou men, althans in nadrukkelijke imperatieven, den kort-afgebeten ‘onverbonden’ coördinatievorm gebruiken: Goat noa húuss; oow wássn̥! - Niet in den adhortatief: Komp kort bi 't fuur zitn̥, en warmt oow. - Wel in een dringende, opgewonden mededeeling: Wei mott sebiet noa de dèèle; de koene voern̥! - Het is dus mogelijk, dat de situatie in het Sleensch kenmerkend ‘Saksisch’ is. Wij laten hier volgen de curven van éen der besproken verbindingen in het dialect van Sleen, phono- en kymografisch geregistreerd: Bijlage IX. In de eerste twee voorbeelden ‘Ik wol eev'n kom'n; dij help'n’ en: ‘Ik wol eev'n kom'n en dij help'n’ zijn de beide infinitieven gecoördineerd. De tweede infinitief ‘dij help'n’ heeft een zekere zelfstandigheid, heeft een aparten toonvorm. Toch is er tusschen de twee gevallen, zonder en met het nevenschikkende ‘en’ een verschil in toonvorm. In de eerste zin zit weinig reliëf: de toon begint op 170, stijgt geleidelijk tot ruim 200, en afgezien van de inzinking voor den toonloozen k, blijft deze hoogte ± 200 gehandhaafd, tot hij in den laatsten nasaal tot de beginhoogte terugloopt. Na een kleine pauze heeft de tweede infinitief ‘dij help'n’ denzelfden toonvorm, alleen korter en op lager niveau. De heele mededeeling, ‘dat hij komt helpen’ is dus in een dubbele, herhalende toongolf gesplitst. In fig. II zit meer beweging, de intervallen zijn grooter, de daling in ‘kom'n’ is diep (110). Na een langere pauze volgt met overwegend stijgend accent ‘dij help'n’. Het verband tusschen de twee zinnen is losser, ook door den toon. In de fig. III is de tweede infinitief naar den grammatischen vorm neven-geschikt, maar door ontbreken van de pauze en door den toon ondergeschikt: vanaf ‘kom'n’ gaat de daling zeer geleidelijk door tot het zinseinde (dij). Fig. IV geeft dan nog het toonverloop van den zin met den ook grammatisch onderschikkenden vorm. | |
[pagina *16]
| |
Bijlage IX
| |
[pagina 567]
| |
§ 373Twee merkwaardige soorten van coördinatie komen tot stand door de eenvoudige aaneenschakelende functie van ‘en’. In de eerste plaats de verbinding van twee synonieme woorden. Het is een geval van ‘omschrijvende herhaling’ of ‘variatie’ met als uitwerking de versterkte nadruk van het betoog: Zit toch niet te soezen en te suffen..., te zeuren en te zaneken... - We hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij dezen... - Vooral in ambtelijke (juridische) terminologie. In vroeger tijd leidde de vertaling van Fransche en Latijnsche termen tot een dergelijke coördinatie van het vreemde en het Nederl. woord: te rebelleeren ende op te staan tegen haren overste. - Dat hij uit eyghene affectie ende gheneghentheyt spreekt (Marnix). - In de tweede plaats in poëtischen stijl, het hendiadys. Het is de analytische aaneenschakeling (tot op zekere hoogte ‘samenvoeging’: zie ald.) der deelen van een samengesteld begrip: een ondergeschikte, attributieve, bepaling bij een substantief wordt ‘verheven’ tot formeel nevengeschikte toevoeging. Door de coördinatie wordt de vorm ‘verzwaard’: Stemt aan èn zang èn lof (= lofzang). - (Bijen) die... langs bloem en purper razen. - En plots de wieken en de breedte revend, || Stort hij... - Sneeuw en blad (= bladersneeuw, nl. witte bladeren, van witte rozen gezegd). - Door splitsing nog meer ‘verzwaard’:... nieuwe smart die kegels wordt en steenen (= steenen kegels). - De auteur van deze vormen, J. Perk, schreef aan Vosmaer: ‘Van Vergilius nam ik den hendiadys over, die ik zoo mooi vind, doch die bijwijlen in 't Nederlandsch zoo bizar klinkt’. Inderdaad zijn deze vormen, op de keper beschouwd, ‘verwarrend’. Zoolang nog aan een logische coördinatie kan worden gedacht, als in het eerste voorbeeld, of nog duidelijker (nl. concreter) bij: Regen gudst langs rots en ruigte -, voelen wij den verzwaarden vorm nog als een versterking van het beeld. Een gelukkig beeld is ookGa naar voetnoot1: En zag in diepte en damp het dal gedoken (= de nevelige diepte, dus dubbel ver ‘gedoken’, d.i. weggescholen). Ook bij Vondel, die eveneens deze ‘figuur’ aan Vergilius heeft ontleend, in den Lucifer staan zulke beelden van nadruk en expressie: U zulcx te kennen, als ghy waert || Der eeuwigheden glans en ader (glanzende bronader). Het zwaert ghewet aen 's hemels wraeck en gramschap (grimmige wraak). - Hoewel ook Vondel ‘bizar’Ga naar voetnoot2 kan zijn: Zoodra gij door het blakende gesternt en | |
[pagina 568]
| |
steenen kwaemt te brommen. - De ‘logische’ omzetting van het hendiadys in den attributieven synthetischen vorm is feitelijk doodelijk voor de plastiek van het ‘barokke’ beeld. Het is altijd gevaarlijk, wanneer het beredeneerend verstand zich mengt in de beelden van de ‘primitieve’, in dit geval symboliek-concrete, voorstelling. Opm. Een versterkte coördinatie is de climax door ‘ja’: Hier door geniet de mensch het eeuwigh || En wordt den Engelen, zijn broederen gelijck || Ja overtreft ze in 't eindt (Vondel). - Een vooral in epischen stijl voorkomende bijzondere coördineerende vorm is het parallellisme, de coördinatie van een verband van leden in gelijke volgorde en overeenkomstigen vorm. Dit parallellisme komt ook met antithetische functie in de omgangstaal voor: Jíj gaat naar húis, en ík ga naar de stád. Bij asymmetrische volgorde der leden ontstaat het chiasme; een aardig geval is de vertaling van een vers van Longfellow door G. Gezelle, waar Gezelle het parallellisme van zijn voorbeeld heeft verlevendigd door de omzetting in een chiasme: and . en in den . Zie Baur in de Jubileum-uitgave. Als exposé van de stilistische waarde van allerlei bijzondere coördinatie-vormen, vooral die gebaseerd zijn op de varieerende herhaling, met of zonder samentrekking, en het gestileerde zinsparallellisme, volge hier een overzicht van die vormen bij Potgieter in ‘Een Novelle?’. Coördinatie van twee zinnen door herhaling van een eigennaam, vooral het subject, is het tegendeel van de neiging tot den korten taalvorm, zooals die bleek bij de pronominale aanduiding. De herhaling van den naam is veeleer een verzwaring van den zinsvorm, in tegenstelling met de andere vormen van coördinatie: samentrekking van het subject (waarover later) of variatie ervan in den vorm van een voornaamwoord. Kórt is deze verbinding alleen in zooverre dat een voegw. ontbreekt. HerhalingGa naar voetnoot1 kan de reflex zijn van verschillende ‘aspecten’, als het iteratieve of het intensieve, zooals in: Anneke moei bestráfte, Anneke moei vermáande, maar... - Machteld wist met de bessen en de bloesems het knorrige, kribbige kind bezig te houden; Machteld bedacht zoo velerlei spelen. - Maar Potg. legt er toch ook zijn ‘deelneming’ aan het gebeuren mee aan | |
[pagina 569]
| |
den dag. Een zekere humoristische innigheid schemert door in verbanden als deze, waar de verlegenheid van een personage wordt beschreven: Machteld glipt voorbij; Machteld wrijft de glazen wat op, die de hospita intusschen heeft gespoeld. - Louise bukt zich om op haar beurt ook te plukken; Louise is ijverig in de weer: zij kiest en zij schikt. - Dit meeleven wordt ook geaccentueerd in een ‘verrassende’ mededeeling, als: Bert wist hoe Rogier liefhad; Bert geloofde aan zijn goede trouw; Bert schreef aan Pauline! - Evenzeer in dit concessieve zinsverband (waarover later) na een ‘aangrijpende’ rede: Machteld is wees, Machteld meent soms meer te hebben gedragen dan menige harer zusteren, Machteld staart met éerbied dat verwélkte geláat àan. - Een humoristische vorm is de woordspelende variatie in: ‘Ik zal eens gaan hooren hoeveel het is,’ valt Machteld in, vult Machteld aan (Machteld is hier nl. gevat, ja schalksch). - De paedagoog Potgieter kijkt om den hoek in deze coördinatie met het overigens ontbrekende voegw. ‘en’: Er komt leven in het bouquet, Louise ziet toe en Louise léert. - Niet alleen in coördinatie treedt deze verzwaring op; ironie ten opzichte van Wouter straalt door in de parallelle vormen: Het leed maar drie dagen en de koffer van Wouter was gepákt, en het karretje waar Wouter mee naar stad plagt te rijden, kwam vóor. - In zinnen als deze kan Potgieter de herhaalde noeming hebben afgeluisterd van den ‘volksmond’; zoo ook bijv. in: Moei wilde dat Machteld 's middags aan Japik onderwees, wat Machteld 's morgens had geleerd. - Een andere syntactische vorm is de herhaling, waardoor het gezegde wordt verklaard, uitgebreid, hervat in den tweeden, den herhalenden zin. Dikwijls is ook déze vorm de weerslag van spanning: En Machteld trilt, trilt nu zij den kreet weergeeft. - Afgelegd, als hare bekommeringen, afgelegd had Annekemoei in de kist ook dat zuur zien. - En Mathilde, die het laatste tooneel, voor zich uitstarende, heeft geschetst,... Mathilde ziet Louise eensklaps in het gezigt. - Daar beginnen zijne vragen, vragen die het veld gelden, vragen zonder tal. - Stil houdt het rijtuig, stil voor het établissement waarin... - Verder wandelden zij, verder, als in een droom, een zachten droom. - Neer gaan de hare, neer op het kleedje - en mee moest Machteld met moei, mee ter kerke. - Een rhetorische schakeering van dezen verbindingsvorm is: ‘les demoiselles la trouvaient assommante avec ses inquiétudes! Assommante? dat bruine, levendige bevallige kind? Assommante? enz. tot vier malen toe! Frequent zijn bij Potgieter de herhalingen van verbindingswoorden: tot dat leelijk luidende kropaar, tot dat nog kwalijker klinkend dravik, alles heeft zijn eigenaardig schoon. - Daar bloeiden de hagedoorns en de seringen...; daar mijmerde zij bij ondergaande zon...; daar voelde | |
[pagina 570]
| |
zij een arm om haar midden: ‘Machteld, ik loof dat je mij wel lijden moogt.’ De herhaling is hier onzuiver, rhetorisch, omdat ‘daar’ in de eerste twee zinnen locaal (-temporaal) is, in den derden momentaan (= toen gebeurde het dat...). Het gewone ‘aaneenschakelende’ polysyndeton heeft bijzonder effectGa naar voetnoot1; zoo in ‘das erlösende Wort’ der heldin bij het démasqué: ‘En de jonker is er ook, die vertrouwen vroeg, en verwierf, en verdiende!’ wordt er gefluisterd van onder de wiegeling des strooijen hoeds. - Ook in de dramatische beschrijving: ‘Beter in gezelschap dan alleen,’ denkt ze, en isGa naar voetnoot2 bij het drietal, en brengt haperend eenige woorden uit. - Het herhaalde ‘en’ is in vele gevallen eigen aan de ‘natuurlijke taal’, zoo is het bijv. ook met de verzwaarde disjunctieve vorm in: En nu regts die dunne stengels... en nu links die slechts schijnbaar scherpe speren. - Bijzinnen worden ingeleid door het herhaalde verbindingswoord, tot uitdrukking van een tegenstelling: Daar zat een oude boer, die hém op den ákker gezìen had, die háar tháns eerst gewàar werd. - Aardig, dat ze zoo overeenstemden in wat haar van zelf aantrok, in wat híj móoi noemde. - Een versterking, waar de herhaling het correlativum (maar ook) vervangt: de jonkman die niet alleen van zijn tijd was dewijl..., die op het dorp velerlei nieuws had willen invoeren. - De herhaling is sterk additief in: ook om het allengs wijken van wie weet welken schrik, die haar bij dit bezoek beving, die haar straks bij dat ‘mésallieerde’ weêr door de leden liep. - Daarentegen is de nadruk overdreven (het verband niet direct duidelijk) in: de kleine hof, waarin maar weinig bloemen bloeiden, die het gezin van groente voorzag, die in den herfst vol kool stond. - Een voegwoord herhaald:... toen Pauline áfscheid nam, toen zij wég was gegàan, hoe die schittering wegsmelten kan in tranen, als zij diep médegevoelt, als ze déernis heeft! - Het zou hun beter dan eenige beoordeeling aanwijzen, waar hun harte sprak, waar zij niet maar verzen maakten. - Niet dat hij haar verweet..., niet dat hij er tot haar een woord van repte. - Een uitgebreide syntactische herhalingsvorm is het parallellisme: feitelijk de herhaling van eenzelfde verband: Als ik u zóo als mijne bruid aan haar voorstelde, ze zou mij niet gelooven; als ge ánders zult zijn, ze zal mijne keus zegenen.-... door wien zij zich zag toeknikken, als zij de | |
[pagina 571]
| |
grammaire eindelijk digtdeed; door wien zij zich hoorde toejuichen, als zij zoo geduldig schalen zong! - (over de psalmvertalers):... toen zij, verder gaande, er ons leven bij vergeleken; toen zij, uitbreidende, van ons kortstondig leven repten. - Zoo de baardige halm als het weg te blazen zweefsel trekken hare opmerkzaamheid, de scherpe speer als de slanke spriet. - Parallellisme schuilt ook in het dubbele verband van een concessieven zin gevolgd door een negatieven: Doch al wist Wouter, dat... hij was het níet die voor haar de riemen wat aanhaalde. Zwieren en zwenken mocht ze dra, híj zei níet tot haar: ‘leg eens aan’. De gewone coördinatie van aaneengeschakelde zinnen is bij Potgieter zeldzaam. Het is òf de bijzondere, herhalende of varieerende vórm, als: Dat troostte haar, dat overtrof hare verwachting; - òf de verbinding door het hervattende pronomen, en de nader-verklarende fúnctie van den zin: De zwarte oogen schitterden niet, de zijden wimpers omhuifden die meewarig; - òf dezelfde ‘redengevende’ functie met den verbindenden vorm der subjectsvariatie: Het valt Louise niet in, te vragen wat ze daar slechts half hoorbaar mompelt: het vròlijk kínd is lóuter óog. - Nevenschikkingen als deze hebben gemeen: de absentie van het énkele voegwoord. Voor zoover er herhaling, hervatting of variatie optreedt, is de zinsvorm verzwaard; de verbinding zonder voegwoord, het asyndeton, is een korte gespannen vorm van den puntigen doordachten stijl. | |
Het voegwoord ‘maar’.§ 374De zin met maar omschrijft een reserve na de voorgaande uiting. Deze, oudste, functie blijkt vooral duidelijk in de omgangstaal, wanneer de spreker iets terugneemt van zijn geuite meening; hij zal dan vaak het voegw. spreken met zwaarder accent, hoogeren toon en volgende pauzeGa naar voetnoot1: Hij zal van 't jaar wel weer zakken... Maar... 't is wel meer gebeurd, dat hij 't ophaalde tegen 't eind. - Zoo ook: Ze is niet mooi, máar ze heeft iets aantrekkelijks (Arm.).Ga naar voetnoot2 - Ook in de beschrijving vinden we de ‘reserve’ na een gedane uiting: ‘Ja, ja, ik weet wel’, suste hij goedig, maar de teleurstelling om den eenzamen middag was nog in zijn stem (Arm.). - In deze functie vinden we (vooral bij Potgieter) in verheven, verhalenden en betoogenden stijl het polysyndeton: Machteld weet niet, wat ze antwoorden zal... Maar zij is van het land, maar ze neemt haar toevlugt tot een weervraag. - En hij wijst haar een rustplaats...; maar zij schudt neen, maar zij gaat voort. - De volkshaat weet van geene verzoening. Maar onze nationaliteit te bewijzen door verguizing van het verhevene; maar in onze dagen de | |
[pagina 572]
| |
raauwe vloeken te herhalen door onze schrijvers in 1810 uitgebraakt; maar vijf en twintig jaren later nog geen schrede gevorderd te zijn... dat is bekrompenheid. - Ook bij Van Looy: Tusschen de doffe hoenders geleken het kleine vogels die snel kunnen stijgen, luchtvogels: leeuwerikken, spreeuwen, maar als lijsters zoo groot, maar blauw, onweersblauw. Een andere ‘inbreuk’ is het opperen van een bezwaar tegen 't voorgaande: De sprong is zoo groot niet, maar ik kan geen áanloop nemen (Kievit). - Hadden we nu maar wat lekkers te eten ook... maar Berry heeft hier alle trommels leeggegeten (Arm.). - Hád ik maar wat. Maar daar zit 't 'm juist (Bru.). - Een verbleekte functie van ‘maar’ is de louter ‘tegenstellende’: Lot en Ammy schrikten op; maar de oude man keek niet eens om bij 't lawaai (Arm.). - In de omgangstaal zoowel als in het verhaal wordt door de inleiding van een zin met ‘maar’ een gewichtige wending in het betoog of in den loop der gebeurtenissen gesuggereerd. Men doet, alsof hetgeen vólgt verrassend tegengesteld aan of een inbreuk op het verhandelde is; vaak verzwaart men de inleiding tot: ‘maar hoe dan ook’..., ‘maar wat er van zij’...: Je moet rekenen: je bent een groentje, hè? Maar: ik zal je den bottelier wijzen, hoor - ‘Ik ben toch geen beest?’ zeg ik weer. ‘Nee’, zeit ie, zoo zoet as 'n klabbes, ‘maar om 'n aardigheid wou 'k nou toch wel 's wete, of ik jou die nacht niet gezien heb. - En zoo liep dat toen af... Maar, nou heb ik 'n dag of tien later weer wat te doen in den tuin en...’ (Bru.). - Met den nacht, langzaam en gebogen, ging hij terug naar de woning van Aoife. Maar eens,... zag hij een schip... En over hen heen zagen zijn oogen en waren vol licht. Maar éen van hen nam zijn handen... (A. Roland Holst). - De door ‘maar’ ingeleide zin vervangt in het volgende zinsverband uit de omgangstaal een weggelaten, bijgedachten voorwerpszin (nl. ‘dat we... loopen’, aangekondigd door er): Ik heb er heelemaal niet aan gedacht, maar we loopen op verboden grond. - De zin met ‘maar’ kan ook beperkende bepaling zijn bij een zinsdeel: Ze liep langzaam naar huis, maar zonder zich ergens op te houden (Arm.). - Opm. ‘Maar’ is ontstaan uit ne ware, een zin van dezelfde beteekenis en vorm als ‘Het en ware → ten ware’, of ‘het en zij → tenzij’. Vgl. ook ‘maar’ als adv. | |
Het voegwoord ‘want’.§ 375In een zin met ‘want’ wordt, in de omgangstaal, de meening van den spreker verduidelijkt. De zin omschrijft de redelijke motiveering van het voorgaande, niet de oorzaak van of aanleiding tot een gebeurtenis. Zoo ook meestal in het verhaal, ook het geschrevene: de auteur treedt met zijn subjectieve meening naar voren. Evenwel in het verslag van daden en ervaringen van de derde persoon kàn de zin met ‘want’ gemakkelijker | |
[pagina 573]
| |
causale beteekenis krijgen in afwijking van de gewone: de verklarende, motiveerende. Zoodra de zin causaal is, is de functie van den zin onderschikkend. Opm. Die functie is natuurlijk niet gebonden aan de nu en dan opduikende woordschikking S.A. Vf.: Helpt mij o God, want 't water mij verrast (Marnix). - Want de kermis meesleepend is (van Looy). -Ga naar voetnoot1 Voorbeelden van want: Maar in ieder geval... 't is je laatste reis geweest. Want dát mag je Riekie niet meer aandoen. - Toen gaf ik haar een lange zoen, want 'k dacht dat 't wel voor 't laatst zou wezen. - We zullen je hier een werkje verschaffen, want ledigheid is 's duivels oorkussen. - Nu mag je wel heel blij zijn, dat je er zoo afkomt, want eigenlijk moest ik je allebei je beenen stukslaan, dat heb je verdíend. - Ik denk dat het een wilde is, want een tamme zou z'n nest niet zoo ver van huis maken. - En 'k krijg al 'n inwendige verkneuteling van de lach, want ik had meteen in de gaten dat dat stelletje daar op mij lag te loeren! - Ze waren gaan zitten kaarten, want de stroopers kwamen nooit voor middernacht. - In ouderen, verheven stijl komt ook het polysyndeton voorGa naar voetnoot2: De negentiende eeuw brak aan en men vleide zich met het bezit van een tooneel, hoe dan ook: want de staf van Nomsz was in handen van Barbaz overgegaan; want men had treurspelers, wien de traditie nog in het geheugen lag (Potg.). - In het Gron. (en Westvla,) staat naast want de vorm van, een voegw. dat ook wel oorspr. het voorzetsel van kan zijn: Ik kan nait meer, van ik ben muide (vgl.: van vermoeidheid). Zoo is er ook een nevenschikkend causaal om = want: Hai trok zien hann̥ gauw terug, om hai haar in n̥ bran' nekkelbos greepm̥. | |
Het voegwoord ‘of’.§ 376In oorsprong is het tegenstellend: Je dóet het, of je doet het nìet. - Vooral na een bevel of opdracht: Hou je mond, of ik stuur je de klas uit. - In het Gentsch: Komt er van ónder, of 'k breek i 'n rèwe! - Dat hij verzichtig es, of 'k zal dienen dansmiester ne kier 'n broekske passe. - Deze verbinding met den imperatief is opgekomen, doordat een keuze of tegenstelling placht te worden uitgedrukt in zinsverbanden als: Je houdt je mond, of ik stuur je de klas uit (éen van beide gebeurt). - Ook: Nu hou je je mond, of ik stuur je de klas uit. - Bij verbinding van woorden vooral, ook polysyndetisch: Hij was òf lui òf moe. | |
[pagina 574]
| |
Bij verbinding van zinnen staat het eerste ‘òf’ niet onvermijdelijk voorop: We kwamen òf in 't hol van den leeuw terecht òf we moesten de kans maar eens loopen bekeurd te worden (Kievit). - Verbonden woorden staan gesplitstGa naar voetnoot1 in: En Werd met bloemen dan beloond of lonken (Perk). - De tegenstellende functie gaat over naar de aaneenschakelende: Je wandelt den tuin eens rond, of je gaat 'ns in het prieel zitten, je neemt 't er maar eens van. - Met de woordschikking S.Vf.A. komt ‘of’ ook voor in een functie, die oorspr. en ook thans nog vaak onderschikkend is, namelijk na een ontkennenden hoofdzin: Hij kan me niet zien of hij schiet in den lach. - Er is geen mensch of hij heeft z'n gebreken. - De zin met ‘of’ is hier achtereenvolgens bijw. bijz. v. omstandigh. en negatieve bijv. bijz. De verbinding is echter nevenschikkend in: Hij was nog geen twintig meter verder, of daar verscheen de baas! - Zoo ook na een zin met het adv. nauwelijks, dat de negatie omschrijftGa naar voetnoot2: Hij was nauwelijks thuis, of de aanval begon. - In deze verbanden zijn twee op elkaar volgende handelingen beschreven; de zin met of is progressief. Een graadaanduiding in: 't Was al laat, maar niet zoo of ze hadden nog den tijd voor een wandeling. - Naar analogie van deze verbindingen met een hoofdzin met duidelijk uitgedrukte negatie, komt de foutieve verbinding op met een zin, die als negatief wordt ‘gevoeld’Ga naar voetnoot3: Hij was nog maar twee uur vertrokken, of z'n vrouw kwam thuis. Zelfs: Zoodra is de muziek begonnen, of de dansers zijn in beweging. | |
Het voegwoord ‘noch’.§ 377Het is vooral gebruikelijk bij coördinatie van woorden: Geld noch brieven waren bij hem veilig. - Nadrukkelijke vorm is ook hier het polysyndeton: Nòch geld nòch brieven waren veilig. - Bij verbinding van zinnen in statigen stijl volgt op ‘noch’ inversie: De gemeente legt den weg niet aan, nòch zal zij den aanleg door het Rijk kunnen dulden zonder concessies in anderen vorm (N.R.C.). - In oudere taal was de inversie overbodig. - Ook bij deze coördinatie ontstaat door splitsing nadruk: En waarom hoor ik den gamlang niet, die blijdschap spreekt met koperen mond, noch het gestamp der padie uwer dochters? (Multatuli). - | |
[pagina 575]
| |
Het voegwoord ‘doch’.§ 378Het is bezweken voor de concurrentie van ‘maar’ en nagenoegGa naar voetnoot1 beperkt tot den verheven, den deftigen of betoogenden stijl: En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie: doch de meesteGa naar voetnoot2 van deze is de liefde (I Cor. XIII:13). - (Een man die er lijdend uitzag) doch zeer aantrekkelijk werd wanneer hij lachen ging. - |
|