Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch
(1937)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekendDoor ‘Parenthesis’.§ 359De parenthetische zin is een bijzondere onderbrekingGa naar voetnoot2, nl. door een meestal niet-verbonden zin. Weliswaar wordt hij met gedempten toon gesproken (als op het tooneel ‘terzijde’), maar door de twee omgevende pauzen krijgt hij nadruk in het zinsverband. Evenals door een zin met ‘want’ richt zich de spreker (schrijver) direct tot zijn hoorders (lezers) om hen òf aanvullend te onderrichten òf zichzelf een pauze van overgang of nadenken te gunnen. Het laatste vooral in de omgangstaal: door stopwoorden, verwenschingen, en andere uitroepen legt men nadruk, houdt men de aandacht gaande: Net as die trossesnijer die 'n vat boter krijgt te vinde, en 't - lang zal ie brande - na de strandvonderij brengt! (Bru.). - En toen ging ie midden in de nacht - ziek en wel, hè?Ga naar voetnoot3 - op dat brandje af. - | |
[pagina 551]
| |
Gelijksoortige uitroepen in hooggespannen, vooral lyrische, taal: Trompet, en schut, (Acharme!) schanssen || Mijn' klaghten af (Hooft).Ga naar voetnoot1 - Toen klonk, o lang begeerd genot, || Des jagers eerste en doodlijk schot (Bastiaanse). - In lyrische poëzie ook vinden we substantivische ‘evocaties’, aanduidingen die een voorstelling wékken maar niet omschrijven: En 'k ducht dat (dieper smaad) de kracht me ook dáartoe faal' (G. Gossaert). - En, 't oor in 't zand geleend, || Hoort hij, een dof gerucht, der keemlen draf verdwijnen (id.). - Omdat Gij, met 's levens lust en lijden || (Tweesnijdend kouterzwaard van Uw Volmaakten spot) || De steenrots van mijn hart ten akker woudt bereiden (id.). - Maar ver omhoog, aan 't eindloos-effen zwerk, || - Een zwarte ster in blauwe lucht - hangt zwevend || Een adelaar op breeden dubbelvlerk (Perk). - | |
§ 360In verhalenden, beschrijvenden, vooral in epischen, stijl vinden we de retardeerende, spanning-wekkende, schilderende onderbreking, ook de typeerende toets: Om acht uur, Peter had behagelijk zijn krant voor zich uitgespreid, Lot zat met een boek in haar eigen stoeltje tegenover hem, klónk de bel (die den knus-gezelligen avond stoort!) (Arm.) - Zij stond in haar schamelheid op nog mooie voetjes, boven een van haar enkels was 'n koperen ring geklonken, verloren te kijken naar het wonder van den brief (v. Looy). - Ziende naar Mei gálmde hij deze woorden || - Allen verrezen, stonden langs de boorden || Van het banket, zooals de rijen riet//Golvend en buigend waar de stroom vervliet- || Hij sprak: - (Gorter). - Het sterkste effect van de retardeerende parenthesis vinden we in de Homerische vergelijking: vgl. § 31. | |
§ 361In gemoedelijk vertellenden, maar ook in betoogenden stijl vinden we den nader verklarenden (explicatieven) vollen zin: Nu gheleeck dese Quiquibio (zoo hij oock in der waerheydt was!) wel een ghenuechelyck sot (Coornhert). - ‘Hier is licht,’ zei hij vroolijk; dàn tegen Lot, die vroolijk-neuriënd - geen een Terlaet behalve Paul had gehóor - haar hoed opzette: (Arm.). - Nu de benoeming van de Staatscommissie... in kannen en kruiken is - het blijkt heel wat hoofdbrekens gekost te hebben voor het zoover was - vernemen wij van wel ingelichte zijde... (N.R.C.). De Katw. ‘praetvaer’ onderbreekt den zin door een gemoedelijke parenthesis: ‘Vrouger swinters, as we behouwe teelt hadde ('k spreek fan me jónge tíjt hoor!) nou, dan stingje gemiendelek zoo'n week of twaelef op-te rólle (= met de bom op het strand staan, op rollen). - In zijn epischen stijl echter in meer gespannen vorm: Toe komt in de nacht van Dinsdag opte Weunsdag ('t was 'snachs twíe. úre!) kómt de wácht omláeg bij me kooi en za̅a̅it:... In opkomst is de ‘overspannen’ constructie van het parenthetisch attribuut, door ‘want’ (of ‘immers’) versterkt: Nu valt de eenzijdige - want overwegend op de toestanden in de mijnstreek geörienteerde - samenstelling op (N.R.C.). - | |
[pagina 552]
| |
Door Modaliteit, Accent en Toon.§ 362De vraag en de wensch (dubitatief en optatief)Ga naar voetnoot1 kunnen ondergeschikt worden aan den zin, waarin het eigen antwoord op de vraag staat en den zin, waarin de toelichtende verklaring van den wensch staat. De ondergeschikte functie gaat gepaard met verzwakking der pauze tusschen de twee zinnen en met daling van den vragenden toon, daarentegen stijging van den wenschenden toon. We vergelijken hiertoe twee nog losse zinsparen met twee verbonden zinsparen: Gerust bezitten al wat eenigh Geest kan wenschen... vernoeght U dàt noch niet? || Zoo staat ge u zelfs in 't licht (Lucifer). - Ach! waren alle menschen wijs || En wilden daer bij wel! || De aerd waer haer een Paradijs || Nu isse meest een Hel. - Daartegenover: Snap jij́ 't, dan mag je 't zégge (Bru.). - Had ik maar wérk, dan was ik uit de brand. - In deze gebonden zinnen wordt een voorwaarde uitgedruktGa naar voetnoot2. In ambtelijken stijl komt ook de tegenstellende functie voor: Bewogen de prijzen zich in de jaren 1855 tot 1893 tusschen f 3.35 en f 5.60, zij vielen daarna in een paar jaren terug op f 1.60 à f 1.70. - Bij Couperus een verband met temporale functie: Hij zingt zijn wanhoop van nietig insect tegen het oneindige Licht uit. Den geheelen dag. Tot hij, zwijmt de zon, de greep van zijn pootjes slaakt. En neerligt in het kooitje. - Uit de ‘Gentsche proat’ is de verbinding met een volgenden vragenden zin, in dit verband staat de conditionale zin losser verbonden: Haode gij den ierste motte kieze, wa zoude gij gedaon hè? - | |
§ 363Onderschikking ontstaat ook bij opeenvolging van een zin met toegevenden konjunktief en de aan dien zin tegengestelde mededeelingGa naar voetnoot3; de toegevende zin heeft stijgenden toon; de nazin zet in met lagen toon (§ 301): Uw leven hebbe er weinig van doen blijken || 't Had zijn Geschiedenis, voor 't Gemoed een over-rijke (Penning). - Met zwier en Glans den Geest ontwrongen || Zij 't kunstgewrocht bewondrenswaard, || Beminlijk is, en Goddelijk van aard || Wat, tevens aan 't Gemoed ontsprongen, || Meer bloeit dan blinkt (id.). - De konjunktief kan worden gevarieerd door een gelijkwaardig ‘hulpww. van modaliteit’: de orkaan moge hem neerpletteren of de vlammende bliksemstraal hem vaneen splijten -, hij kan vergaan op de plaats waar hij wortelt, (maar) hij zal den fieren schedel niet buigen (Hofdijk). - Hofdijk leidt den hoofdzin in door maar: dan is het verband der onderschikking nog niet bereikt (de modale zinnen hebben nog dalenden toon). | |
[pagina 553]
| |
Deze verbindingen door modaliteit en intonatie zijn bijzonder geliefd bij Potgieter: hij viert hierbij bot aan zijn neiging tot korten syntactischen vorm, puntigen antithetischen gedachtevorm, nu en dan ook nadruk door herhaling: Van wát hij ophale, het vlót níet! - Mathilde moge geene lente zien aanlichten zonder de aanschouwelijkheid te waardeeren, Mathilde hebbe het schoone schouwspel gadegeslagen, dat... Mathilde heuge het dat... Louise had lánger bij haar moeten logeeren dan zij deed, eer Mathilde het zou durven wagen van dergelijke studiën te reppen. - Het moge haar weg zijn, voortstappende schijnt zij geen oogen voor het verschiet te hebben. - De woorden mogten rijmen, in deftig dicht bleef het iets ongerijmds. - Zelfs in den begeleidenden zin na een directe rede: ‘Heeren, zoo heet ik niet’, mag het meisje zeggen, terwijl zij de flesch op tafel zet: als zij de wíjk wil nemen, is de wég versperd. - Potgieter maakt ons door het gebruik in de directe rede aannemelijk, dat deze zinsvormen zeer wel passen in de volkstaal: Maar hij mag tíen flesschen léeg drinken, míj pompt hij niet úit! - De toegevende functie kan ook door adverbia worden uitgedruktGa naar voetnoot1: Want geen menschelijk brein zal in staat zijn die geschiedenis te omvatten, studeerde hij ook, met doodinge des lichaams, drie menschenlevens lang (Perk, Brieven). - Het adv. (of pron.) ‘al’ is in deze zinnen verstard op de plaats in den aanloop (en daardoor feitelijk voegw. geworden): Lot zocht met geweld afleiding, al sprak zij er zelden meer over. - Al is hij nog honderd meter ver, toch herken ik hem. - Al beteekende vroeger ‘geheel en al’; het is opgestapeld in populairen stijl: Al zie je al avonds dat zonnetje zakke, 't is al evel toch weer 'n prachtig gezicht (Bru.).- Vroeger werd al (evenals of + schoon) versterkt door schoon: Al zocht ghij schoon met Charons schuyt || Eurydice, en al kon u luit || De harp van Orfeus zelf verdooven || Ghij speelt haar' Geest niet weder boven (Vondel). - De concessieve functie herkent men aan de (mogelijke) invoeging van een adv. tochGa naar voetnoot2 in den hoofdzin (vgl. het voorlaatste voorbeeld). Het adv. staat verzwarend in geïsoleerden aanloop en bovendien herhaald: Toch al scheen het dat zij steeds wist hoe te handelen... zoo was er toch veel dat zij niet verklaren kon (v. Eckeren). - Opm. De hier besproken verbanden zijn, vooral met BZ. vooropGa naar voetnoot3, bijzonder synthetisch en stevig gebouwd; dit blijkt uit allerlei onderbrekingen die voorkomen. Zelfs kan de bijzin parenthetisch staan: En 's hemels licht noch 's aardrijks brood || Heeft (kéert gij niet) noch kracht voor mij noch waarde. - | |
[pagina 554]
| |
§ 364Zinnen waarin een mededeeling, gedachte, gevoel of waarneming wordt uitgedrukt kunnen verbonden zijn zonder verbindingswoord, enkel door een verschil in accent en toon. Het Vf. ik zei, ik dacht, ik vreesde, ik zag etc. heeft zwak accent en lagen toon, vooral àchter den anderen zin staande: Hij zei, hij wou er niet van hóoren. - Hij wou er niet van hóoren, zei hij. - Deze zwak geaccentueerde zin heeft niet de functie van hoofdzin (bij een objectzin), maar is een modale schakeering bij de mededeeling, in den anderen zin vervat. Dit is ook het geval meteen ‘aangehangen’: ‘schijnt het’, ‘heet het’, ‘blijkt nu’ etc.: Hij wil naar húis, schijnt 't. etc. - Vgl. verbonden zinnen van dezelfde functie en accentuatie: Hij moet naar huis, naar het heetGa naar voetnoot1. - Een heel andere verhouding bestaat tusschen een zwaar gebouwde en zwaar geaccentueerde zin vooraf, gevolgd door de mededeeling etc.: Ik heb je al méermalen gezégd: je moet dat werk 's mórgens maken. - Hier is de eerste de hoofdzin, de tweede is het object bij den eerste.Ga naar voetnoot2 De bedoelde zwak geaccent. zin kan worden toegevoegd, maar ook tusschengevoegd; het is dan de besproken parenthetische overgang òf nadruk: ‘Ja’, zegt die rooie, ‘je bent weze stroope vannacht’ (overgang). - ‘Allo, stap dan maar uit, zeg ik je, dádelijk’ (nadruk). - De toegevoegde en parenthetische zin blijft, in het moderne proza vooral, niet beperkt tot het Vf. spreken etc., maar wordt uitgebreid tot het Vf. dat de omstandigheid noemt, die met het spreken gepaard gaat: ‘Ik ben in 't wit’ - wees ie trotsch op z'n borstrok - ‘dan zien de hazen je niet’ (Bru.). - Het is een kortere zinsvorm dan: ‘Na 't zaadland!’ zei Dirk, en hij wees in de verte met z'n knuppel (id.). -Ga naar voetnoot3 Een ander voorbeeld: ‘Ga je niet mee, meester?’, stak Opie het hoofd door de deur (Eigenhuis). - Aanvankelijk zal dit gebruik zijn opgekomen bij werkw., die zoowel het spreken als de wijze van spreken kunnen omschrijven: ‘Is dat loopen... wat 'n weer!’ hijgde Lot, driftig een omweg makend (Arm.). - ‘Lot, je overschoenen’, waarschuwde Ammy (id.). - ‘Ga toch weg’, snibbigde zij. (Over deze verba, zie § 64). Over deze constructies: W. de Vries, N. Taalgids XIX 83, Van den Eerenbeemt O.T. II 341. | |
[pagina 555]
| |
Samentrekking.§ 365Woorden die in twee of meer nevengeschikte zinnen dezelfde functie hebben, kunnen tot den eersten zin beperkt blijven. Deze ‘samengetrokken’ deelen oefenen hun functie uit tot in den tweeden (derden etc.) zin. De samentrekking is in de vluchtige omgangstaal weinig gebruikelijk, wèl in taal die door hevige spanning is gestileerd of logisch weloverwogen. De samentrekking is mogelijk bij zinnen, verbonden door de voegwoorden en, maar, of, bij die met en in het bijzonder; maar ook bij zinnen in asyndetisch verband, d.w.z. zinsverbanden zonder het gewone nevenschikkende voegw. tusschen de twee laatste zinnenGa naar voetnoot1. | |
§ 366A. Samentrekking van hoofdzinnen. 1. Het gebruikelijkst is zij in zinnen van den vorm S. Vf. A. Samentrekking van het Subject: Hij nam haar op en droeg haar de kamer uit. Een samentr. als deze is in volkstaal heel gewoon; vooral wanneer in de coördinate feitelijk éen gezegde in analytischen vorm wordt uitgedrukt als in: Hij nam een stoel en ging er bij zitten. - Hij nam ook 't woord en zei: - Hij was zoo verstandig en ging er niet heen. - En de regen gudst tevreden, || Eenig heerscher, naar beneden, || Zorgt niet waar zijn schatten bleven || Héeft nog meer en zal 't ook géven. - Samentrekking van het Vf.: Piet zit in de huiskamer en Jan in het priëel. - Sterker spanning bij omvangrijk praedicaat: Aartsvader Adam had, met twee paar rijen neven || Natuur den tol betaald, den sterv'ling voorgeschreven; || En't menschelijkgeslacht, het aardrijk overspreid || Zich reeds, naar 't Godlijk woord, vertalrijkt uitgebreid. - De samentr. van het subj. vooral komt voor bij asyndetisch verband. In de omgangstaal kan samentr. + asyndeton de uitingsvorm zijn van een zekere apathie bij den spreker; ook hier analytische variatie: Maar ik weet van niks, hou me d'r buite (Bru.). - 'k Ben de heele stad al deur geweest... blijf maar wandele, louw kans! Ze luste me niet (id.). - In den ouderen litt. stijl drukt deze verbindingsvorm vooral een dramatische spanning uit: Ik koos, greep toe, dischte op... (Penning). - Ik zal niet zoo vermetel zijn te beweren, dat het boek hem uit de handen viel, want daar behoort nog ongelijk meer toe; neen! maar hij wierp het neder; hij wierp het nederGa naar voetnoot2, hij nam zijn hoed, hij trok zijn handschoenen aan, vloog de trappen van het Leesmuseum af, stormde de deur uit (Cam. Obsc.). - In den modernen schilderenden stijl ligt in het hortende rhythme een plastische uitwerking: | |
[pagina 556]
| |
Met een zucht snelde Lot vooruit de dubbele stoep op van het héerenhúis, bélde (Arm.). - Rooseveld had lang in het spiegeltje geloerd van zijn camera, knipte het kiekje, knikte (v. Looy). - Samentrekking van Subj. en Vf.: Ik vond Natuur verwaten || En ijdel 't Leven: wie een lach bezaten || Der domheid kroost (Perk). - Samentrekking van Subj., Vf. en nog andere deelen: Hij zou zoo graag even naar vader kijken, weten hoe zijn gezicht nu stond (Arm.). (Zie verder § 368 einde). 2. Samentrekking van den aanloop in zinnen van den vorm A. Vf. S. is beperkt van gebruik: vooral in voegw. verband mijdt men de samentrekking. Gebruikelijker is zij in asyndetische verbinding in modern proza: Hier - hier kwam zij tot rust, voelde zij een veiligheid terug van vroeger uit haar meisjesjaren (Arm.). - Bij coördinate van een zin van den vorm (en) Vf. A. is soms de aanloop van den voorgaanden zin niet meer in functie in den tweedenGa naar voetnoot1: Zwijgend zat hij, en keek in het vuur (id.). - Bizar is de samentrekking van een subject dat aan 't einde van den tweeden zin staat: Doch verlossen || Van donkre macht belooft en kalmt mijn vreezen || Van verre al 't venster (Hel. Swarth). - | |
§ 367B. Samengetrokken bijzinnen. 1. Samentrekking van verbindingswoord en subject: En als ie dan woest wordt en z'n bek open doet om te bijten... Eigenaardig die schonkige koe, waarvan de schonkigheid echter door het schuinvallende licht gerechtvaardigd wordt, en den schilder diende om deze lichtvlek te verdeelen (N.R.C.). - Door welck gheroep de cranen heur ander been neder stelden, ende... daer henen vlogen (Coornhert).- Merkwaardig is in vroeger en later tijd de neiging, het Vf. in den tweeden zin voorop te plaatsen: Omdat wij zuinig zijn, en werden langs hoe sloffer || In 't heilighe ghesmoock en dienst van onzen offer (Vondel). - En geeft dat hoogste weten niet, || dat ons éen maakt met 't doorgronde || En is iets-zijn, schoon 't iets-gevoelen heet (v. Eeden). - Terwijl Theobald het muur-gevaarte als belitteekend door kogels zag, of volgde het honderdvoudig zwerven van rappe, rosse valkjes om de transing (v. Looy). - Het is altijd mogelijk, dat de schrijver door deze woordschikking vervalt in de constructie van een hoofdzinGa naar voetnoot2. Ook bij deze samengetrokken bijzinnen is asyndetisch verband gebruikelijk; vooral bij de Tachtigers en later als plastiek van spanning: 't Was wel de nacht der tijden, de oude nacht, de nacht die hollend zijn kaken spert, warrige verdichtselen ademt, grimmighe̅e̅n, schrikken, angsten (v. Looy). - Met een wanhoopsgebaar kletste Peter de krant op tafel neer, keek verwijtend Lot aan, die | |
[pagina 557]
| |
opstond, luisterde aan de deur (Ina B.B.). - Hij keek niet op, toen de deur openging, Ada's zijden rokgeruisch langs hem streek, een oogenblik naast hem stilstond (Gids '17, III 63). Toen gebeurde het dat er eenige levendigheid als van ongeduld aan hun tafeltje ontstond, de groote man, blijkbaar plotseling driftig, het dikke hoofd wendde... (vgl. verder Stil. Stud. II 14). - Vergelijk ook bij Vondel: Zij klagen... Dat Godt zijn wezen wil met Adams wezen strengelen, || De Geesten onderwerpt het menschelijk gebiet. - 2. Samentrekking van het voegw. alléen: Eer hij der Englen staet || Verplette, en zij geboeit, als snoode en arme slaven || Gedwongen worden naer zijn zweep en wil te draven (Vondel). - En 't was aardig om te zien, hoe die twee elkaar's vertrouwden waren, de oude man zich willig verdiepte in Berry's school- en sportaangelegenheden (Arm.). - 3. Samentrekking van Subj. (tevens verbindingswoord) en Vf.: Den Heer, die, God en mensch geworden in der tijt || Den scepter voeren sal, en breet en overwijt || De starren, aerde en zee, en al wat leeft, regeeren (Vondel). - Bij Potgieter is de herhaling dikwijls een middel tot sterk gespannen, samentrekkende en asyndetische, coördinatie. Er wordt een snel gebeuren uitgedrukt: En onze bodinne is de trappen af, is het bosch weer in, - zoo ook ietwat komisch, geforceerd in: Hij had de pómp, hij had den émmer gezien; met de hándschoenen aan (!) deed hij den slinger dáverèn: de schimmel drónk. - Zij drukt ‘meegevoel’ uit: en het paartje vervolgt zijn weg, maar niet zoo vroolijk, niet zoo gelukkig meer te moede. - Gemoedelijk ‘meeleven’ met de ‘goedhartige schommel’ in: Gij weet nog niet dat de oude luidjes slechts sloofden en spaarden voor hun eenigen zoon, voor hun Wouter... Nadrukkelijke en gespannen vormen van herhaling en variatie zijn de coördinates waar het zinséinde is ‘samengetrokken’. Dikwijls zit er in deze, verbanden ook nog een ‘climax’, forméel kenbaar aan de opeenvolging van twee ‘stijgende’ metra of rhythmen: Wantrouwen! ge mógt, ge móést het mij dòen. - Ware het maar bij dat hóoren, dat zíen gebleven. - En madelieven zìjn altíjd, zijn òverál bij de hànd. - Hoe zèer moeten méisjes, mòeten vróuwen het betere deel van het menschelijk geslacht zijn. - Waarom moest zij er van zíngen, ervan lézen voorál? -... schòon zij er zich niet lángs, schòon zij er zich óver spoèn. -... en neemt het grasbouquet, dat bóven, - voor het venster met geen minder panorama dan een goed deel der vlakke, vruchtbare BetuweGa naar voetnoot2, - dat er op het bronzen voetstuk in de krystallen vaas heerlijk prijken zal. - De ‘gewone’ samentrekking, nl. de coördinate zónder herhaling van eenig zinsdeel, wordt natuurlijk bij Potgieter tot de uiterste mogelijkheid Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 558]
| |
toegepast. Nadruk en spanning zijn echter in deze verbindingen geheel zoek. Eenige ‘plastiek’ vertoonen ze, wanneer het Vf. wordt samengetrokken bij de schets van het ‘snelle’ gebeuren: Maar zij was immers met den bak al voor den schimmel en hij de chais al uit. En de herbergier is in den kelder geweest, de flesch afgedroogd. - Zij gaat de kamer uit, en aan een arbeid, die maar half vlotten wil. - In dit laatste geval is er, misschien uit ‘schalksch’heid, een zeker woordenspel met de samentrekking bedoeld. Een voorbeeld van al te sterke neiging tot ‘kortheid’ is: De mooije servet moest opengespeld, en aan Stijntje beduid worden, waar het kleedje wrong. - Dergelijke samentrekking leidt tot de bekende ‘gewrongenheid’ of ‘duisterheid’. De ‘gewone’ samentrekking is een spel van het vernuft, leidende tot ‘synthese’ in den zinsvorm. De herhalingsvormen daarentegen, ook die met samentrekking gepaard gaan, zijn verschijnselen van de ‘analytische’ syntaxis. Een typeerend staaltje van Potgieters ‘meelevenden’Ga naar voetnoot1 trant van ‘vertellen’, vol van herhaling en variatie waarin deze primitieve taalvorm is gestyleerd, is: ‘Maar binnenshuis mogt weigering noch wegvlieden baten; - ach lieve! ik heb geen slag van vertellen, merk ik, en toch houdt die regen steeds aan! - gij weet nog maar dat de Gouden Roskam een baas en een vrouw had; gij weet nog niet dat de oude luidjes slechts sloofden en spaarden voor hun eenigen zoon, voor hun Wouter. Machteld had in het eerste jaar weinig van hem gemerkt; hij was op het land, hij was naar den stal, des avonds was hij in de gelagkamer, maar dienGa naar voetnoot2 drempel kwam zij schaars over; en toen het lente, toen het zomer geworden was, ging hij in de week... OmGa naar voetnoot3 was de tweede winter gegaan, om als een droom voor ons meisje. | |
Overspannen samentrekking.§ 368De schrijver kan in den loop van de zinsverbinding het gevoel voor de gelijkheid in functie en beteekenis van het samengetrokken deel verliezen. Hij verbindt dan de zinnen ‘op het gevoel af’Ga naar voetnoot4. Een dergelijke constructie ‘ad sensum’ merken we op in: Het jonge broedsel huppelde aan zijn zij || Of joegen op zijn spoor (Kloos). -Ga naar voetnoot5 Hier is het subj. samengetrokken; maar in den eersten zin was het een collectief enkelvoud, in den tweeden een meervoud. Evenzoo bij Vondel het object in: De heirbijl in zijn vuist... || Den toescheut stuit... of schutze op zijn rondas. - In: Een hadji, wiens overmoed de bende vreesde, | |
[pagina 559]
| |
en hem daarom afmaakte (N.R.C. 27/XII '26). - wordt de genitief ‘wiens’ foutief samengetrokken. Een geestigheid in Corn. Veths Prikkel-idyllen is: ‘Gij wenschte Adèle te huwen, welke hij bemint en zij hem.’ Bij Bellamy: ‘Geen vogel zingt nu blij de tonen Maar zwijgt eerbiedig stil’ - is te onrechte in den tweeden zin de negatie van het subject samengetrokken. Bij J. Luyken: Eer ik kom t'ontsluyten En nog in 't nare duyster zij - is in den tweeden zin een ander voegw. bedoeld dan is samengetrokken (nl. terwijl). In: Sijne sporen waren hem gespannen, en was so lang... dat Aymyn op een bank moeste staen (Heemsk.) - voelt de schrijver den eersten zin nà, alsof hij luidde: hij had zijn sporen aangespannen. - Minder bezwaar levert de overspannen samentrekking, wanneer wèl het gelijke woord is samengetrokken, maar dit woord in de twee zinnen een ongelijke functie of beteekenis heeft. Gerechtvaardigd kan deze overspanning zelfs zijn, wanneer de verrassing der samentrekking humoristisch effect teweegbrengt: Slagvaardig trok zijn hand geenzwaard meer uit de sche̅e̅ || Maar ons bij d'ooren (Penning). - Ook Staring beoogt in vele gevallen van samentr. van een woord in verschillende functie humoristisch effect; puntigen stijl beoogt hij in: De huisbestierster is || Voorlang gevlugt; Eukraat op 't punt van vlugten. - Ook de befaamde samentrekkingen bij Hooft zijn veelal een uitvloeisel van zijn vernuft, zijn neiging tot bondigheid: hoewel 'er aan de zijde der Zeeuwen, een ongeluk toe; zeeker Rotmeester 't vuur, in 't uitdeelen van 't kruit, quaalyk gaade; de brandt daar in en een deel volx doodt sloegh. Hier is een woordspeling beoogd; het woord ‘sloeg’ heeft in de zinnen verschillende beteekenis. Verschil van functie is bij een zoo streng logisch denkend auteur veel hindelijker: 't Weeke modder had ook den dijk geweekt; en de pa(e)rden het noch quaadt genoegh. - Hier is had hulpww. en zelfst. werkw.; tevens is het subj. van had in den eersten zin enkelv., in den tweeden meerv.; ten derde is het verbum in den tweeden zin onscheidbaar deel van een staande uitdrukkingGa naar voetnoot1 Hevig is ook de samentrekking, wanneer daardoor twee zinsdeelen of zinnen van verschillenden vorm of ook een zinsdeel èn een zin, maar gelijke functie worden gecoördineerdGa naar voetnoot2: Het was een leelijk meisje, maar met prachtige oogen (Arm.). - Ghij zult noch jaeren achtereen || Den uitgangh van dien helt getuighen || En hoe ghewelt | |
[pagina 560]
| |
het Rechtdorstbuighen (Vondel).- En zat dan op nieuw te staren naar de prachtige, zijn bloedende gloeden in spiegeling van dagbloemen verteederende vlakte, en waar het middenin goudgeel versomberde (v. Looy). - Een algemeen gangbare samentrekking bij verschil van functie is: Zij ging (wilde, moest etc.) naar boven, haar goed wegbergen. - De tweede zin is een bijw. bijz. van doel door de samentrekking. |
|