Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch
(1937)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekendDoor voornaamwoorden.§ 343Door persoonlijke, aanwijzende en bezittelijke vnw. kunnen we terugwijzen op wat in een vorigen zin, vooruitwijzen op wat in een volgenden zin wordt gezegd. Deze zinsverbindende functie is vooral van belang, wanneer het vnw., vooropstaande als subject of als object in den aanloop, een zelfstandigheid noemt of wel den inhoud van den vorigen of volgenden zin samenvat. I. Terugwijzende voornaamwoorden. Het aanwijzende vnw. heeft een sterkere terugw. kracht dan het persoonlijke. Dit geldt niet alleen voor de zware aanw. vnw. maar ook voor het algemeen gebruikelijke die (dat), wanneer we het vergelijken met het persoonlijke vnw. hij (zij, het) of, in adjectiv. functie, met het bezittelijke vnw. zijn (haar).Ga naar voetnoot1 In de omgangstaal blijkt het verschil o.a. hieruit, dat in een reeks van hervattingen van hetzelfde subject, de éerste den vorm van het aanw. vnw. heeft, de volgenden den vorm van het pers. vnw.: Stel dat de kattebeier 'm hoort, dan komt díe er op af, en dan zegt ie (Bru.). - Nee, Piet éet geen sinaasappels; die heeft een zwakke maag, hij krijgt alleen maar appelmoes. - | |
[pagina 538]
| |
Het demonstratief is voornamelijk in de gesproken taal, het persoonl. vnw. in den rustigeren litterairen beschrijvenden stijl gebruikelijk (zie ook § 126). | |
§ 344De rustige aaneenschakeling door persoonlijke voornaamwoorden: Even later kwam Paul Terlaet binnen. ‘Jullie met z'n twéeën’, zei hij, knikkend van Ammy naar Lot... en hij glimlachte even, terwijl hij doorging naar z'n stoel (Arm.). - Mijnheer Terlaet stak het gas op. ‘Hier is licht’, zei hij vroolijk; dan tegen Lot... (id.). - Door bezitt. voornaamw.: Ammy glimlachte; haar gezicht ontspande zich in de gezelligheid van 't ouderhuis (Arm.). Aaneenschakeling der zinnen door herhaling van het subject in nominalen vorm is, vergeleken met deze normale verbinding, een verzwaring van den vormGa naar voetnoot1; deze is een onmiskenbare uiting van meeleven van den auteur met de beschreven personen of van spanning in het verhaal. Men vgl. in Van Looy's Reizen: ‘Macho Camino’, plaagde Evangeline Zaïlaschi, maar Zaïlaschi ijverde norsch... en vergat zelfs zijn pijpje. - En toen ze hem aansprak, lachte Hasj witjes. Ongetwijfeld, Hatj had weer getwist, Hasj wrokte! - Het is in den trant van Potgieter: Mathilde houdt een wijle op, Mathilde ziet Louise's oogen in zoete mijmering drijven. - Zie verder over deze manier van Potg. bij Coördinatie blz. 568. Evenals de populaire verhaler de aandacht op ‘ikke’ concentreertGa naar voetnoot2, zoo ook Brusse, wanneer hij het verhaal in de derde persoon weergeeft, op den naam: ‘Ik zal jou wel aardighede’, snauwt de koddebeier weerom, en dan neemt-ie Dirks hamertje af... tenminste as Dirk dat afgééft; dan zeit-ie: ‘Hei je nog strikke bij je?’ Nou, dan zeit Dirk ‘nee’ hè? - Ook in den gezelligen omgangstoon klinkt de naam gemoedelijker, dan ‘hij’ (zij). Vgl. in Arm.: ‘Gaat U dan mee, Papa, als Paul niet wil?’ vroeg Lot... (Paul zit er bij). daarna, snibbiger van toon: ‘Maar mijn hemel, als hij nu toch geen zìn heeft’ - Vertrouwelijker is weer de sfeer in: ‘Ka!’ riep Gerrit. De jongens, die al in hun tent lagen, hoorden het. ‘Gerrit krijgt het op z'n zenuwen’, meende Padde. - Ammy volgde langzaam, en terwijl zij wachtten, trof het Lot opnieuw, hoe in den laatsten tijd Ammy's bewegingen zoo mat waren. - Hier staat de naam in plaats van het bezitt. vnw. | |
[pagina 539]
| |
Ook varieerende omschrijvingen getuigen van levendige deelneming: Maar Hannes, die is zoo gehaaid as 'n roppie, en wat het die snaak toen gedaan? (Bru.). - Opm. Uit dergelijke omschrijvingen komen steevaste concurrenten van het persoonl. en bezitt. vnw. voor: M'n neef boudeert nog altijd. Wat ik de man misdaan heb, ik weet het niet. - Het valt hem niet in, dat er mogelijkheid bestaan zou van eenige opsiering, eenige vergrooting bij 's mans verhalen (Cam. Obsc.). - Zoo ook in geheimzinnige conversatie: ‘'n zeker iemand’. - | |
Het aanwijzende voornw.§ 345Behalve het gewone vnw. die (dat) zijn er enkele andere in zinsverbindende functie gebruikelijk, in niet-litteraire schrijftaal: Het platteland ging over tot het gebruik van kunstmeststoffen; deze boden het voordeel van een lageren prijs (N.R.C.). - De afgevaardigde dreigde met een amendement; op den Minister scheen dit nauwelijks indruk te maken (id.). - Tegen de bovenvermelde circulaire traden in het krijt de heeren Mr. A. en Dr. B.; de laatste was ook prae-adviseur geweest (id.). - Laatstbedoelde woningen nu moeten self-supporting zijn. (id.). - Algemeen gebruikelijk is het terugwijzende voornw. ander: Naast deze afdoende redeneering was geen andere meening mogelijk.- Haar grieven tegen Papa waren sterker dan die der andere kinderen. - Die eene opziener zei niet veel. Maar die andere was niet weg te praten. - Toen hij al bijna gepromoveerd was, ging hij een anderen kant op met z'n studie. - De terugwijzing door die lijkt op de verbinding met een betrekkelijk vnw.: Ik ruim de takken op, die me den doorgang versperren. - Ik ruim de takken op; die versperren me den doorgang. - Bij de relatieve verbinding zijn twee beteekenissen mogelijk: 1o een beantwoording van de vraag: welke takken?, 2o van de vraag: waarom ruim je ze op? Bij verbinding door het demonstr. pron. is alleen de tweede beteekenis mogelijk: de continuatieve.Ga naar voetnoot1 Een relatieve zin die de continuatieve functie heeft en dezelfde woordschikking als een hoofdzin, is formeel alleen door verschil in pauze en toonGa naar voetnoot2, van een zin met demonstr. pron. te onderscheiden: Hij was bezig duchtig zijn klavier te hanteeren, dat lawaaide het heele huis door. - Het is van belang de zinnen met een betrekk. vnw. uit het voetbalverslag te vergelijken met hoofdzinnen, ingeleid door het aanwijzend voornaamwoord die, waardoor ongeveer hetzelfde wordt uitgedrukt: Wéer een doelschop; die is genomen, en al weer (is de bal) in het bezit van de Ieren. - Het verschil in functie van den hoofd- en bijzinvorm is hier waarschijnlijk zóo te formuleeren: de bijzin omschrijft in een snelle reeks een gebeurtenis van voorbijgaanden aard, de hoofdzin wekt de verwachting van een belangrijke verandering in de situatie, een nieuwe ‘phase’ in | |
[pagina 540]
| |
het verloop der feiten. Deze indruk wordt bevestigd door het verschil in rhythme en intonatie van de twee verbonden zinnen. Een sprekend voorbeeld van den hoofdzinvorm is, met sterk geaccentueerd werkwoord: Hij geeft hem door aan Y.; die hùppelt langs de lijn, en maakt zich klaar... - Deze plastische heffing van het werkwoord is in den bijzinvorm uitgesloten, althans in de spreektaaltrant. De continuatieve functie blijkt vooral duidelijk bij aanvulling van het verband door en, maar, want: Hij had ook een boschwachter aangesteld, en die was om zijn strengheid algemeen gehaat (Kievit). - Tegen den trottoirband zag ik een handkar met vruchten... en die brachten een heerlijk element van kleur in de dorre omgeving (F. Hopman). - Want 't is nog van vader, en die het 't zelf gekocht van den pastoor, die schoot er kraaie mee in z'n tuin (Bru.). - Hier Piet, dieGa naar voetnoot1 had lol, datGa naar voetnoot2 begrijp ie, maar die durfde zooveel niet te zegge, want die was 't geweest, hè? (id.). - De verbinding met ‘en die’ wordt op den duur even lijzig als die met ‘en toen’ of ‘en dan’. De vorm der coördinatie is dan overladen. Zonder voegwoord vinden we het voornw. in allerlei taal: Breng mij 's na de kantonrechter, as je lef het, die zit er toch voor! (Bru.). - 't Zou voor zijn zwager geen pretje zijn, dacht hij - die híeld niet van familiesleepen (Arm.). - Zij komt, waar een waterroos haar houdt in 't blad gevangen. ‘Wees welkom!’ zegt die (Perk). -Ga naar voetnoot3 Wanneer een substantief voor aan den zin door een pauze wordt geïsoleerd, wordt het hervat door die: Maar Hannes, die is zoo gehaaid as 'n roppie (Bru.). - Zoo 'n luilak, die kan ik hier niet gebruiken! - Vgl. de afscheiding § 331. Het bijvoeglijke die is als terugwijzend vnw. bijzonder gebruikelijk: Die man heette Burts en had buitengewoon lange beenen en dito vingers. Die beenen schenen geschapen om je achterna te zitten (Kievit). - Opm. Na een antecedent in het enkelv. kan een terugwjzing in het meervoud volgen: Ik vroeg om 'n versch kadetje, maar die zijn er niet meer. - | |
[pagina 541]
| |
§ 346Het vnw. dat is, door zijn onzijdige beteekenis, bijzonder geschikt, om den inhoud van voorgaande zinnen te hervatten.Ga naar voetnoot1 Uit allerlei geijkte zinnen blijkt dat: Dat is óok wat! - Dat is wat anders! - Maar zie je, dat is 't 'm juist; dat laat je geen rust. - De deur werd opengegooid... ‘Dat is Berry natuurlijk, dat is zoo zijn manier van binnen komen’. - Ben jij daar? Dat is ook toevallig! - Hij deed het er niet om, dat is zeker! - We kwamen in 't hol van den leeuw, dat wil zeggen in de armen van den veldwachter. - Ook als accusatief in den aanloop: Ik ben anders niet sikkeneurig, dat weet U ook wel. - Je neemt het nogal kalm op, dat moet ik zeggen. - ‘Ze hebben 'm doodgeslagen!’ ‘Dat zullen ze betalen!’ - Inleidende bijzinnen, onderw. of voorw. zinnen, worden hervat door ‘dat’: Wat je gaat doen, dat is voor die kindertjes van je (Bru.). - Waarom hij leven moest, dat wist hij niet (Perk). - ‘Al wat aan Liefde is geborgen || In 's harten schatvertrek, dat blijft!’ (G. Gossaert). - ‘Dat’ is een vage aanduiding van een vooraf genoemde zelfstandigheid; van levende wezens zelfs, in enkel- en meervoud, bij het werkwoord ‘zijn’ (zie § 268): Riekie werd zoo wit as 'n dooie... want dat is al zoo'n halve zeeman (Bru.). - Ee̋rst die bale en kiste... dà benne spulle! - Jou kindere, dàt waren aardige jongens! - Hóoft dat was de man waerdoor mijn glorie wies (Vondel). - Andere antecedenten: Ik hoorde dat er kans was op een betrekking. Ik denk, dat zal me 't baantje wel zijn! Opm. Wanneer het woord dat door een meervoud wordt gevolgd, is er congruentie tusschen het Vf. en het praedicaatsnomen: Zie § 268 Opm. Het bijvoeglijke ‘dat’: Dat varkentje zal ik wel wasschen. - Zet dat idee maar uit je hoofd. - Zie verder § 128, 135. | |
§ 347Het pers. vnw. ‘het’ en de proclitische vorm ‘'t’, die zoowel ‘het’ als ‘dat’ vervangt, is vaak terugwijzend. Het wijst terug op een zelfstandigheid, in het bijzonder een persoon, en is dan subject bij een naamw. gezegdeGa naar voetnoot2: ‘Zoek je de bottelier? Je zult 'm vooròp wel vinden, 't Is zoo'n lange magere kerel.’ - Ook op een meervoud: Daar verschenen de beide boeren; 't was vader en zoonGa naar voetnoot3. - Het wijst terug op den inhoud van een zin; een feit dat geschied is: 't Is een schande! - 't Kan nog wel drie maanden duren. - 't Heeft niet mogen gebeuren - 't Moet! - Het was voorbij! - In het volgende citaat wordt eerst door een pers. vnw. ‘zij’ teruggewezen | |
[pagina 542]
| |
op een voorafgaand subst. (‘regeling’); in den dan volgenden zin wordt de inhoud van een bijgedachten zin, dien dit subst. omschrijft (‘als deze regeling wordt getroffen’), door het pers. vnw. ‘het’ hervat: Bezwaar vond die regeling niet in de vergadering der Staten. Waarom zou zij ook? Het zal de exploitatie verlichten (N.R.C.). - | |
§ 348In het voorgaande stond het terugwijzende voornaamw. in een hoofdzin. Het doet ook zijn dienst in bijzinnen: Hij dacht aan Ammy's oogen, zooals die hem hadden aangezien (Arm.)Ga naar voetnoot1 - Kon Schoonheid in mijn hart een plaats verwerven || Denkt gij, Natuur, dan, dat die u ontgaat? (Perk). - Hij hield de boot tegen, zoodat die een minuut daarna stil lag. - Gij zult de vrijheit voor blazoen omvoeren in uw schilt || En teugelen al wat... durf steken naer die kroon (v.d. Goes). - Bij een auteur met een zoo gedrongen, korten zinsbouw als Potg., kunnen de terugwijzende pronomina de noodzakelijke wegwijzers zijn, die de lezer nog dikwijls met moeite begrijpt. We zouden zelfs kunnen zeggen, dat een overmatig gebruik van ‘anaphorische’ pronomina (en adverbia) het hoofdkenmerk is van Potgieters ‘duisterheid’ door al te beknopte syntaxis. Bij vermijding van relatief verband wijst ‘van deze’ terug in:... en biedt die harer vriendin aan. Uit de donkere oogen van deze straalt verrassing. - Minder vanzelf spreekt de betrekking van ‘deze’ op een inwendig object in den vorigen zin: Hoe tevens die schittering wegsmelten kan in tranen, als ze deernis heeft! Of ze deze op dit oogenblik met het meisje hebben zou, dat...? - Hevig samentrekkend staat deze, terugslaand op een voorafgaanden vocatief: ‘Het regent Louise!’ hoort deze zich eensklaps toeroepen. - Bijzonder veel te ‘denken’ geeft het pronomen in: ‘Er zal daauw vallen, willen wij ook opstappen?’ vraagt de minnaar, want déze blijkt de betrekking tusschen het paar. - Het terugwijzend substantieve die is bij Potg. heel gewoon, na vrouwelijke zaaknamen en meervoud; op verren afstand spant het de aandacht: Ons zou zulk eene beslissing over het lot van een derde niet invallen, Louise! toch vindt het volk die, in zoo verlaten toestand, volstrekt niet vreemd. - De zwarte oogen schitterden niet, de zijden wimpers omhuifden die meewarig. - Humor in den dialoog door dit spannend pronomen: ‘Dank het je graauwe haren, schavuit! dat ik je spaar!’ ‘Die zal je óok krijgen,’ herneemt de oude. - Bijzonder ‘duister’ maar bij Potg. ‘suggestief’, is de pronominale functie van ‘aanwijzing’ van het attributieve ‘die’ in de beschrijving der crisis van | |
[pagina 543]
| |
de novelle: Ongeloovig slaat zij de heldere oogen op en ontmoet zijn donkere; neer gaan de hareGa naar voetnoot1, neer op het kleedje, dat zij onder den arm draagt, en waaruit toch geen wesp op die blankheid was gesprongen. - Ook wel ‘haar’ in: Het zou Adrienne even onmogelijk zijn geweest, die beweging te bedwingen, als Machteld, haar niet te beantwoorden. - De aanduidende partitieve genitief heeft den vorm ‘er’: ‘Hoop? maar wat zou zij hopen? op welke heeft zij recht? voedt zij er dan?’ - Nog bezwaarlijker is dit bijwoordje in deze liefdesverklaring: ‘Ge zijt al wat ik wensch, mijn uitverkorene! Wat u ontbreekt, zou er u niet toe maken, als gij het nu niet reeds waart!’ - Hier bovendien ‘het’ als aanduidend praedicaatsnomen; een bij Potg. frequente verbinding: Hoe bleek hij in al wat het bosch betrof te huis; was hij het zelfs in de wolken niet? - De samentrekking door ‘het’ is hier tevens een humoristische woordspeling. Een partic. perf.: Slechts de vierde is gehuwd, is het gelúkkig, dewijl zij in waarheid kíezen kòn. - ‘Het’ staat dikwijls gecombineerd met het ‘vervangende’ werkwoord doen: Zij boeijen haar meer, dan bijwijle de schitterendste bloemen het deden. - Die gedroogde bloemen herinneren haar niet alleen Rogier, zij doen het haar ook deze liefhebberij zijner moeder. - Zelfs in den dialoog, in het betoog van den minnaar: ‘Wantrouwen! ge mógt, ge móest het mij doen.’ - Hier tevens afscheiding van den infinitief; deze wordt door dat hervat in de door het op verren afstand volgend object ingewikkelder constructie van: Doceren, dat deed de goede man sinds tal van jaren ochtend aan ochtend zijn gymnasiasten. - Bij een intransitief werkwoord kan het ontbreken: Toen zij de lange witte staart ter zijde had zien wapperen, zooals de manen deden, toen zij stonden in het goud der avondzon. - Een overmaat van hoofdzinvormen, aaneengeregen door inleidende terugwijzende en hervattende demonstr. en persoonl. voornaamwoorden en demonstratieve adverbia kenmerkt den kalmen vertelvorm van een Katwijker: ‘Maer hè-je nog ehòòrt-tat-er in de Fransche tijt 'n soldaet-uit-te-brakGa naar voetnoot2 mee mos, assje offoer?’ | |
[pagina 544]
| |
Franse, dan waere ze wech, want-tie reeneGa naar voetnoot1 overal langs-te-strant op-et-losse-paert. Dat heb-ik òòk in mijn jonge tijd hòòre vertelle, dat was 'n wâesvaeder; dat hâat seker zòo eweest datsse sente mosse haele op Kattə-binne of-sòò, toe wassi bij-'t tol. Toe kwamme d'r òòk twie Franse nae 'm toe. Die zâaie: ‘Oflegge watjje heb!!’ In hij zâat: ‘'k Héb niks.’ Hij pakt-tie-Franse-n-án - 't mot 'n wonder stààreke man eweest hebbe - in hij slae-sse zòò-dòòd-as-en stien! teuge-mekaar -an. Jae, vrouger hâai-je stààreke mènse. Zòò heb 'k eris fan me váeder ehòòrt...’ | |
II. Vooruitwijzende pronomina.§ 349Het substantivische dat: Dát had hij nog eens gezien: een hoogen ijsberg over de steenen glooiing tegen het kerkhof aangeschoven (Eigenhuis). - Was dat een lied dat door mijn boezem toog? || Die klagend-teeder-blijde vogelklanken? (Perk). - Dat verzeker ik je, dat ik de baas ben! - De adjectivische aanwijzende pronomina: Er bestaat reden voor het stellen van deze vraag: Biedt het rapport een zoodanigen grondslag voor een concept-verdrag, dat het nog dit jaar kan tot stand komen? (N.R.C.). - Hij ontving denzelfden indruk, (die) als hij zich van vroegere tooneelen herinnerde. - Ik heb net zoo'n pak als jij. - De commissie had zich bezig gehouden met die stelsels van afvoer, die het productievermogen van den bodem kunnen vermeerderen (N.R.C.). - Zulke bloemen, als jij daar plukt heb ik niet in m'n tuin. - DergelijkeGa naar voetnoot2 dingen als in de Kamer zijn genoemd, komen niet meer voor. - Andere bloemen, dan je daar hebt, kan ik niet leveren. - Men noemt deze pronomina, vooral wanneer er een relatieve zin volgt, wel bepaling-aankondigende voornaamwoorden (determinatieve pron.). Hun vooruitwijzende, aankondigende functie gaat gepaard met een zwaar accent, dat voor de terugwijzende functie niet onmisbaar is. Bij verzwaring van accent kan ook een pers. vnw. bepaling-aankondigend worden: Maar 's levens geest = dien gij gesteken hebt || in mijn gestorven longen || dien zult gij́ mij voor goed || niet laten afgedwongen || die 't graf ontreest (Gezelle). - Daarom is het vooropstaande ‘het’ (gesproken als 't) niet aankondigend, vooruitwijzend van functie. Het is grammaticaal subject bij een koppel-werkw. Het eigenlijk subject van dit naamwoordelijke gezegde wordt gevormd door een volgenden zin; soms een afgescheiden groep, meestal een bijzin: Het was een eigenáardigheid van hen allen: hun prikkelbare toon, zoodra ze met meer dan twee waren (Arm.). - Het was beter, voor goed verloren te hebben dan in angst te zitten (id.). - Het is juist goed, dat hij je niet zien kan.- 't Is wáar, man: ik ben d'r bij. - | |
[pagina 545]
| |
Ook het bijvoeglijke ‘het’ kan niet de aankondigende functie verrichten, het is blijkens zijn zwak accent lidwoord in: Moeilijk zal daarbij het critérium zijn: aan welke belangen moet een en ander worden getoetst? (N.R.C.). - De ‘aankondiging’ wordt hier gevoeld in den stijgenden zinstoon, zichtbaar voorgesteld door den ‘dubbelpunt’ en in de beteekenis van het woord criterium. | |
Door bijwoorden.§ 350Zoo. Vooruitwijzend: ‘Ze zijn zoo sterk in hun vleugels,’ zei Ab. ‘Als je daar een slag mee op je arm krijgt, kan hij wel stuk zijn’ (Kievit). - Die schommelde zóo verschrikkelijk: toen zijn we er maar uitgegaan. - Theobald was nu al zóoveel water doorgegaan, het water verzwaarde hem niet zoo meer (v. Looy). - Zie verder zoodat, zooals, zoodra § 392, 393, 395. Terugwijzend: 't Is een tamme. 'n Wilde zou z'n nest niet zoo dicht bij maken. - Dan raak je al mis van zoo'n lichie... Zoo zitte die ooge deur dat zwart heen geschroefd (Bru.). - Samenvattend: En zoo kwamen we dan in een beter vaarwater. - Archaïstisch is ‘zoo’ bij een imperatief: Zij kwam aan land in 't Vlaamsche Sluis || Uw nieuwe Vrouwe: || Zoo poorter, heer en dorper komt || Neemt deel aan 't feest (Boutens). - Verstard en verzwakt is de terugw. functie in: Dat gaat zóo maar niet. - Dat is zoo zijn manier. - In ambtelijken stijl de verzwaarde vorm ‘alzoo’.Ga naar voetnoot1 Dus.Ga naar voetnoot2 Terugwijzend: 't Moest, hè? Dus ging ik (Bru.). - Indien bij hem de overtuiging bestond dat het plan uitvoerbaar was, en dat dus deze oplossing in het belang van den dienst zou zijn... - Dus wordt wel eens in den verkeerden zin proleptisch ingeschoven: Als er dus weer drie jaar verloopen zijn, is de huurtijd om. - In ambtelijken stijl concurreert derhalve: Een uitvoerige beschrijving van het tegenwoordige bedrijf heeft derhalve weinig zin (N.R.C.). - | |
§ 351Dan. In de omgangstaal vooral in den aanloopGa naar voetnoot3 van hoofdzinnen. Terugwijzend: Loop maar een eindje door, dan zul je hem wel vinden. - Zwéer jij dat eens, dan laat ik je hange (Bru.). - | |
[pagina 546]
| |
In deze zeer gangbare verbanden is de bevelende zin voorwaarde bij den zin met ‘dan’. Concludeerend is de zin met ‘dan’ in: Is 't al vijf uur? Dan moet ik vliegen! (Arm.). - ‘Quick heeft gewonnen!’ ‘Dan hebben ze 't weer opgehaald!’ - Tegenstellend vergelijkend: Kan ik 't helpen dat je moeder aan de haal gaat? Dan is de mijne anders! - Dan moet je bootwerker weze, en dan op zoo'n schip, an die luike, met losse en laaie: ho maar! - Deze functie is voortgekomen uit de additieve, progressieve: Eerst die wagens en dan nog die auto's... - De ouwe neemt 'm op sleeptouw en dan verkoopen de heeren van 't kantoor hem. - Wel, dan zou ik zeggen: Dag Burts! En dan zou ik 'm 'n hand geven en dan zou hij... - Dit progressieve ‘dan’ is vooral in den modernen litt. verhaalstijl gebruikelijk: Hij wees kortaf de kampplek en zat dan met vastberaden uitdrukking te roeren in de sla (v. Looy). - ‘Ja, ja’, suste hij... dan liep hij met haar de gang in (Arm.). -Ga naar voetnoot1; het kenmerkt hier de opeenvolgende momentane handelingGa naar voetnoot2, evenals het gewonere adv. toen. Toen. Dit terugwijzend adv. staat meestal in den aanloop na ‘en’ of ‘maar’, als inleiding van een aaneengeschakelden, progressieven zin (zie § 369). Zonder die voegw. is het zinsinleidende ‘toen’ zeer nadrukkelijk: Toen ben ik toch wel zoo nijdig geworden, ik zeg... - Het wordt in verhalend litt. proza dan wel afgescheiden, wanneer nog een andere woordgroep volgtGa naar voetnoot3: Toen, in z'n angst, wíerp hij het mes. - Ook middenin den zin, maar niet progressief en minder nadrukkelijk, verwijst ‘toen’ naar soms verre antecedenten: In zijn tijd was de hooge hoed nog ‘deftig’. Weinig collega's waren er, die toen een ‘sequah’ durfden dragen. - De verzwaarde vorm is, vooral in stijven stijl toentertijd: Onder meer werden toentertijd door Rogier de engelen geschilderd op het gewelf. - Nu (nou). In terugwijzende functie is dit adv. vooral in den aanloop van een hoofdzin gebruikelijk, als overgang in het gemoedelijke verhaal: Zoo kwam ik ze dus op het spoor. Nou kom ik om 7 uur m'n bed uit en ik kijk 's naar buiten... - Meteen. In terugw. functie duidt het de volgende handeling aan: Ik had meteen in de gaten, dat het mis was. - Mèt staat vooral in aanloop: ‘Best’, zei hij. Mèt liet hij al het volk op dek komen en klarigheid maken om te vechten (v. Lennep). - En ik roep terug... Mèt loop ik na me vrouw en zeg... (Bru.). - | |
[pagina 547]
| |
§ 352Inmiddels, intusschen terugwijzend, zoowel door aanduiding van tijd, als van een tegenstelling of toegeving.Ga naar voetnoot1 Ook. In de omgangstaal staat het oorspr. additieve ‘ook’ buiten den aanloop als terugwijzend zinsdeel: Ga je mee? Piet gaat óok. - Dat zal óok wel zoo'n luie zijn. - In litt. stijl in den aanloop: ‘Misschien?’ zei Lot verwonderd; ook Ammy zag op. - Het adv. staat hier proclitisch bij het volgend subject, dat den zwaren druk draagt; het volgt op 't subj. in: Ammy óok zag op. - Eveneens is een zware vorm voor dezelfde functie in ambtelijke taal: Daar te Amsterdam een commissie is benoemd, die eveneens tot opdracht heeft het vraagstuk te bestudeeren... (N.R.C.). - | |
§ 353Bovendien: De stad heeft bovendien te lijden van het afvalwater der fabrieken. -Ga naar voetnoot2 Trouwens dient ter versterking van voorafgaande argumentatie: Over dit principe zou heel wat te zeggen zijn; de heele zaak staat trouwens lang zoo vast niet als je denkt. - Een germanisme is in deze beteekenis overigens. Althans in aanloop vóor het voegw. wanneer, indien en midden in den zin na het eerste geheven zinsdeel beperkt de geldigheid van de voorafgaande mededeeling, in betoogenden stijl: Hij wordt toegelaten, althans wanneer hij belooft gehoorzaam te zijn. - Gelijke functie heeft het algemeen gangbare tenminste. Nochtans is tegenstellend of beperkend t.o.v. het voorgaande. | |
§ 354Hier is in de omgangstaal zelden terugwijzend; wel in den litt. en betoogenden stijl: Ze sloegen den hoek om, kwamen nu op de Keizersgracht. Hier strekten druipend de hooge oude boomen hun takken over het water. - In betoogende taal vooral wordt het met een ander adv. verbonden: Hieruit kan men afleiden. - etc. Daar (d'r, er). Terugwijzend, locaal: Ik had in de gaten, dat dat stelletje daar op mij lag te loeren. (Bru.). - Ik ben er nog niet geweest. - De in Arnhem genomen proef is zeer belangrijk. Daar werden verschillende perceelen... (N.R.C.). - Niet locaal: Als ik maar geld had; daar zit 't hem juist (Bru.). - Rijker ontwikkeling heeft de terugwijzende functie van daar + adv.: Dáar heb je gelijk in. - Daar twijfel ik niet aan. - Deftiger is de aaneengeschreven vorm: Wat dacht jij, twintig centen? Daarvoor heb je een | |
[pagina 548]
| |
zwaan van bordpapier (Kievit). - Heel gewone samenkoppelingen zijn daarom, daarin etc.Ga naar voetnoot1 Ook de verkorte vormen met er zijn algemeen gangbaar; zoolang zij demonstratieve functie hebben, staan zij zelden in den zinsaanloop: Er over spreken deed zij zelden. - Ze sprak er zelden over. - Ik heb er geen zin in. - Ze nam haar overschoenen. Stampend schoot ze erin. - In ambtelijken stijl ligt het antecedent soms ver weg: Dit tijdvak mag in slechts weinig opzichten door hem zijn beheerscht, een groote rol heeft hij er toch in gespeeld en zijn leven omspant, meer dan van eenig ander, de verschillende episoden daarvan (N.R.C.). - Mr. v.d.B. deed mededeelingen omtrent den tegenwoordigen toestand te A'dam, waarvan er éen ons buitengewoon onwaarschijnlijk voorkomt en waarbij wij even willen stilstaan, omdat daarin een belangrijk element van beoordeeling ligt (id.). - In de omgangstaal vooral komt er + adv. voor, zonder dat het antecedent genoemd is; het is bekend genoeg, òf de spreker vermijdt het te noemen: Toe, kom er nu maar uit! - Wind er maar geen doekjes om. - In veel van deze uitdrukkingen verliest er (+ adv.) zijn demonstratieve functieGa naar voetnoot2: het wordt ‘onbepaald’. Er + adv. is ook vooruitwijzend: Toen niemand er meer aan dacht, kwam het karavaantje eindelijk eraan (v. Looy). - Vooral bij substantivische bijzinnenGa naar voetnoot3: Wat zou je ervan denken, als we hem eens slachten? - Ze kon er niet tegen, zich te haasten. - | |
§ 355Echter. Buiten de omgangstaal is het gebruikelijk als tegenstellend adv.: We hebben het boek vroeger uitvoerig besproken. Echter grijpen wij gaarne de gelegenheid aan, nog eens de aandacht er op te vestigen. - In aanloop, bij Potgieter vooral, archaïseerend verbonden met ‘en’: En echter was het Willem, die... - Buiten den aanloop nà de eerste heffing in den zin: Minder nadrukkelijk is het latere werk. Ook hier echter berust de werking van het schilderij op de groote compositie met horizontale en verticale lijnen. - In bijzinnen staat het vooral na het relativum: Een curieuse laatste uitlooper van een oud-Hollandsch genre, dat echter dezen schilder niet van zijn beste zijde laat zien. - In hoofdzinnen staat het zelfs achteraan: Hij was toen reeds zeventig jaar. Hoe frisch bleef hij echter! (N.R.C.). - | |
[pagina 549]
| |
Toch.Ga naar voetnoot1 In aanloop vooral toegevend of tegenstellend, terugwijzend op den vorigen zin; dit vooral in spreektaal: Hij ís wel eens vervelend, zeker. Tóch zou ik hem niet graag missen als vriend. - Ze waren licht geprikkeld in elkaars gezelschap, terwijl ze tóch zeer aan elkaar hechtten. - Na de eerste heffing in den zin is het nader verklarend (explicatief): We waren op verboden terrein; aan álle íngangen toch was een bord aangeslagen. -Ze liet hem gaan; réizen toch wàs zijn gróotste genòt. - ImmersGa naar voetnoot1 staat in een nadere verklaring: Het congres slaagde uitstekend. Het was immers niet twijfelachtig dat het... - Een der leden sprak zijn verbazing onverholen uit. Immers verleden jaar werd nog verzekerd... (N.R.C.). - Anders. In den aanloop alléen tegenstellend: Ik kan je niet lang hebben. Anders schiet m'n werk er bij in. - Dood op haar gemak moest ze alles doen, anders ging 't verkeerd. - Hij moet jaren met Rogier hebben samengewerkt, anders zou hij zóo niet schilderen. - Buiten den aanloop is het óok toegevend: Ik zal die papegaai maarGa naar voetnoot2 verkoopen. Ik had anders al' n naam voor hem. - ‘M'n moeder slaat me nooit.’ ‘Je hebt anders alle recht op 'n flink pak slaag.’ - Vooruitwijzend is het in correlatie met dan: Ik kan je niet anders behandelen dan hem. - Wel. Vooruitwijzend, toegevend: Wèl staat er niet veel meer, maar alles is netjes. - Het hinderde hem wel, maar hij moest het zich laten welgevallen. - Nog. Vooruitwijzend, toegevend: Riekie hield me nog tegen. Maar ik wou en ik zou op reis. - Terugwijzend: Niet pruttelen... Ik hèb me al zoo gehaast òm nog te komen (Arm.). - | |
§ 356De comparatief van een adv. heeft zinsverbindende functieGa naar voetnoot3: De meisjes waren vroeg. Even later verscheen de eenige zoon. - Ze voelde zich niet vertrouwd met haar broer. Eerder had ze een wrok tegen hem om zijn vreemd gedrag den laatsten tijd. - De superlatief staat in correlatie met andere adverbia: Eerst gaan we roeien en dan (daarna etc.) een tijdje visschen. - Het eerst begroette hij Lot... toen Ammy. - ‘Maar ga je dán heusch mee?’ ‘Ja, als ik eerst in de fok nog wat geklaard heb.’ - | |
§ 357Correlatief-zinsverbindende adv. en voegwoorden leggen door verzwaarden vorm sterken nadruk op de verhouding der twee zinnen (of woorden). Vgl. de hervattende adv. na voegw.Ga naar voetnoot4 Vooral de demonstratieve | |
[pagina 550]
| |
en tegenstellende (beperkende) adv. worden toegevoegd. De nadrukkelijke tegenstellende verbinding door correlatie is natuurlijk in den synthetischen ambtelijken stijl sterk ontwikkeld: Waar dus eenerzijds de stad belangrijker bedragen beschikbaar moest stellen voor verbranding en anderzijds (aan den anderen kant) in den landbouw groote behoefte bleek te bestaan aan stadsvuil, was er uit economisch oogpunt alle aanleiding om te overwegen of het contact tusschen de stad en het platteland kon worden hersteld (N.R.C.). - Over correlatieve voegw. zie bij coördinate. | |
§ 358Zinsverbindende adverbia worden in den aanloop door een pauze van den zin afgescheiden met sterken nadruk. De isoleering blijkt uit het vermijden der inversie: De verdediger was van oordeel, dat de beoordeeling van de motieven van dezen verdachte uiterst moeilijk is. Immers, deze zijn vaak voor den Westerling totaal onbegrijpelijk (N.R.C.). - Inderdaad, we kregen nu wat moois te zien. - Dacht je dat ik twijfelde? Integendeel, ik geloof je onvoorwaardelijk. - Zoo werd het onderzoek vertraagd. Intusschen, de Duitscher was over de grens gegaan en... (N.R.C.). - Nochtans, de klok stond stil. - En toch, haar vader begreep haar niet ten volle. - Bovendien, ik dóe er niet meer aan. - Trouwens,Ga naar voetnoot1 van samenwerking was al lang geen sprake meer. - Inmiddels, ik zeg U hartelijk dank voor de groote bereidwilligheid. - Dus: ik ga toch maar mee. - Overredend in de conversatie, een overgang in het verhaal is ‘dus’: Dus... je dóet 't, hè? - Dus... (Dússe...) de stroopers die waren gevangen en nu komt 't mooiste!... (Bru.). - In litteraire beschrijving: zie § 308. |
|