Stilistische grammatica van het moderne Nederlandsch
(1937)–G.S. Overdiep– Auteursrecht onbekend
[pagina 249]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De flexie van het substantief.§ 93De flexie-vormen van substantieven drukken òf het getal (het meervoud) uit, òf de betrekkingen tusschen substantieven in den zin (naamvals-functies). De vormen voor het meervoud zijn volop levend in vele varianten: -s, -e(n), -ens (bijv. in Drentsch dak, doakens), -er (het in Noorden en Oosten), -ere(n). Stilistisch-grammatisch belang hebben deze vormen nagenoeg niet.Ga naar voetnoot1 Soms wordt het meervoud gekenmerkt door een ‘Umlaut’, geen ‘uitgang’; soms is het geheel onverbogen, in Oostelijke dialecten wel onzijdige woorden als collectiefGa naar voetnoot2 : de bosch naast het bosch, de biest (het jongvee) naast het biest, maar ook algemeen woorden voor maat of prijs als vier pond, vier meter, vier cent, vier gulden; maar vier dubbeltjes, vier rijksdaalders. Gelijk ook uit deze laatste vormen blijkt, is de -s vooral uitgebreid bij woorden met een onbetoonden of zwakbetoonden uitgang (-er, -el, -em, -en; -tje) en in dialecten waar de uitgang -en als -e wordt gesproken, zoodat het meervoud van woorden op -e niet meer kenbaar is. Voorbeelden hiervan in het Katwijksch: kegge - kegges, krebbe - krebbes, vlagge - vlagges, kozze - kozzes, puzze - puzzes, fazze -fazzes etc. Uitbreiding van de -s valt (ook in de schrijftaal) te constateeren bij woorden op -te: de lengtes etc. In Katw. ook nog een opvallend meervoud: dings, bijv. ‘Van die aardige (= eigenaardige) dings (= trekjes) ha̅a ̅tse over d'r.Ga naar voetnoot3 In Ruinen (Dr.) lid - le̅eU0305;n, rad - ra̅e̅n; schooə - schoone (schoenen). Het is waarschijnlijk, dat in dialecten waar -e(s), -s de overhand begint | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te krijgen, de oude -e(n) als ‘deftiger’ of ‘plechtiger’ wordt gevoeld dan de nieuwe -s; er zijn echter ook streken waar het omgekeerde geldt. Ook bij vreemde woorden is een nieuwe vorm op -s vanzelf minder beschaafd of ook gewoner dan de oude vreemde, bijv. museums, laboratoriums, collega's, naast musea, laboratoria, collegae. Ook zal men den ouden vocatief ‘dominee’ in substantief gebruik in het enkelvoud niet zoo grif verfijnen tot ‘predikant’, als het meervoud ‘dominee's’ tot ‘predikanten’. Bij woorden op -er, -el, -en is het meervoud op -en uitdrukking van een zekere verhevenheid, ten deele door de verzwaring van den woordvorm (verzwaard in vergelijking met den gewonen lichteren vorm op -s): Maar 'k hoor Uw zangren 't lied des lijdens zingen (Perk). - Zóo stond hij - en weldadig leek || de nacht over de gansche streek || Vanàf zijn schóuderèn te dálen (J. Prins). - En antwoordt brieschend op den donder der trompetten || Waar bìj de váandelèn zich ìn bewéging zètten (Da Costa). - Daar tegenover zijn de vormen met -s wel eens de verrassende vorm voor het teere, wazige, in stemmingspoëzie: De bladers ruchten nauwlijks (ook ruchten kort, bij gerucht vergeleken, en nauwelijks gesyncopeerd). - De schaduws vloen(!) samen in den tuin (van Eyck). - Opm. Bij sommige, vooral vreemde, woorden gaat verschil in meervoudsvorm samen met verschil in beteekenis (blijvende ‘differentiatie’): portiers, portieren; studies, studiën; letters, letteren. Substantieven zijn van oudsher onderscheiden naar het zoogenaamde ‘grammaticaal geslacht’. Ten deele valt die indeeling samen met die van het ‘natuurlijk geslacht’. Er zijn woordvormende suffixen voor de aanduiding van het natuurlijke, en er waren er ook eenige voor die van het grammaticale geslacht. Door flexie-vormen der nominale substantieven wordt echter geen van beide genera in formeele ‘klassen’ onderscheiden. Er zijn alleen geslachtsvormen van voornaamwoorden en lidwoorden: zie aldaar § 132. Vroeger waren er in het enkelvoud der subst. veel vormen op -e. Woorden van de ‘zwakke’ verbuigingsklasseGa naar voetnoot1, ook vrouwelijke woorden van andere klassen, hadden in den ‘onverbogen’ vorm een -e van den ‘stam’. In vele dialecten (o.a. in Drentsch) zijn deze uitgangen nog aanwezig (de isoglossen van de ‘apokope’ van -ə zijn voor de dialectgeografie belangrijk). Ook was er een oude naamvalsuitgang -e, nl. de datief, die alleen nog in staande uitdrukkingen voorkomt (ten deele, in gemoede, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter zake, in gebreke). De stam -e is in poëzie een element van plechtig affect, zoowel door den ouden vorm van het woord als door de vertraging van het rhythme of de aanvulling van het metrum: Zooals de zon den dauwdrup, als de roze || De bij, en 't wijde vak der zee de beken || Duldt aan het warme hart (Perk). - 't Is d'úre dès gebèds (G. Gossaert). - Waartoe die voorsmaak, Dood, die bitterwreed in iedere lévensteuge wrangt? (Boutens). - Rhythmiek van den zin beslist ook in volkstaal ten deele over de -e. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 94De naamvalsvormen van het substantief, behalve die van den genitief, zijn nagenoeg verdwenen; bij de substantieve voornaamwoorden zijn zij in belangrijker mate aanwezig. De naamvalsfuncties van de substantieven worden dan ook door andere vormen uitgedrukt; nl. door verbindende woorden (voorzetsels, werkwoorden: ten opzichte van de substantieven in naamvalsbetrekking kunnen we alle werkw. in een zin als verbindingswoord beschouwen), de woordschikking en het zinsaccent, de etymologische beteekenis der substantieven, de flexievormen van begeleidende voornw., bijv. naamw. en lidwoorden, de flexie van persoonl. voornw. waardoor we de subst. kunnen vervángen, etc.: Hij slaapt in huisGa naar voetnoot1. - Hij ging in huis. - De dief kwam in huis met een sleutel.- Mijn vader gaf me een boek voor de studie. - Mijn vader zond me naar de stad. - Denk je over je zonden? - Denk je aan die thema voor morgen? - Hij is m'n voogd. - Dikwijls is de taalkundige, om een naamvalsfunctie te begrijpen, aangewezen op den geheelen inhoud van den zin: Natuur en Menschheid vond ik mij verbonden (Perk). - In gesproken vorm helpt ons accent en toon van den zin: zie den algemeenen taalvorm § 22/3. Ook de regels der woordschikking helpen mee: zie § 304. Algemeen gebruikelijk is nog de s-genitief in ‘partitieve’ functie bij woorden als iets, wat, veel, en de s-genitief van namen (en titels): zie § 96. Een opvallende verbuiging hebben de namen in de Katwijksche volkstaal ontwikkeld: Hier weunt Krijn. Dat is Krijne huis. Geef ət Krijne maer. Ik heb Krijnə-n-əzien. 't Is van Krijne. Hij liep mit Krijne. - Ook bij samengestelde namen het laatste lid: Hier weunt Krijn Hazenoot. Dit is Krijn Hazenoote huis. Ik heb Krijn Hazenootə-n-əzien etc. Sprekende van de vrouw van iemand wiens bijnaam Jan de maomaekerGa naar voetnoot2 is, zegt men: ‘De vrouw die mit Janne-n-ətrauwt is, mit Jan de mao- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maekere.’ - Het is mogelijk dat in den overgangsklank -n in ‘Krijnə-n-əzien’ etc. de -n van de ‘zwakke’ verbuigingsklasse bewaard is. De genitief -e heeft in dezelfde verbinding het Friesch (zie over den genitief overigens § 96). Ook namen op een klinker flecteeren, met -n: ‘Ze weunt bij de vurrəwər, bij Van Schien (de subjectsvorm is ‘Van Schie’). Wanneer in het Katw. een naam den verkleinvorm op -tjə heeft (of op -ie eindigt), eindigt hij in alle casus op den onmiskenbaar-genitieven vorm -tjies (-ies): Jantje is ziek. Hè-jə Jantjies iet əzien? Issət mit Jantjies goed? Arie is ziek. Hè-je AriesGa naar voetnoot1 iet əzien? etc. Deze -tjies vorm is gelijk aan dien van het meervoud der verkleinwoorden in het algemeenGa naar voetnoot2. Hoe komt nu de naamvorm aan zijn -tjies (-ies) vorm voor datief- en accusatieffuncties? Waarschijnlijk doordat de genitief -e(n) bij andere namen tevens datiefen accusatiefuitgang was.Ga naar voetnoot3 Misschien heeft de bijzondere -tjiesvorm van het meervoud der verkleinwoorden nog ‘geholpen’. Er kan ook een psychische tendentie achter zitten: de primitieve neiging, een levend wezen niet direct te ‘noemen’, maar te ‘omschrijven’ in een genitief met een (oorspronkelijk) bijgedacht substantief, dat de persoon omschrijft (evenals in Uwe Edelheid). Ook is in een dialect als het Katw. de genitiefvorm van verkleinnamen frequent als ‘moedersnaam’ bij de eigennamen der kinderen: zie verder § 96. We moeten ook overwegen, of deze verbuiging van namen niet een verschijnsel is van emphatische of affectieve verzwaring, te vergelijken met verbogen vormen van lidwoord of pronomen in dialecten, waar overigens de verbuiging onvast of verdwenen isGa naar voetnoot4. Hiertegen pleit, dat de verbogen naamvorm uiterst zelden optreedt als subject. Een dergelijk emphatisch of affectief gebruik van den verbogen substantiefvorm is wél te constateeren bij de namen van maten. De verbuiging op -e (niet die op -ies der verkleinwoorden en van wie en die) komt nl. voor bij namen van ‘inhoudsmaten’. Ook díe worden verbogen, in de functie van den ouden datief en accusatief. Het woord kist in de beteekenis van een houten voorwerp is onverbuigbaar: Moeder hâat 'n auwe kist ekoft. - Maar wanneer het een inhoudsmaat aanduidt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dus in de verbinding ‘'n Kist turf’, krijgt het als object in den zin de buigings-e: 'n Kist törrəf is chaauw óp. - We hadde-n-ən kiste törrəf staen. - Zoo ook: Die nemmer waeter kost vijf cente. - Hael effe-n-ən nemmərə waeter. - We zette-n-ən pottə brokken op ('t vuur). - Het is natuurlijk mogelijk, dat hier in deze vormen een oude partitieve génitief is bewaard, de -ə kan ook de algeméene ‘zwakke’ buigingsvorm zijn. De zaak wordt echter bijzonder interessant, wanneer het al of niet optreden van den verbogen vorm afhankelijk is van iets heel anders dan de beteekenis (inhoudsmaat) en naamval (object) en wel van den graad van nadruk of affect, waarmede do spreker het ‘verrassende’, het ‘erge’, het ‘intensieve’ en ‘superlatieve’ van de ‘groote hoeveelheid’ tot uitdrukking brengt. De ‘buigingsvorm’ wordt nl. in bepaalde gevallen louter ‘index van den zinstoon’: hij krijgt een ‘functie’ gelijkende op die van de -t bij den imperatief, de negatie en (zie § 260) en den ‘casus emphaticus’ op -n (zie § 132). Het voor de dialectstudie èn voor de historische taalwetenschap belangrijke principe, dat de klank- en woordvormen afhankelijk zijn van den ‘zinsklank’, de zinsintonatie en het zinsrhythme, brengt ons nog vele verrassingen. Substantieven die secundair een maat aanduiden (althans een groote hoeveelheid, niet lengtematen) hebben eveneens een ‘verbogen’ vorm, op -e. Het woord skuit is in zijn gewone beteekenis onverbuigbaar. Maar het wordt ook gebruikt voor ‘een schuit vol (haring)’ bij de vangst, bijv. Dat's ən béste skuit haering! - Als object verbogen: Toe vinge we daer in 'n week tijd 'n skùite háering, nóu! - Zoo ook het woord berg voor een groote hoeveelheid: Die vent die ving 'n bérge háering!! De hoeveelheid visch die men vangt in de punt van een trawl-net heet boks (de punt heet kuulGa naar voetnoot1). Als object, in het bijzonder met ophef over de veelheid, ook hier de -e: We zette-n-ən bokse visch skeepGa naar voetnoot2, van râekGa naar voetnoot3!! Een sterke vlaag wind bij storm is 'n bos wind. Het woord bos komt ook voor in de beteekenis van ‘verward kluwen van netten’, maar is dan onverbuigbaar. Wel daarentegen: We hadde-n-ən bósse wind! - En in dit geval wordt zelfs de verbogen vorm in den nominatief gesproken: Daer viel toch 'n bósse wínd ìn! - Uit dit geval vooral kan worden besloten, dat de -e een verzwaring van den woordvorm is geworden, tot uitdrukking van den superlatief met affect. Dit blijkt ook bij navraag naar de noodzaak van de -e. Deze verzwaarde vorm is nl. alleen bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sterk affect of bij sterken nadruk gebruikelijk, en gaat gepaard met een zeer bewogen ‘toon’, zooals door accenten in de gegeven voorbeelden is aangeduid. Men kan in neutraal-mededeelenden vorm zeggen: ‘We hebbe daer 'n spók haering ehâad’ en dan kan men ‘spok’ niet ‘verbuigen’. Bij groote opwinding of nadruk echter kan men niet anders dan den volleren vorm kiezen in dezen zinsvorm: We hèbbe daer tòch 'n spòkkə háering ehâad mán!! - Zoo zal men in negen van de tien gevallen, als men vertelt dat er een golf over het schip ging, zeggen: Toe krége we 'n hóop wáeter, en toe riep de skípper... Maar bij de dramatische voorstelling ontstaat de zinsvorm: Toe krège we-n-om 'n ùur of drìe toch 'n hóope wáeter, man! - Er is dan ook alle aanleiding te vragen, of niet deze -ə in den grond der zaak als oude ‘stamvorm’ is bewaard, eventueel van stamvormen op -e naar deze substantieven is uitgebreid, tengevolge van het affect of den nadruk. De tweelettergrepige vorm zou een natuurlijk ‘aanzetje’ zijn naar het sterke en hooge accent van het volgende substantief. Wederom constateeren we dan hier een ‘woordvorm’ die van louter syntactisch-psychologische krachten afhankelijk is. In het binnenlandsche Hollandsch kàn men in dezelfde omstandigheden hooren: D'r kwamme me toch 'n hóope ménsche binne, nou! - Maar dat is een meervoudsvorm ‘hoope’Ga naar voetnoot1. En die vorm moge hier rhythmischen dienst doen, als de -e in het Katwijksch, grammatisch is er verschil: immers het meervoud staat of valt met het meervoudige werkwoord (kwamme). Er is nog een verschil: in het Katwijksch is de vorm op -ə alleen mogelijk als het maat-aanduidend woord verbonden is met een volgenden soortnaam (visch, water, haering etc.)Ga naar voetnoot2. We mogen in die beperking van de mogelijkheid een aanwijzing te meer zien, dat de -ə het zinsrhythme (tevens gevoelsrhythme) weerspiegelt. Behalve om de rhythmische functie, zijn deze flexievormen in het algemeen des te belangrijker, omdat hun ontwikkeling lijnrecht tegengesteld is aan de overigens sterke neiging tot ‘deflexie’ van het substantief in onze taal: zie ook over de genitief-e § 96. Het is niet mogelijk, de functies van het substantief te bespreken op grond van de onvolledige restanten van flexie. Een uitzondering maken we voor de functies van den genitief, omdat deze verbogen vorm duidelijk herkenbaar is; de functies der andere vormen worden besproken bij de verbindingen der woorden in den zin (zie § 220; ook bij ‘functies’ § 19). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Functies van den Genitief.§ 95Ook deze naamvalsvorm wijkt terug voor andere vormen. De attributieve genitief is echter nog in volkstaal èn geschreven taalgenres levend. In andere functies komt de vorm alleen nog in staande uitdrukkingen en bijzondere verbindingen voor. Bijwoordelijke genitieven zijn: 1. bepalingen van tijd als: 's morgens, 's middags, 's avonds, 's nachts; (des) daags, 's jaars, 's weeks; 's Maandags, 's Maandagsavonds, Donderdags, Dinsdags, Vrijdags. 's Maandags, Donderdags etc. duidt in het tegenwoordige geregeld alle Maandagen etc. aan. In het verleden ook wel een bepaalden Maandag etc. Meestal echter: die Maandag. De 's is geassimileerd aan d (dentaal) en spiranten (Dinsdags, Zondags). 2. van plaats als: zijns weegs gaan; allerwegen. 3. goedsmoeds, eensdeels; hij liep blootshoofds. Soms werkt nog de analogie, zooals bij De Meester:... en gluurde, gebogenshoofds, wat Zeus deed. - Verbindingen met adjectieven, vooral in poëtischen stijl als archaïeke of verheven vorm: Dat gij mij Uwer eenzame geboden || Waardig erkent (v. Eyck). - Van 't leven || Is éen ding heilig, éen volmachtig vrij || Aller beperking, ganschelijk ontheven || aan ban van ruimte of tijd (v. Eeden). - Zij waren vol zoeten mijns. Gij zijt des doods schuldig. - Praedicatief: (mogelijk verkort uit laatstgenoemde verbinding) gij zijt des doods. Geef den keizer wat des keizers is. Hij was des duivels. Ook hier is verkorting uit, of bijgedachte áan (des duivels) bezeten, (des duivels) prooi, niet uitgesloten.Ga naar voetnoot1 Wanneer men in sommige dialecten zegt: Die (hoed) is vaders, dát is vadersGa naar voetnoot2, is eveneens attributieve verbinding in wezen of in oorsprong aannemelijk. Zie verder constructies met voornaamw. § 127, Noordelijke vormen als: die hoed is vaoder-zienn̥(t). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 96De attributieve genitief met lidwoord of voornaamwoord stond vroeger vóor het bepaalde substantief; in litterairen stijl leeft deze schikking nog voort met plechtig effect: Van den disch verdween der jonkheid blij geschaarde krans (Perk). - Der wáereldèn tallóos getal (idem). - Ik kan der vuren huiverende wacht niet langer hoeden (Marsman). - Daar lag nog zijns grootvaders dorp (De Meester). - En zijner bronzen armen tempeltrots (Perk). In betoogenden stijl klinkt een genitiefvorm wel eens ietwat ironisch: Het coquetteeren met 's heeren Stenhuis' stokpaardjes (N.R.Ct.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In juridische taal is gangbaar de genitief 's Hofs: 's Hofs uitspraak inzake Groenland geeft ons aanleiding.... Ietwat ironisch is het vrij algemeene: 's Mans uiterlijk wekte wantrouwen. - De schikking voorop is in de bijzondere verbindingswijzen van namen en titels in den genitief (zonder lidwoord of voornw.) in de volkstaal nog vrij gebruikelijk. Het is de bekende genitief op -s: Piets vrindjes, Burgemeesters tuin. Moeders jurk. Alida's vertrekGa naar voetnoot1. - Het valt bij onderzoek echter op, dat, althans in Zuid-Holland, deze genitief betrekkelijk zeldzaam is, vergeleken met den, in het geheele taalgebied, concurreerenden vorm: Piet z'n vrindjes. Moeder d'r (haar) jurk, een vorm die geïsoleerd is uit de constructie van den ‘belanghebbenden’ of den ‘possessieven’ datief (zie § 226). In Z.O. Drente is de -s beperkt tot verwantschapsnamen en titels (vaders, meesters) en eigennamen op klinker (Anna's). Overigens ‘zien’ (= zijn), ook bij vrouwennamenGa naar voetnoot2. Compositie is annex aan verbindingen als: 't dokters huus, Dokters huus. In dat dialect wordt de omschrijving met van zelden gehoord. In Friesch en Groningsch is deze genitiefverbinding ook van zaaknamen soms mogelijk, als: Die tafels poot is stuk. In het Friesch ook komt van namen in deze verbinding een genitief op -e voor: Ruerde hûs = Ruerd syn hûs. Heite klean = Heit (vader) syn klean. - Zoo is het ook in het Katwijksch, waar de verbogen vorm, en dus ook de genitief, van eigennamen -e is: Janne boouk (Jan z'n boek). Piete skoe (Piet z'n schoen). Aerende pet.- Verkleinnamen hebben den verbogen vorm op -iesGa naar voetnoot3: Jantjies boouk (Jantje z'n boek). - Het is voorts in dit dialect van een bevolking met weinig familienamen nog noodzakelijk, de kinderen naar hun ouders en grootouders in verbindingen van genitieven der voornamen te benoemen: zoo heet Leen, de zoon van Teun: Leen Teune (bij meer pertinente noeming ook: Leen van Teune); Leens zoon Wullem heet: Wullem van Leen Teune. In deze verbindingen staat de genitief achteraan. Niet aldus, wanneer de possessieve verbinding met een samengestelden naam gegeven is, een bewijs van de ‘spankracht’ van dezen flexievorm: Jan-de-mao-maekere huis. Die spankracht blijkt ook bij samentrekking van het door | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den genitief bepaalde substantief: ‘Wies pet hebbək nou op? Aerende?’ ‘Wies hoed is dat?’ ‘Wel, Jaepe!’ (hier dus: ‘Wel, die van Jaep’). De attrib. genitief staat in schrijftaal ook voorop, wanneer hij den vorm heeft van een relatief of demonstratief voornaamwoord: De jongen, over wiens verlies Uw hart nooit opgehouden heeft te bloeden. - Hij praatte met Grootpapa mee in diens moeilijkheden. - De splitsing der groep van subst. + attrib. genitief door een ander woord is, evenals bij andere gelegenhedenGa naar voetnoot1, uitdrukkingsvorm van een zekere spanning of nadruk, in poëtischen stijl: Nog golft de weerschijn, op het meer, der zwanen (Perk). - Ga 'k zeekren dag op d'afval weer te gast || Der stem, die... (Penning). - Toen de geuren mij wekten der linde, toen de kelken knikten der winde (Van Eeden). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 97Een algemeen gebruikelijke attributieve functie van den genitief is de aanduiding van een deel van een grooter geheel (partitieve genitief). In de volkstaal bij onbepaalde voornaamw. en telwoorden. De genitief volgt hier: Toen zagen we wat aardigs, wat goeds, iets aardigs, niets aardigs; hij had te veel praats; 'n eind weegs vergezelde ik hemGa naar voetnoot2. - Vooral gebruikelijk bij adj. als mooi: 't Is wat moois. - en nieuw: 't Is wat nieuws! - Ook wel bij kleurnamen: wat geels, wat wits zie ik daar achter. - Nieuws en moois zijn zelfs gesubstantiveerd: Nieuws heb ik niet. Heb je ook nieuws. Moois zie je hier niet. Dat moois hou je maar vóor je. - Vaste verbinding is wat anders; ook: ‘Is 't ánders niet!’ waar niet nog ietwat substantief aandoet. In bepaalde groeptaal komen speciale partitieve genitieven voor; 'n maon hoops is in Katw. visscherstaal: een mand (kleine, bijzondere, bij hoopjes geveilde) visch. In verheven stijl duiken soms bijzondere vormen op: Een greintje geurs || Der heiligheid van 't graf (Penning). - Wat onzer een zegt, is voor allen waar (Perk). - Wat hadt ge al groots en goeds (gescheiden verband). - Men vindt in litteraire of betoogende taal wel eens genitieven die onder invloed van Duitsche onzijdige subst. adj. kúnnen zijn opgekomen. Een philosoof zei: Wanneer daar geestelijks mee bedoeld wordt. Een symbool van geestelijksGa naar voetnoot3. - Litterair, als appositie: Daar was ook meelij in, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
edelmoedigs (Joh. de Meester). - Maar de gebruikswijze van moois (zie hierboven) wijst ons voor dit geval in de richting van Nederlandschen oorsprong. Joh. de Meester schrijft in hetzelfde werk ook: Dat trage eentonigs van 't deftige dorp. En nu hij recht toestapte op dat beminds. (Vgl. ook substantiveering van vormen met van: § 245). Voor de verbindingen van twee substantieven zonder den genitiefvorm: zie § 219. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 98Oude schakeeringen in de functie van den attributieven genitief zijn: a. de possessieve genitief, waarbij wordt uitgedrukt, dat de twee zelfstandigheden bijeen behooren: toen de geuren mij wekten der linde, toen de kelken knikten der winde. - als de riem al plaste || Der trager straks naar boord teruggeroeide sloep (Penning). - b. de subjectieve genitief; het subst. in den genitief staat tot het andere (verbale) subst. in de verhouding van een subj. tot een Vf.: Aldus de zang, dien bij het spelevaren || Zoo knaap als jonkvrouw luid weertrillen doet || en aan het toongetoover huwt der snaren (Couperus).- En op der gondels donzig glijden || Glijde af ik naar de aloude tijden (E. Brom). - Het paard voelde het overwicht des berijders. - c. de objectieve genitief; het subst. in den gen. staat tot het andere (verbale) subst. in de verhouding van een obj. tot een Vf.: dien jongen, over wiens verlies Uw hart nooit opgehouden heeft te bloeden (Cam. Obsc.). - Ik kan der vuren huiverende wacht niet langer hoeden. - De enorme vermeerdering dier grondstoffen brengt 't mee. - d. de explicatieve genitief: dit is van ouds een dichterlijke figuur. De beide substantieven omschrijven hetzelfde begrip: Het woud, geworteld in de dorre blaren || Spreidt lommer met zijn loovers over 't mos || En zijner bronzen armen tempeltrots || Wijdt honderd esmeralden zode-altaren (Perk). = de trotsche tempel bestaande uit zijn bronzen armen; zijn bronzen armen die gelijk aan een trotschen tempel zijn. - Deze explic. genitief is een middel tot plastische schildering; En toen daar door den morgendamp = De bol der zon kwam rijzen (Bastiaanse) de vorm van de zon (z'n bolvormigheid) wordt hier eerst als tastbaar ding gezien; ook hier de gelijkheid der beide zelfstandigheden. Zoo ook Met den voet druk ik loodzwaar den schemel mijner aard' (= mijn aarde die als een schemel voor me is). - Ook in impressionistisch proza, waar het visueele beeld primair is: Van uit het purperen kokertje der poort zag hij een wit paard naderen (v. Looy). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e. de superlativische genitief: de Koning der Koningen. het boek der boeken. Deze genitief wordt te onrechte wel als louter Hebreeuwsch beschouwd. Hij komt ook in andere oude talen voor, en kan zich zelfs uit een partitieven genitief hebben ontwikkeld, bijv. uit: Hij was éen koning der kóningen of uit een objectieven: Hij was kóning der koningen. Opm. Bijzonder is de verhouding in: Zerk aan zerk || Die zeteldraagster werd der zonen || Meldt mijner vaadren naam en werk = draagster der zetels van de zonen. - De genitief staat in betrekking tot het eerste deel der samenstelling. Vergelijk verder deze genitief-functies met die van het voorzetsel van, § 245. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De flexie van het adjectief.§ 99Bijvoeglijke naamwoorden komen voor: onverbogen of in den verbogen vorm op -e(n). Wanneer zij praedicatief worden gebruiktGa naar voetnoot1, zijn zij onverbogen. Wanneer zij attributief worden gebruikt, zijn onverbogen: de stoffelijke bnw. op -en en bijna altijd de niet-stoffelijke bnw. op -enGa naar voetnoot2. Het attrib. bnw. is onverbogen vóor onzijdige substantieven in het enkelv.: a. wanneer geen lidw. (vnw. of telw.) voorafgaat (versch vleesch), b. wanneer het lidw.-telw. een of een onbep. telw. (geen, veel, etc.) voorafgaat (een oud huis, geen versch vleesch), c. wanneer zoo'n, hoen'n (of alsGa naar voetnoot3) voorafgaat (zoo'n oud huis, hoe'n groot mes, als klein kind). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 100Steeds verbogen worden alleen de gesubstantiv. adj. die in appositie staan: (Karel de Groote). Bijna steeds verbogen is het adj. bij meervoudige substantieven. Een uitzondering hierop maken: a. de niet-stoffelijke bnw. op -en: (de) tevreden menschen, (de) verbogen stavenGa naar voetnoot4, b. in geschreven taal nu en dan de comparatief, vooral die van meerlettergrepige adj. en in het bijzonder vóor subst., die met een zwak beklemde lettergreep beginnen (uitvóeriger berichten worden afgewacht). In het Gron. nooit -ere. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 101Bij enkelvoudige subst. is het adj. in andere dan de (in § 99) besproken verbindingen vaker onverbogen dan bij meervoudige, en bij onzijdige vaker dan bij niet-onzijdige. Wat de adj. bij onzijdige woorden betreft: Na het (dat, dit, 't) en na het bezitt. vnw. is de verbogen vorm in de (HollandscheGa naar voetnoot1) omgangstaal regel: dat ongelukkige boeltje, 't schunnige hotelletje, 't algemeene amusement, dat donkere water, dat groenige water, 't zware gewicht, 't zwaardere gewicht, 't hevige onweer, 't eigenlijke gesprek, ons ongelukkige schepie, die briggedier met z'n sloome gezicht (Bru.). - Deze verbogen vormen zijn na het (dat, dit, 't) van oudsher gangbaar. Het kàn voorkomen, dat in de omgangstaal een lange comparatief de -e verliest. In ambtelijke, maar vooral in litteraire taal, en dan bijzonder in poëtischen stijl, bestaat de neiging, de onverbogen vormen te gebruiken, vooral na possessieve pronomina: daar is, in litteraire taal, de verbogen vorm zelfs betrekkelijk zeldzaam. De kortere vorm is, ook al door een licht hiaat, verrassend en heeft daardoor vaak plastisch effect: Maar hij had, in de bewegingen van zijn lang, lenig, lichaam, in het loom gebaar van zijn magere hand, iets van groote vermoeidheid (Arm.). - En in dat klaar water en in hunne klare oogen Ziet ge niet die helle kleuren... Nog nat van regen glínsterde zijn ruig haar. (v. Eyck). - De zenuwachtige die zijn klam voorhoofd afdroogde (G.d.W.). - Zijt ge daar met Uw bleek gelaat || En weenende oogen? (v. Eeden). - Deze voorkeur voor onverbogen vormen van het adj. in de litteraire taal is éen der vele verschijnselen van verkorting der vormen, een verschijnsel dat lijnrecht staat tegenover de verzwaring, o.a. door archaïstische flexievormen; vergelijk de verschillende gevallen in: En wijl ik zangrig liedje hoor || gaat menig klank voor mij te loor || bij 't angstig luistren (J.v. Nijlen). - in plaats van: terwijl, het zangerige, menige, angstige (tenzij adv.). - Wat de niet-onzijdige woorden betreft: zonder voorafgaand lidw., vnw., telw. blijven lange comparatieven onverbogen: Handiger zet had je niet kunnen doen. - ‘Handəgərə’ zou al te erg zijn. Na een, geen, ieder etc. en na als in vergelijkende bepaling komen sommige bnw. bij sommige subst. (man, heer) in het Hollandsch wel eens onverbogen voor (niet algemeen in volkstaal): Je bent 'n verstandig man! - maar niet: Je bent 'n verstandig jongen! - Wèl: 'n braaf man, maar niet: 'n braaf vent, kerel. - Groningsch: 'n vremd man. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook voor het subst. mensch is het adj. vooral in de beteekenis ‘vrouw’ wel onverbogen.Ga naar voetnoot1 In de geschreven taal, en dan niet bij voorkeur de litteraire zooals bij de onzijdige subst., komen deze onverbogen vormen veel meer voor. In het bijzonder bij subst., die nomen agentis zijn: 'n knap teekenaar, 'n goed spreker, 'n sluw diplomaat. - In de omgangstaal worden ze verbogen. Het is mogelijk, dat de onverbogen vormen worden gesteund door bijgedachte aan het adverbiale gebruik: de man die zoo knap teekent etc. Bij vrouwelijke subst. komen de onverbogen vormen nagenoeg niet voor. Opm. De adj. hadden vroeger een zeer omvangrijke verbuiging, in staande uitdrukkingen zijn daarvan nog restanten aanwezig: goedsmoeds, ouder gewoonte, op heeter daad, in levenden lijve, te goeder trouw. In het Friesch, waar de buigings-n van het adj. overigens nooit wordt gesproken, is de vorm van het adj. op -en gangbaar in constructies als: Dər ging in swieden rop fen. 't Is 'n greaten dogenneat! - Dit is een blijkbaar emphatische vorm, -en is hier niet een verzwakt eenGa naar voetnoot2. Zulke en-vormen zijn ook in Ned. dialecten te hooren. Natuurlijk ook in oorspr. Friesche, als het Amelandsch, en in het Groningsch zijn verbogen ‘intensieve’ adj. frequent (Zie Gron. Wdb. op n̥, 1ste art.). In Drentsch: 't Is 'n gierigen hond! - Zeeuwsch: ‘'t Is 'n kwaejen duvel’. Zie verder § 132. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De attributieve functie van het adjectief.§ 102De adjectieven komen in den zin op verschillende manieren verbonden voor. Staat het adj. bij een substantief als nadere bepaling, dan noemen we het attributief adj. In alle andere verbindingen heet het praedicatief adj. Twee verbindingswijzen kunnen daarbij onderscheiden worden: 1o het adj. is, behalve bij een subst., tevens bepaling bij het werkwoord; 2o het adj. is door het werkw. zijn (of andere koppelwerkw.) met het onderw. verbonden. In het eerste geval is het attributief-adverbiaal gebruikt; men noemt het dan, als zinsdeel, praedicatief attribuut. In het tweede geval is het naamw. deel van het gezegde: praedicaatsnomen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alleen attributief komen voor:
Alleen praedicatief (òf als praedic. attrib. òf als praedicaatsnomen, òf als beide) komen voor:
We bespreken hier het gebruik van het attributieve adjectief. Het praedicatief gebruik komt aan de orde bij ‘Verbindingen met het werkwoord’, de participia etc., o.a. 263 d. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 103Een attributief adjectief staat als nadere bepaling bij een substantief; in deze verbinding heeft het den verbuigbaren vorm. Vroeger stond het zoowel vóor als achter het substantief. Tegenwoordig is de plaats voorop regel; plaatsing nà het substantief is archaïek en komt dus alleen voor in ambtelijke taal (de afgevaardigde voornoemd, Zaterdag laatstleden, de Woensdag daarop volgende), of in poëtischen stijl. En dan nog zijn we geneigd, het adj. door een pauze te scheiden van het subst., bijv.: En 't dreef nog even; het water | zwárt || Vónkte van diamant (Gorter).Ga naar voetnoot2 Soms is de achterplaatsing, zonder pauze, ook in poëzie bewust archaïsme, bijv. in Boutens' Beatrijs: En buiten... || Kwam door den morgen haar temoet || Een stem die met den leeuwrik zong || Een ridder goed. - Die hooge moed, die oogen strak || Hadden hun heimlijke innigheen. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zoodra het adj. nader bepaald wordt door andere woorden, kan het inderdaad, als afgescheiden zin,Ga naar voetnoot1 achter het substantief staan: En met uw oogen, blauw gelijk de wanden... (Perk). - O zomer, met uw lokken, glanzend gouden (id.). - Tegen 'n redeneering zóó logisch, was ik niet opgewassen (Kievit). - Denk je, dat 'k 'n dief, zoo brutaal als jij, hier houden kan? - Opm. 1. Uit de verbinding 'n ontstaat de samenkoppeling 'n glasvol (water). Geheel vast geworden is de vorm 'n handvol; 't was maar 'nhandjevol (menschen bijv.). Van de oude achter-plaatsing zijn, gelijk natuurlijk is, nog restanten aanwezig als samenkoppeling: Moederlief. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 104Het voor-geplaatste adj. kan worden verzwaard door nadere bepalingen; vooral in ‘zwaren’ stijl en voornamelijk als het adj. participialen vorm heeftGa naar voetnoot2, omdat het partic. tevens werkw. is: De riem der trager straks naar boord terug geroeide sloep (Penning). - Handen, die het zwaard des krijgs zullen zwaaien met tijdgenoot en nakomeling verbazende kracht (Potg.). - OpzettelijkGa naar voetnoot3, humoristisch is de ‘zware’ vorm gebruikt in: En ik ging op voor een stadgenoot waarschijnlijk zeer heldere, maar voor een vreemdeling zeer ingewikkelde3 aanduidingen van den heer Kegge af. (Camera). - Een eigenaardige, onlogische verbinding die steeds meer veld wint, is die met de adv. bepaling achter het substantief, terwijl zij toch het adj. bepaalt: een geteekende kaart naar aanleiding van deze photo. een werklooze kellner door rheumatiek. - Aanleiding tot deze verbindingen zijn gevallen waar de adv. bepaling zoowel bij het adj. als bij het subst. + adj. begrepen kan worden: verboden toegang voor onbevoegden, een gunstige bepaling voor vrijgezellen. Vgl. vooral de verbinding met koppelwerkw.: Dat is een gunstige bepaling voor vrijgezellen. Zie overigens blz. 131. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 105Wanneer een adj. + subst. naamw. deel van een gezegde is, heeft het attributieve adj. dezelfde functie als het praedicatieve. Er is weinig verschil tusschen: Die jòngen is lúi. (praedic.) en 't Is 'n lúie jòngen. (attrib.) als antwoord op de vraag: Hoe kom 't toch, dat hij gezakt is? - Het ‘eigenlijke gezegde’ is hier ‘luie’.Ga naar voetnoot1 Deze functie heeft, bij zware accentuatie, het attr. adj. vooral in de omgangstaal, niet alleen als deel van een ‘naamw. gezegde’, maar ook bij een lijdend voorwerp: Je hèbt daar 'n geva̋arlijke stréek uitgehàald. - En lang niet altijd is de zware accentuatie voldoende verzwaring van den vorm; in gevallen als deze vooral grijpen we naar adv. van graad, superlativische praefixen, en de superlativische verbuigingsvormen: 't Is 'n verschri̋kkelijk lűie jòngen. - Je hebt daar 'n ba̋r geva̋arlijke stréek uitgehàald. - 't Is 'n a̋artslűie jóngen. - Je hebt daar een állergeváarlijkste stréek uitgehàald. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 106De eigenlijke functie van een adj. is de onderscheiding van een eigenschap. De spreker kan zich daarbij verlaten op z'n zintuigen, op z'n verstandelijk oordeel, maar hij zal bovendien in hooge mate z'n gevoel laten meespreken, een sensatie uiten, waardeering uitspreken. Dat is in de hier geciteerde gevallen duidelijk: de zware accentuatie en andere verzwarende vormen zijn van de gevoelswaarde de weerslag. Behalve van het gevoel, dat den spreker (schrijver) bezielt, is de beteekenis afhankelijk van die van het verbonden substantief, en ten slotte van de etymologische beteekenis van het adjectief zelf. De etymolog. beteekenis van 't adj. ‘goed’ bijv. is waarschijnlijk ‘passend’, ‘geschikt (voor)’, zooals nu nog in: ‘Dat werk is een goede voorbereiding voor je latere beroep.’ - ‘Een goede rechtspraak draagt bij tot het welzijn van een volk’ (G.d.W.). - Maar het beteekent groot in: Hij nam een goeie portie. - voordeelig in: Hij hoopte een goeie koop te doen op de vendutie. - goedaardig in: Wat is hij toch een goeie man! - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 107Op enkel zintuiglijke waarneming berust de functie van adj., die een kleur omschrijven: Witte muren. - de gele strepen op z'n broekspijpen schitterden in de zon. - rood fluweel. - groene luiken. - purperen kwasten. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op verstandelijke overweging vooral berust de functie van ‘stoffelijke’ adj., en adj. die den oorsprong omschrijven: Een vilten hoed. - een ijzeren wandelstok. - de marmeren waschtafel. - z'n houten pijpje. - Japansch verlakt. - een Schotsche dichter. - de Hollandsche mail. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 108Verreweg de meeste adj., die een indruk van het gezicht, het gehoor, den smaak, de tastorganen omschrijven, wekken tevens het besef van het tegengestelde op: donker-licht, zwaar-licht, ruig-glad, ruw-glad, open-dicht, hoog-laag (geluid), schor-helder, dik-mager, dik-dun, lang-kort, vol-leeg, scherp-stomp, scherp-bot, zwaar-licht, zwaar-tenger, nat-droog, etc. De saamhoorigheid van een stel tegengestelde adj. wordt soms weerspiegeld door coördinatie: groot en klein, hoog en laag. Dat dit kan inwerken op den klankvorm, zou kunnen blijken uit het Friesche heech-leech (hoog en laag) waar een compromis-vocaal ee tot rijm heeft geleid. Sommige adj. zelfs zijn negatief, d.i. zij duiden aan, dat iets ontbreekt: kaal, naakt, traag; donker, mat, schor, leeg; z'n sjofele jas, z'n sloome gezicht, 'n stijf been. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 109Verschillende dezer adj., als schor, traag, kaal, sjofel, sloom omschrijven vaak géen zintuiglijke waarneming meer, maar enkel een sensatie van den spreker (schrijver). Bij andere adj. is dit altijd het geval: plomp. Ook kleurnamen hebben een zeer bepaalde gevoelswaarde; bij litteraire schrijvers is dit vooral duidelijk te constateeren, ook bij primitieven en kinderen (zie hiervoor Jac. van Ginneken, O.T. I 133). Opmerkelijk is bij Potg. een zekere klankharmonie van een beschrijvend adj. en het substantief (klinkerrijm, allitteratie, assonnance van syllaben of consonanten), terwijl tevens een zekere rhythmiek aan de verbinding reliëf geeft: het bléeke gèel; in deftig dicht; en golvend goud; de scherpe speer; de slanke spriet; dien breeden bos; mijn dorstig dier; de zwaar beladen wagen; de schamele schoof; het knorrige kribbige kind; die vlossige vlokjes; etc. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 110In hartstochtelijke uiting en in litterairen stijl wordt door tegenstelling van adjectieven sterk affect uitgedrukt of plastische schildering bereikt: Zoo'n gróote vent... en dan zoo'n klein kind plagen! - Toen eindelijk een schaduwig stadsbeeld verscheen onder een schaar van helle wolkjes (v. Looy). - Het wilde zwijn naderende, stak zij het koude glinsterende staal in de borstelige huid (Steenhoff-Smulders). - En met haar warme vingers het kille voorhoofd aanraakte (Potg.). - En 'k zoek Uw volken-volle rijk, || O vorst, en in mijn naakte handen || Draag ik noch kroon noch kroon gelijk. (Verwey). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 111In dichterlijke omschrijving wordt het effect versterkt door verbinding van verschillende substantieven, ieder met een adj. van verwante beteekenis: En in dit klaar water... Ziet ge niet die helle kleuren van de oogen. - Vooral ‘negatieve’ adjectieven: 't Was stil over de wereld... En zacht, zooals een hand zich zacht beweegt, || Ging daar een venster open, en een jongman staarde in den grijzen ochtendschijn, || en op het grauwe water dat verschoof (Gorter). - In donkere diepten zie 'k de trage schepen varen (de Cneudt). - ‘Dag Papa’ - sprak haar matte stem in de schemerende kamer, waar alleen het vuur in den haard en een hoeklamp een onzeker licht verspreidden (Arm.). - Herhaling van het zelfde adj. versterkt den indrukGa naar voetnoot1: In de zwarte nacht is een mensch aangetreden || de zwarte nachtwolken vlogen || de zwarte loofstammen bogen || de wind ging zwaar in de zwarte rouwkleeren (Gorter). - Coördinatie van synonieme adj. (zie variatie § 30) voor éen subst. eveneens: Maagre figuren rillend in het graauwe || Schaamle gewaad van bitterheid en nijd (v. Eeden). - Al die bleeke, gele en vale Indischgastgezichten (G.d.W.). - Op het kleine, stille kerkhof van zijn geboortedorp werd heden het stoffelijk hulsel van den grooten staatsman ter ruste gelegd. - Een schraal en spichtig daghitje. - Subordinatie van een adverbium eveneens: doorzichtig blauwe nevelen. - Gaat langzaam nu - in plechtig tragen gang (v. Eeden). - Samengekoppeld: dofblonde krulletjes. - grijsblauwe oogen. - Ook ándere versterkende voorverbindingGa naar voetnoot2 is mogelijk: Zooals twee rozen... || rozeroode rozenGa naar voetnoot3 tusschen groene blaan (Gorter). - O Zonneblonde April (H. Swarth). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 112Talrijk zijn de adjectieven bij namen van personen en dieren, die een algemeenen indruk omschrijven: dood-levend, oud-jong, arm-rijk, wild-tam (mak, rustig), gezond-ziek, knap-dom (leelijk), mooi-leelijk, kras, fatsoenlijk, suf, stil. Bijna altijd drukken deze adj. een sterke gevoelswaarde uit, behalve hun eigenlijke beteekenis. Er zijn er, die enkel een sensatie weergeven: Wat 'n lamme kerels zijn jullie! - Die drommelsche jongen! - Dat stomme dier! -, vooral bij vocatieven: zie § 323d. Adjectieven bij namen van dingen, die een algemeenen indruk omschrijven, zijn: oud-nieuw, vroeg-laat, officieus-officieel, gewoon, druk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijna onvermijdelijk echter wordt 'n waardeering uitgedrukt: zuiver zand, fijn goud, sterke pennen, leuke meubels, deftige kamers, geestige oogen, mooie wagens, 'n ruim gevoel, 'n prachtige plaat, 'n zoele wind, frissche regen. - 'n Somber gezicht, 'n raar geluid, wilde manieren, stijve gebaren, 'n stugge houding, 'n domme opmerking, zwoele luchten, gemeen fabrieksgoed, 'n schoreme nachtboot, 'n schunnig pakje, 'n domme opmerking. Medelijden uit zich in: bros (broos), teer. Opm. Diepe verachting blijkt uit den nadrukkelijken toon van het adj. in: Affijn, weet ik nog wat ik allegaar uit heb gedacht om an zoo'n a-k-e-l-i-g kossie te komme, voor me wijf en de jonges (Bru.). Accent en toon als uitdrukking van affect: zie § 22/4. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 113Talrijk zijn ook de adjectieven die een maat of de mate van 't substantivisch begrip omschrijven. Het gewone adj. is hiervoor groot-klein: een groot (klein) huis. -; bij aanduiding van de mate van 't subst. begrip is de tegenstelling: groot-gering: groote (geringe) vermoeidheid. - Andere tegengestelde adj. zijn: lang-kort, breed-smal, zwaar-licht. Andere adj. voor de groote maat (of mate): geweldig, hevig, diep, hoog, flink, danig, eeuwig, wijd. Vooral klankrijke vreemde woorden: kolossáal, piramidáal, inténs, enórm, imposánt. Sommige adj. zijn in deze beteekenis beperkt tot weinige subst.: een harde regen, 'n stijve bries. De meeste zijn overal bruikbaar; vooral ook zwaarwichtige afleidingen als: ontzéttend, reusáchtig, omvángrijk, langdúrig, wónderlijk, wonderbáarlijk, e.d. die zich onderscheiden door hun accentvorm; het accent is, als in de genoemde vréemde woorden, naar achteren stijgend. De maataanduidende adj. worden veelal versterkt door een adv. van graad: bijzonder, zeldzaam, eindeloos (lang bijv.), bar, slim, buitengewoon; heel, erg; soms door praefixen: reuze- (ruize-). Heel en erg worden in volkstaal gerekt tot heele erge. Zie verder § 122. De middelmaat kan óok door adv. worden uitgedrukt: vrij goed, aardig koud; achtergeplaatst: het is mij kléin genòeg (feitelijk te klein). Het adv. hoe vóor praed. adj. is niet beperkt tot rhetorische taal. In Katw. zegt men: Hoe groen staet de locht! (Wat 'n storm is dit!). Andere adj. voor de kleine maat (of mate) zijn: gering, matig, miniem, petiterig. Over adj. in den vorm van comparatief en superlatief: zie § 118. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 114In de plastische beschrijving worden verrassende, onverwachte adjectieven gebruikt. Zij verrassen den lezer door hun ongewoonheid, en zijn plastisch, omdat door den verrassenden indruk een zintuiglijk-waarneembaar beeld | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt gewekt. Vooral voor visueel-waarneembare eigenschappen worden adj. aldus overdrachtelijk gebruikt: Daerin schrijft nu geen vogelvlugt || Heur schaterende wemelspooren (Poot) = zich scherp afteekenend. - In de vale stilte || Kromp mijn hart samen (H. Roland Holst) = eentonig, onverbroken. - 'k Sloop zachtjes door de bronzen wei (A.v. Scheltema) = bronskleurig. - Het breed gewelf, door rossen gloed beschenen Is ruig van stugge pegels (Perk) = hard en spits. - Door deze overdracht wordt de beteekenis van 't adj. uitgebreid.Ga naar voetnoot1 Dit is ook het geval bij de hyperbolische metaphora: Jim Maloney was (bij 't boksen) zeer snel en accepteerde alles op zijn ijzeren kaak (N.R.C.) Het kan ook gebeuren dat een adj., dat geïsoleerd is bij weinige subst., plotseling wordt verbonden met een subst. van andere beteekenis: Jantjes... met lange sigaren in opzienbarende meerschuimen pijpen (Bru.) = reusachtig (gewoonlijk: opzienbarende mededeelingen, etc.) - En toen daar door den morgendamp || De bol der zon kwam rijzen || En lichtte als een omfloerste lamp || Bloedrood door 't nevelgrijzen (Bastiaanse) (gewoonlijk: omfloerste oogen, trommen maar ook bij rouw de lampen). - In de laatste twee voorbeelden wordt de etymologische beteekenis der adj. meer of minder vernieuwd. Ook archaïeke adj. hebben, in litteraire beschrijving, vaak plastische uitwerking: Want 't schíp ging vòor hen úit in 't dónkerè verhólen (Bru.). - Het duister dekt met fulpen nacht het schel azuur (Perk)Ga naar voetnoot2. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 115Het attr. adj. is voornamelijk ‘onderscheidend’, zooals bijv. in: Zij vischten (niet verder dan) in de hun eiland omspoelende zee (= in de nabije zee). - Deze functie kan in het verband van den zin verborgen zijn: Tessel, een grasgroen eiland, laag en plat op de omspoelende zee (Bru.). - Hier krijgt het adj. z'n functie van aanduiding van een eigenschap der zee (nl. steeds en alom dreigende ‘hooge’ zee) door de interne, niet uitgedrukte vergelijking met de eigenschappen laag en plat van het land. Door die vergelijking voegt het adj. nog wel iets toe aan de mededeeling, waardoor de beschrijving duidelijker wordt, maar onmisbaar is het niet meer. Het geeft ‘effect’ aan de schildering door de tegenstelling. Deze versierende functie hebben adjectieven vooral in epischen stijl: Er was een ruimte om het schip, wijder dan alle verten der kimmen-bespoelende zee (Aug. de Wit). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier heeft het nog een zweem van onderscheidende beteekenis of functie, omdat het zinsverband er nog aanleiding toe geeft. In dien epischen stijl nu kan het adj. de laatste rest van onderscheidende functie verliezen. Wordt bijv. het adj. kimmenbespoelend, of landbespoelend, steevast verbonden aan het subst. zee, onverschillig wat de beteekenis is van den geheelen zin, dan is het versierend adj. ‘leeg’ geworden (epitheton ornansGa naar voetnoot1). De versierende adj. zijn heel anders gebruikt dan de pleonastische, zooals bijv.: Wij gronden onzen twijfel aan de objectieve juistheid van dit gegeven op de statistiek van het Ministerie (N.R.C.). - In betoogenden (logischen) stijl zijn pleonastische woorden als dit adj. overbodige woorden; men wil te duidelijk zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 116In den zin kan het adj. metonymisch gebruikt worden, d.w.z. het staat bij een substantief, dat mèt het subst. waar het eigenlijk bij behoort, pleegt te worden verbonden: Het was een eigenaardigheid van hen allen: hun prikkelbare toon (Arm.) = de toon van prikkelbare menschen. - Metonymisch kan het adj. ook worden gebruikt bij verkorting van den zin (vgl. § 50): Ged. Staten zijn het met B. en W. van Middelburg eens geworden over de veroorloofde winst (N.R.C.) = over de vraag, welke winst veroorloofd is. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 117Er zijn een groot aantal adjectieven, die attributief worden verbonden, maar geen eigenschap van het substantief omschrijven; zij hebben den vorm en de plaats van een attrib. adj., maar niet de functie. Een hunner kenmerken is, dat zij niet in vergrootenden en overtreffenden trap worden gebruikt; dat is echter ook met sommige andere adjectieven het geval.Ga naar voetnoot2 1o onbepaalde telwoorden (adjectivisch verbogen woorden, maar met tellende functie).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o rangtelwoorden: de eerste, de tweede etc. 3o onbepaalde voornaamwoorden, die aanduiden, of het subst, al dan niet in z'n geheel wordt bedoeld (als zij een maat of mate aanduiden, is het geen maat (mate) die met die van een ander subst. wordt vergelekenGa naar voetnoot1): gansch, heel, half, dubbel. - in het enkelvoud: al(le), veel, weinig, geen.Ga naar voetnoot2 4o andere onbepaalde voornw.: (de) een of ander, zeker(e), eenig (in onverbogen vorm). 5o nadrukkelijk voornw.: de éigenlijke moeilijkheden kómen nog. 6o terug- of vooruitwijzende voornw.: zulke, dezelfde, andere, dergelijke, zoodanige, dusdanige.Ga naar voetnoot3 Over de meeste van deze woorden, zie bij Pronomina. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De comparatie (vergelijking in drie trappen).§ 118Het adjectief kan door de uitgangen -er, -st, naast zijn gewonen vorm, drie trappen onderscheiden. Dezelfde onderscheiding kunnen we in het Nederlandsch óok uitdrukken door omschrijving. Men noemt deze vergelijking in drie trappen comparatie. In de hier volgende paragrafen bespreken we de comparatie van het adj. in al zijn functies, en de comparatie zoowel door de uitgangen -er, -st als door omschrijving (omdat die met de flexievormen concurreert). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De comparatief.§ 119De comparatieve uitgang -er dient, om de graden van een eigenschap te vergelijken: Je bróer is dom; maar jij́ bent ('n) nog dommer (ventje). -Ga naar voetnoot4 Het adj. ‘dom’ in den eersten zin is de ‘positief’; de ‘comparatief’ duidt den hoogeren graad aan. Maar de comparatief kan ook een vergelijking met het tegendeel omschrijven: Je broer is dóm; maar jij bent ('n) verstándiger (ventje). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In dit geval is toevoeging van het versterkende adv. ‘nog’ niet mogelijk. In beide functies kan het comparatieve adj. worden versterkt door adv. bep. van graad als: veel, wat; 'n beetje, 'n boel; tien procent; 'n halve meter, 'n half pond etc., al naar gelang van de beteekenis van het adj. De toevoeging dezer bepalingen is echter voornamelijk beperkt tot het praedicatieve adj.: Maak hem 'n kopje kleiner. - De oplossing was 10% sterker. - Vooral de bepalingen van substantiv. vorm worden bij het attributieve adj. vermeden, om de opstopping van lidwoorden: de een half pond zwaardere kaas. - een een half pond zwaardere kaas. - Wèl zeggen we: 't Is 'n veel warmere kamer. - Een versteende bepaling van graad is des te, vooral gebruikelijk in correlatie met hoe: Hoe zieker hij is, des te gemakkelijker patiënt. - Ook wel hoe - hoeGa naar voetnoot1. In Katw.: Hoe zieker iei s, zooveul te makkelijker ie is. Een ‘groeps’comparatief is bij Bilderdijk: 't Zij wat vroeg of spader. Het gebruik van den comparatieven uitgang geldt ook voor adverbia: Wat rijdt hij toch langzaam; wij doen 't veel vlugger. - Vooral bij de adverbia komen ‘onregelmatige’ comparatieven voor: graag-liever, weinig-minder (min), veel-meer, dikwijls-vakerGa naar voetnoot2 Adjectivisch: goed-beter. Opm. Soms vinden we, in het bijzonder bij de onregelmatige comparatieven, dubbele vormen van praed. adj. of adv.: beterder (in dialect), meerder = 1o grooter, 2o talrijker (in de beteekenis verscheidene is het een germanisme). In Achterhoeksch ook: 't is völ warmerder. De comparatieve vorm kan, in ambtelijke taal vooral, de functie van een positief aannemen Men vergelijkt dan oorspronkelijk met een gemiddelde, een norm: Hij verkeert graag in hoogere kringen. - Dit is nog vergelijkend nl. met: dan z'n eigen kring. - Maar in: Die serviezen vindt men alleen in de hoogere standen. - is de comparatieve functie dood. Vgl. verder: De burgerlijke wetgeving in engeren of ruimeren zin. - Uitgaven in omvangrijker vorm werken altijd ietwat enerveerend op de Kamer. -Ga naar voetnoot3 Opm. Een versteende comparatief in de Holl. volkstaal, met positieve functie, is: Op die lage gronden, daar steek je ze zaader (Bru.). - Ik heb 'r zadder. -Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De comparatief wordt uitgebreid door een vergelijkende bepaling, die ingeleid wordt door dan of alsGa naar voetnoot1: Hij is sterker dan jij (bent). - 'k Heb wel gevochten met sterkere jongens dan jij (bent). - In kindertaal vaak: Hij is sterker as mij. Ook voor vergelijking van twee eigenschappen van éen subst.: Hij is beter voetballer dan leerling. - Een eigenaardige inversie is de gewrongen vorm in lyrisch proza van Kloos: het hart, een offerhande op het altaar der Mousa, dan welke de Mousa geen lievere weet. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 120De comparatief kan worden omschreven door het adv. meer. Deze omschrijving concurreert met den comparatieven vorm op -er. Deze adv. bep. is aanvankelijk adv. bep. bij het gezegde, niet bij het adj. (adv.) in 't bijzonder. Dat is nòg het geval in de verbinding: Ik vind z'n optreden meer dóm dan brutáal. (In de Holl. volkstaal is hier eer(der) gebruikelijk). waar ‘meer’ dezelfde functie heeft als ‘veeleer’, ‘eerder’. In attrib. verbinding komt deze vergelijking zelden voor ('n meer dom dan brutaal optreden n.l.). Het kan zijn, dat in verbindingen, waar meer nog bepaling bij het heele gezegde is, langzaam aan deze bepaling bij het praedic. adj. ging behooren, en dat naar het voorbeeld van deze praedicatieve verbindingen de omschrijving door meer ook gangbaar is geworden bij attributieve: Deze kwestie is meer álgeméen (dan bijzónder). - Een kwestie van meer algemeenen aard werd nog aangeroerd... (N.R.C.). - Bovendien kan bij vertaling uit het Fransch of Engelsch de neiging tot omschrijving worden aangewakkerd, vooral wanneer men ook het adj. zelf in z'n vreemden vorm overneemt. De comparativische uitgang -er is natuurlijk in veel gevallen een te zwakke formeele aanduiding van de vergelijking. De omschrijving door meer zal echter niet kunnen concurreeren met de verzwaarde vormen: nog grooter, veel grooter, nog veel grooter. Opm. Woorden die niet van oudsher in comparatieven vorm mogelijk zijn, zullen, wanneer ze adj. worden, gemakkelijk de omschrijving door meer aannemen: de participia. Zie § 191. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De omschrijving door minder voorziet in een behoefte; voor de aanduiding van een geringeren graad (de verkleinende trap) bestaat geen andere vorm dan de omschrijving: Minder gewenschte praktijken bij het aanwerven van verzekerden. - Andere omschrijvingen zijn vooral de litotes en negatieve vergelijkingen met als. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De superlatief.§ 121De superlativische vorm op -st dient om den hoogsten graad van eigenschappen of van een eigenschap te bepalen. 1. De attributieve superlatief wordt meestal gebruikt zonder nadere aanduiding van de vergeleken eenheid of veelheid: Het was z'n jongste zoon. - 2. De gesubstantiveerde superlatief (en deze vooral in praedicatief gebruik) wordt meestal nader bepaald door de noeming van de vergeleken eenheid of veelheid: Met den jongste van z'n zoons kon hij niet opschieten. - 't Was de jongste van z'n zoons. -Ga naar voetnoot1 Ook hier is de genitief-vorm beperkt tot ongewone taalGa naar voetnoot2: de laatste der Mohicanen. - 3. Als praedicaatsnomen wordt de superlatief voorafgegaan door de of 't: Hij is de domste. - Hij is 't domst(e). - Worden verschillende graden van de eigenschap van éen subst. vergeleken, niet door de: Hij is 't domst(e) als hij op school is.Ga naar voetnoot3 - Hij is op z'n best als hij op school is. - Tot den poëtischen stijl beperkt is de praedicatieve superlatief zonder de of 't: Kiest gij den toestand die hun schilderigst wil schijnen (Penning). - Maar zang dien zoetst ik prijze || Vloeit niet dan voor den vre̅e̅. - 4. Adjectivische superlatieven worden niet alleen van adjectieven, maar ook van adverbia gevormd: de bovenste, de onderste, de buitenste, de binnenste. Ook: 't naaste oogenblik. Positieve functie hebben: de middelste en: op z'n achterste pooten. Hier is de positief alleen als lid van een samenstelling gebruikelijk. Een algemeen gebruikelijke vergelijking in drie trappen wordt gevormd door: de eerste, de volgende (ook: de ander), de laatste (leste). Het is een stel rangtelwoorden geworden. Opm. De eerste is een afleiding van het bijw. eer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Adverbiale superlatieven hebben verschillende vormen; vooral: 't vlugst, op z'n vlugst. Ongewoon is: ten spoedigste. - Opm. Zonder 't komt voor: liefst, vooral midden in den zin: Zóo ver zou ik liefst niet gaan. - Dit bijw. heeft echter geen àndere beteekenis meer dan liever. 6. De superlatief die niet door vergeleken subst. wordt bepaald (zie 1) is vaak niet vergelijkend; hij duidt dan een zéer hoogen graad aan (evenals in het Latijn) en heet absolute superlatief of elatief: Laat me blijven in dit allerheerlijkst klimaat, dat me zoo goed doet! (v. Looy). - 't Is een besteGa naar voetnoot1 kerel. - We zijn U ten zeerste dankbaar. - De begeleidende vnw. en lidw.Ga naar voetnoot2 wijzen ook op de absolute functie. 7. Versterkte vormen van den superlatief zijn: het praefix aller-Ga naar voetnoot3: 'n allerdwaaste redeneering; het adverbium verreweg en de herhaling of variatie: Ze hebben op den duur niet het minste of geringste uitgewerkt (N.R.C.). Een algemeen gangbare nadere bepaling is de relatieve zin: De beste rozijnen die er in den winkel te krijgen zijn. - Opm. Een niet zeer fraaie versterking is: In den kortst mogelijken tijd. - Ook omschreven: In zoo kort mogelijken tijd. - De logische vormen zijn: In den kortsten tijd die mogelijk is. - In een tijd zoo kort als mogelijk, (is). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 122De superlatief kan worden omschreven door meest: Hij werd ontslagen op de meest eervolle wijze. - De meest eendrachtige samenwerking. - 't Meest bekend is Mme Pompadour (N.R.C.). - De miskenning van een der meest reëele waarden van zijn levenswerk (id.). - Haar ridder was de dapperste en de meest gevierde. - Gelijk uit de voorbeelden blijkt, komt de omschrijving vooral in ambtelijken stijl voor (maar toch ook in Katw. ‘'t Máest bekend is z'n broer eworde’) en bovendien bij woorden, waarvan eigenlijk geen superlatief mogelijk is: absolute begrippen, participia (zie § 123). De absolute (elatieve) superlatief (waar de zeer hooge graad niet wordt vergeleken) wordt omschreven door tallooze adverbia van graad, zie § 256. Voor andere omschrijvingen, vergelijkingen en zinsverbanden, litotes en hyperbool, zie § 31 en § 51. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 123Er zijn adjectivische woorden, die een eigenschap omschrijven, waarvan comparatief en superlatief niet of zelden voorkomen:
Dit verhindert niet, dat, in het bijzonder in ambtelijke taal, de superlatief van dergelijke adj. voorkomt. Dit is een verschijnsel, tegengesteld maar toch ook verwant aan de, in denzelfden stijl opkomende, omschrijving door adverbia: Hij was een der dapperste en beleid volste aanvoerders van den Atjeh-oorlog (N.R.C.). - Het volledigst gebruik van deze stoffen werd bereikt, toen men er in slaagde... (id.). - Ze waagden het, de schennende hand te slaan aan een der bijzonderste A'damsche stadswijken (id.). - Aralof staat bekend als een der onvervaardste Sowjetrussische diplomaten (id.). - In volkstaalvorm: op den eigensten dag (= precies denzelfden); z'n eenigste zoon is daarbij omgekomen. De absolute superlatief is natuurlijk heel gewoon. Bovendien: zoodra deze adj. in een vergelijkenden superlatief voorkomen, heeft de positief zijn maximale of absolute beteekenis verspeeld. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De flexie van de voornaamwoorden.Het is niet mogelijk, de flexie en de varianten der pronomina in de dialecten te noemen, laat staan te vergelijken. Tenzij een ander dialect met name wordt genoemd, bedoelen we in dit overzicht met volkstaal-vormen die van Voorschoten (Z.H.). De vormen der pers. voornw. kunnen niet afdoende worden beschreven los van de werkwoorden waarmede zij verbonden zijn, en de zinstypen waarin zij gebruikt worden. Zie § 126. Het is gewenscht, behalve de gewone en de clitische vormen ook de verzwaarde vormen en naast de bijvoeglijke pronomina ook de substantiveering te beschouwen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1o de persoonlijke voornaamwoorden:§ 124Ik. In de gesproken taal is de korte vorm bij clisis vooral ək ('k) regel; het vnw. staat pro- of enclitisch. Bij nadruk, vooral in tegenstellend verband, zegt men ik, ook ikkə, of ikh. Deze zware vorm is ook gebruikelijk, als het vnw. alléen een zin vormt, en in den zin als het volgt op een -k: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Dat merk ik dan wel.’ In de volkstaal is ‘ikke’ de vorm van het subject, dat erg met zichzelf begaan is: Ja, as ikke m'n Riekie niet had... nou, dan was ToonGa naar voetnoot1 allang na de kieleGa naar voetnoot2, gloof mijn! In Zuidned. en ook wel in ZeeuwschGa naar voetnoot3 is de herhalingsvorm van ik ('k) gebruikelijk. Niet willekeurig of algemeen, maar bij nadruk op het subject, of op het geheele gezegde. In Gent spreekt men naast den neutralen vorm ‘'k Ei-'m zelve gezien’, wanneer de toegesprokene zijn twijfel uitspreekt, den volleren vorm: ‘'k Ei-'k-ik 'm zelve gezien!’ Met het vooropgeplaatste enclitisch object 't: ‘'k Ei-'t-ək-ik hem zelve gezèèt!’ Ook: ‘Gisteren hè-'k-ík 'm nog gezien!’ - Natuurlijk bij de van nature nadrukkelijke negatie: ‘Dád-ən-wétə-'k-ik niet!’ - Een andere verzwaarde vorm is: ik zelf; zelf is ook nog los van het vnw. gebruikelijk: Ik heb het zelf gezien. - Ikzelf heb het gezienGa naar voetnoot4. - In gescheiden positie is zelf praed. attrib. en kan zoo adverbium worden. Ook metonymisch gebruik werkt dit in de hand, zoo bijv. bij omzetting in het passief: De prijs is f 6.- voor het groene pak, waar op het vereenigingsteeken zelf moet worden aangebracht (= door de leden zelf, de leden moeten zelf...). In de volkstaal: ik zelvers, m'n eige zelvers (zellevers). De verbogen vorm is, als datief of accusatief, mij (bij nadruk), korte vorm mə. De nadrukkelijke vorm is in dialect soms tot mijn verzwaard: Mot jə míjn zien! - De genitief: Mijner zijt gij niet meer waardig. - is verouderd en verheven. Het is mogelijk dat mijn een kortere, oude, genitief is in: Wat hand of hart bevat is niet meer mijn (Perk). - De meervoudsvorm: wij, wə. Uit de versmelting van het enclit. vnw. en den werkwoordsuitgang ontstaan de vorm mə: Gaan we, gamə, mə ganə. - Waarschijnlijk is aanvankelijk me (gane) ontstaan door parallellisme van BZ. en HZ.: As me gane, dan gáneme. Vooral bij toen: Toeme gonge, gongeme hardGa naar voetnoot5. Vgl. in N.O. -ste, óok bij voegw. en relativa. Een verzwaarde vorm voor den nadruk is: wijlie, wijlui; bijv.: Anders verjaagde wijlie 't wild vóor zullie d'r wazze (Bru.). - De datief-accusatief is ons. De oude verheven genitief: onzer. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 277]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 125Jij. Ook hier is de pro- en enclitische vorm jə, soms -i (hebbi, kommi?) De datief-accus. is jou, korte vorm jə. De samenkoppeling met zelf is bij je ongewoon: Je hebt het zelf gezegd. - Jij zelf hebt het gezegd. - De zware vormen jij en jou klinken, door de functie van den tweeden persoon, nadrukkelijker, en vaak aggressiever, dan bij andere pers. vnw. Je heeft die gevoelswaarde niet. Op Flakkee o.a. joe (mv. juuliej) en je. Opm. 1. In den vocatief naast jij deugniet! ook jou deugniet; vooral voor (oorspr.) Friezen is jou gebruikelijker en vriendelijker dan jij. Gij (gə) is een verheven of oudere vorm, enkelv. en meerv. Het wordt ten Z. van de groote rivieren ook gesproken. Gə is vooral enclitisch: Zoo fleemdet ge en gij zaagt mij smeekend aan (Perk). - Wel Willem, wel jongen! Je ziet er toch smal uit. Zeker hebt ge met de maartsche buyen hier buiten al vrij wat kou opgedaan. Als je hier aan 't sukkelen raakte! (v. Koetsveld). - Beleefde aanspraak is u. U is pronomen van de 2de of de 3de persoon. In Hollandsch Beschaafd zal men bijv. bij éen persoon deze verschillende vormen hooren: U zal zeggen... Nu zult U zeggen... U zult U dat wel herinneren. Dat zult U zich wel herinneren (dissimilatie). De beleefde imperatief heeft U: Gaat U maar zitten. U is onverbogen genitief in: U aller gezondheid (de vorm uw is hier door bijgedachte aan het bezitt. vnw. of door overgangsklank -w opgekomen). Praedicatief wel eens een plechtige genitief Uwer (is de macht). Het gebruik van U wordt ook kinderen tegenover ouders (en ouderen) geleerd. Maar ze ontloopen het graag, door omschrijving van den zin, zóo, dat het vnw. wordt vermeden; het wordt ook wel vervangen door een titel of eigennaam: zie § 132. Meervoudsvorm: jullie; beleefde aanspraak u. Jullie is niet aggressief als vaak jij, jou, vooral met zwaren klinker. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 126Hij, zij, het. Korte vormen (bij hij alleen enclitisch): i, zə, ət ('t). Verbogen vormen: hem, haar, hetGa naar voetnoot2; korte vormen: əm, 'm; ər, dər; zə; 't. De enclit. vorm -i wordt met den werkwoordsuitgang -də samengetrokken | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 278]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tot -di; deze nieuwe vorm komt ook voor achter sterke werkw.: toe kwamdi - en zelfs achter den uitgang -də: Dat ontkendədi. - Zonder twijfel wordt hierbij ook gedacht aan het aanw. vnw. die (na stemloozen uitgang -tie), terugwijzend gebruiktGa naar voetnoot1; vgl.: Stel dat de ‘kattebeier’ 'm hoort kloppen op z'n paaltje. Dan komt die er op af, en dan zegt ie... (Bru.). - Van morge zag tie ineens (id.). - En astie dronken is, slaatie. - Na een vocalischen uitgang (evenals bij proclitische verbinding) is -i ongebruikelijk; het hiaat wordt verholpen door een overgangs-n: Maar omdat ie zoo'n lef had, telde-n-ie mee op den steiger (Bru.). - Verheven en verouderde genitieven: zijner, harer. De flexie van de 2de en 3de persoon enkelv. in het Zuidhollandsch (volkstaal, en ten deele ook in ‘beschaafd’) lijkt mij, vooral ook omdat de vormen der twee personen nu en dan dooreenloopen, belangrijk genoeg, om hier een overzicht van het gebruik in Voorschoten (tusschen Leiden en Den Haag) te laten volgen. Bij de opeenvolging van het werkwoord en het voornaamwoord van de tweede-persoon enkelvoud spreekt men, of althans spraken wij in het uiteinde van de 19de eeuw, het voornaamwoord ‘je’ alleen na klinkers, na -t- of -d-, na tweeklanken op -i, na klinkers of tweeklanken ontstaan door verzwakking van de -d- tusschen klinkers, na de ‘stomme e’ van den zwakken verleden tijd en na de -n-. In het laatste geval werd de -n- met den voorafgaanden stamklinker en met de -j- van ‘je’ genasaleerd en gemouilleerd.Na een -r-,-l-, een -s- en een -z-, en na de tweeklanken op -u, weifelde men, al naar de accentverhoudingen vóor en ná het voornaamwoord en in den geheelen zin, tusschen ‘je’ en ‘i’ (waarbij dient te worden opgemerkt, dat de ‘i’ een voorafgaande -s- of -z- meer of minder palataal deed klinken). Na alle andere medeklinkers had het voornaamwoord den vorm ‘i’. Ik noem als voorbeelden: ga-je, wietje (= wied-je), zee-je (zei je), zie-je, gooi-je, bieje (bied-je), la(at)je, weetje zoomdeje, melkteje; zoe͠(n)je (= zoen je), doeje of doe͠(n)je, sta je of staanje, hoor je of hori, rolje of rolli, zelje of zelli (zulje), missi of misje (c.q. mĭšenet = misje het), leezje of leezi (c.q. leezji die krant), kauwje of kauwi, hou je of houwi (= houd-je), hebbi, lachi (= lach je), treffi, zeggi en laggi (= lag je), koki (= kook je), zoomi, zongi, happi (= hap je), gevi (= geef je), gavvi (= gaf je), hoevi (hoef je). Het is begrijpelijk, dat tusschen ‘je’ en een volgenden klinker een overgangs -n, na ‘i’ een zwakke overgangs -j werd gehoord: gáje-n-et ségge, hébbi-j-et-gezégt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer we onderstellen, dat de keuze van ‘je’ of ‘i’ uitsluitend werd bepaald door phonetische omstandigheden (de aard van voorafgaande medeklinkers en eventueel accentverhoudingen), zullen we waarschijnlijk mistasten. Het is nl. een feit, dat de vorm ‘je’ na medeklinkers optreedt dáar, waar bij den vorm ‘i’ geen duidelijk verschil zou zijn met den vorm van de derde persoon. Deze is in het praesens -t + i; in onderscheiding hiermee heeft de 2de pers. na -t den vorm ‘je’. De vorm ‘i’ van de 3de pers. gaat door de oude aspiratie hi gepaard met verscherping van den slotmedeklinker van verschillende verleden-tijdsvormen van sterke werkwoorden. Na den verleden-tijdsvorm van zwakke werkwoorden spreekt men een overgangsklank -n- of -d-. Deze -di- vorm kàn ook in oorsprong de vorm van het aanwijzend voornw. ‘die’ zijn. Hij is doorgedrongen óók na nasalen, w, l en r: hier vormt de -d- het onderscheid met den mógelijken 2de-persoonsvorm op -i-. Na scherpe of verscherpte medeklinkers vinden we, naast ‘i’, natuurlijk den uit ‘di’ verscherpten vorm ‘ti’. Zelfs kan bij nadrukkelijk gezegde een vorm -ti optreden naast een op -i (vgl. § 290). Hier werkt natuurlijk de drang naar duidelijkheid (onderscheid van 2de en 3de persoon) mee, als het verband der zinnen niet duidelijk spreekt. We komen dus tot de volgende voorbeelden: gaat-i, strafti, zechti, laati, houti (= houdt hij), zeiti (= zegt hij), hetti (= heeft hij), lachi (= lag hij) of lachtiGa naar voetnoot1, lassi of lasti, gaffi of gafti; liepi of liepti; zoomdeni of zoomdedi (ook: zoomdi), melkteni of melktedi; zeedi (zei hij), leidi of leedi (lag hij,legde hij); hieuwi of hieuwdi (ook voor ‘hield hij’), vieli of vieldi, zeldi of zelli (zal hij), voerdi of voeri, kwămi of kwamdi, wondi (won hij), stondi of stingdi (naast hij ston(t) of sting), gongdi of gingdi naast gongi of gingi, zongdi of zongi, zonki of zonkti. Het meervoud heeft den vorm zij, ze. Datief-accus. hen, hun, zeGa naar voetnoot2. Verzwaarde vormen in de volkstaal: (haarlui, heurlui), halie, hullie, zullie. De deftige genitief is hunner (harer óok, voor het vrouwelijk). De enclitische genitief is nog, verstard, bewaard als ‘ər’ (dər) in: Ik heb er vier gevonden. - Honderde hebbe me der opgeraapt (Bru.). - In Leeuwarden is zij tot onderscheiding van vr. enk. zij, maar vooral ook bij emphatische, onderscheidende verzwaring: zíjən (kwamen). Het reflexieve (wederkeerende) vnw. is zich. In de volkstaal zijn zware vormen: z'n eige, d'r eige; z'n eige zelvers. Vroeger, en dialectisch nóg | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
algemeen: hem, d'r heur. Nadrukkelijke vorm is ook hier: zich zelf. Het reciproque (wederkeerig) vnw. is, als toevoeging bij het pers. vnw.: elkander, elkaar, malkander, məkander, məkaar, menaar. - Verouderd, of onder duitschen invloed: zich. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1272o de bezittelijke voornaamw (possessieve pronomina): Mijn (mən),Ga naar voetnoot1 jou(w) (jə), zijn (zən), haar (d'r), onz(ə), jullie, uw, hun (d'r, d'rlui, hullie). Een verzwaring heeft plaats door toevoeging van eigen (mijn eigen, etc.), met nadrukkelijke of úitsluitende beteekenis; zelfs met superlativischen vorm: Ze griende om d'r eigeste leve (Bru.). - In bijzonderen stijl vinden we nog flexie-uitgangen als: die telken tijdeGa naar voetnoot2 rust op hare trekken (Perk). - Het metrum doet hier veel aan af; in ongebonden taal het rhythme. Archaïstisch, behalve natuurlijk in de dialecten, waar dit oude pronomen nog gangbaar is, is dijn: ZoGa naar voetnoot3 op wie ik st3 || Dijn' daden zijn de mijne. - Het vrouw. bezitt. vnw. heur is in litterairen stijl ietwat plechtstatig: Eerbiedig denk ik aan het jong verleden. || Ik hoor heur stem, ik hoor heur zachte schreden || Op bloemengeuren stijgt haarGa naar voetnoot4 naam omhoog (Perk). - In deze regels is heur zonder twijfel zachter. Ook dialectisch heur. Evenals andere adjectieven worden bezitt. vnw. gesubstantiveerd: de mijne, de jouwe, de zijne, de hare, de onze, de uwe, de hunne. Het is begrijpelijk, dat men in de volkstaal met de vormen van de weifelende 2de persoon last heeft: ‘die van jullie’ is onvermijdelijk. Maar ook met de andere vormen concurreeren: die van mij, die van jou, (die van Piet) etc. Een andere concurrent is nog wel de oude praedic. genitief van het pers. voornw.: Die is mijn, zijn. Het is mogelijk, dat hierin tevens gevoeld wordt een bezitt. vnw. met ‘ellips’ van het substantief. In Katw. antwoordt men op de vraag ‘Wies hoed is dat’ met: ‘Da's mijn’. ‘Da's sijn’. ‘Da's jouw’. ‘Da's heur’. ‘Da's ons’. ‘Da's jollie’. ‘Da's heulie’. ‘Da's me Vaeder's’. Zie ook § 125 over u, uwer. In Noordoostelijke dialecten zijn vormen zonder lidw. en met een nasalen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgang substantief: Geef mienn̥ (mienn̥t) maar hier! Dat is dienn̥(t) zienn̥(t), onzn̥(t), Jan zienn̥(t). Hieraan kan in Hollandsch worden gelijkgesteld een vorm als: Dat is Piet de zijne. - te begrijpen uit zinnen als Ze hebben Piet de zijne weggenomen (Piet datief-object). Vergel. hiermee: Piet z'n jas etc., zie § 96. In Drentsch dialect heeft het neutrum den bijzonderen vorm: 't mienn̥de. Zie hierna ook andere subst. pron. op n̥(t) en § 131 slot. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1283o de aanwijzende voornaamw. (demonstratieve pronomina). Deze (dit), die (dat); in dialecten gewoon is gene, gindsch(e). In Katw. bijv. is geune even gebruikelijk als deuze. De rangschikking naar plaats of tijd ten opzichte van den spreker, die deze woorden ‘aanwijzen’, wordt in de omgangstaal bij voorkeur uitgedrukt door verzwaarde vormen: déze-hièr, díe-dàarGa naar voetnoot1; of door een nadrukkelijk geaccentueerden zwaren substantieven vorm dátte, dítte: En op dát kóolland dàar, daarGa naar voetnoot2 motte ze zitte (Bru.) - Hoe drommel komt - dátte? ‘Geef maar!’ ‘Dítte?’ - Een eigenaardige verzwaring is in Katw. (en Holland overigens ook) de verzwaring: Ik ga geune kant dùt (= dit) op; en: deuze kant dùt op. Het zwakker geäccentueerde enkele die (dat), deze (dit) wijst terug op het reeds genoemdeGa naar voetnoot3; het vnw. die (dat) heeft ook kleineerende beteekenis: Hìer, wil jij 'm hebben? Die pennehouder bevált me niet meer. - 't Is hier altijd 'n herrie! Die jóngens ook! - Oude flexie-vormen zijn versteend in uitdrukkingen als: In dier voege; te dezer plaatse. - TerugwijzendGa naar voetnoot4 op een genoemde hoedanigheid is de functie van de aanw. vnw.: zulk(e), dergelijk(e); zoodanig(e), dusdanig(e). In de omgangstaal vooral zoo'n (vaak met kleineerende gevoelswaarde): We hebbe niks an zoo'n ouwe voorlaaier (Bru.). - Tegenstellend is ander(e); ùitsluitend (exclusief) òf tegenstellend is ‘zelf’, dat vooral in het meervoud ook verbogen voorkomtGa naar voetnoot5: We zien de coalitie der kerkelijke partijen en die partijen zelve in hun voegen kraken (N.R.C.). - Er gaat niets voor den man zélf. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uítsluitend is ook dezelfde (een zelfde); in verbinding met als wijst het vooruit: Dezelfde stof als die van z'n jas. - Opm. Vroeger ook in superlativischen vorm:Ga naar voetnoot1 Eenighe daaghen daernae hervatten sij 't selfste werck (Hooft). - Over zelf, overgang naar adv. functie, zie § 124. Aanw. voornw. komen ook zelfstandig gebruikt voor; in oudere taal vooral in de verbogen vormen diens, dien. Het Katw. heeft regelmatig den vorm dies! De genetief ‘dezes’ is verstard in: schrijver dezes. De genitief des van het hervattende dat is een (zeldzaam) archaïsme: Des wete die ze sloeg, mèt die ze U kloeg alléen = daarvan wete (G. Gossaert). - Een oude datief van dat is de staande uitdr. in dezen = in dit geval. - Deze en gene zijn nevengeschikt tot onbepaald voornaamw. Die in eenzelfden zin met een andere ‘derde persoon’ duidt een tweede ‘derde persoon’ aan: Hij sprak er over met z'n vader en die zei. Zoo is ook de genitief diens gebruikelijk in plaats van verwarrendGa naar voetnoot2 ‘zijn’: Mr. A. Pruis trad, daar de raadsman van verdachte ziek was geworden, als diens plaatsvervanger op (N.R.C.). In de volkstaal geldt als genitief die z'n, die d'r: ‘Hij was opgepikt door mijnheer L., de dochter van die z'n koetsier ligt op sterven’ (Joh. de Meester). In Drentsch dialect komt voor als substantief demonstratief denn'n̥: Die is van jou = Denn'n̥ is van dij, of (met twee subst. pronomina!): Denn'n̥ is dien'n̥. Hier is het neutrum (Dat is het jouwe): Dat is 't dien'n̥de. Nog een mooie vorm: de breur van denn'n̥ zien vaoder. In het Gentsch is de ‘genitief’ (datief eigenlijk): ‘'t En es den dienen zijnen hoed nie, zulle’. ‘'t En es de dieje haar schuld nie’. ‘'t En es de dieje hulder schuld nie’. De nominatief is: den diene (van vader es 't), te vergelijken met den subst.-adj. nomin atief, zie § 131 slot. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vragende voornaamw. (interrogatieve pronomina).§ 129Bijvoeglijk: welk(e), vraagt naar éen (meerv. een zeker aantal) uit vele, ook wel naar een eigenschap; maar hiervoor dient in vele dialecten ‘Wat voor’: Wat voor 'n knecht hebben jullie? - oorspronkelijk: Wat hebben jullie voor 'n knecht. Ook zonder 'n: Wat voor knecht -, verkort tot WáffərGa naar voetnoot3. In volkstaal vrij algemeen is ook: Hoe zoo'n hoed had hij op? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In N.W.-Drente de vorm Hukk'n̥ naast how zuk'n̥d substantief; Groningen: houk(e) naast subst. hou(k)nt. In N.O. dialecten ook Wat = ‘wat voor een’: ‘Wat keukenmeid hebm̥ ie? Dit is oorspronkelijk een verbinding van wat + partit. genitief. Anglicisme is in ‘Reizen’ van J. van Looy: ‘Wat kat?’ Hoewel de verbinding in ouder Nederlandsch verder verbreid was dan thans. Zelfstandig: wie, wat; welk(e). In N.O. dialecten wèl = wie; in Gron. ook welkerGa naar voetnoot1 = welke? De verbogen vormen wiens en wien zijn in Holl. volkstaal niet meer gangbaar. Maar in Gent: Wiens dochter es dà? - Wienze zeune es dà? - Wien zən hoed ès da? - De vorm wienze kan verlengd zijn voor spirant z, wienzən voor h(oe); ook onderscheidt de Gentenaar het geslacht in welken hoed. Wien z'n is minder aannemelijk, omdat hij zegt den diejen zijnen hoed. In Katw. is de genitief wies (naast demonstratief dies) gangbaar. Het N.O. wel heeft wels. In deftigen, verheven stijl: Wiens houwen zwicht ge eens? Wien, eik, zult g'op de waterbanen schoren...? (Perk). Vrij algemeen is in volkstaal de vorm Wie z'n? Wie d'r (haar)? Wie d'r (heur = hun). In N.O. ook wel zien naast wèls etc. Ook deze possessieve genitief kan weer gesubstantiveerd worden tot Wie (of wèl) zienn̥(t) is dat? - Zoo wordt ook het Hollandsche Wie van hun z'n hoed is dat? in Drentsch gesubstantiveerd: Wie van heur zienn̥(t) (Wel van heur zienn̥(t). Wat voor... (waffər) is in Holland gesubstantiveerd: Wát voor een, wáffərèenGa naar voetnoot2; ook in N.O.: wat feur iene, soms ook wat veur n̥'? Hiernaast, bijv. in Roden alléen: How zunn'n̥(d)? How zukk'n̥(d)? How zuks'n̥(d)? How' n̥d? - De behoefte aan zulke pronomina is heel sterk; buiten de volkstaal zit men wel eens krap in de ‘algemeen’ gangbare vormen. Opm. Oorspronkelijk vragend zal wel zijn het uitroepend-onbepaalde wat, als in Gron. bijv.: Wat ézel is dat! - Algemeener (ook Gron.): Wat 'n ézel is dat! Deze subst. vorm ook bijvoegl. bij een meervoud: Wat 'n ezels zijn dat! - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De onbepaalde voornaamwoorden (indefinita).§ 130Deze vnw. in het bijzonder zijn niet te scheiden van de telwoordenGa naar voetnoot3. Bijvoeglijk. Van eenig teeken van berouw geen sprake. Van een of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anderen koopman in vodden. Van zekere zijde vernemen wij. Eene Jansen. Op 'n goeie dag... - Elk mensch, ieder mensch; alle menschen, al 't geld; al die aardigheden; allerlei, allerhande wilde dieren; enkele, sommige, verscheidene; 'n enkel woordje; 'n cent of wat; wat geld, wat centen; heel wat moeitje, aardig wat menschen; menig dubbeltje werd versnoept; 'n boel, 'n hoop, 'n bende, 'n berg als onbepaald graadaanduidend attribuut. Deze laatste woorden vooral zijn zeer verscheiden naar de streek en het beroep of de cultuur der sprekers en schrijvers. Zoo (oorspr. door een visscher): hij kocht 'n zo̅o̅(i) zakken (zootje visch om te zieden = koken), Een boer zegt: die koe geeft 'n plump melk (klanksymboliek, bij 't melken). Door toevoeging van ook is welk (wat voor) onbepaald: Van rijkshulp, in welken vorm (dan) ook, was geen spráke. Zelfstandig: men, (n)iemand, (n)iets, alles. In Gron. en O. Drente ook wḕl (= iemand, in zinnen als Is ter wḕl? = is daar iemand? Bin ie nog wḕl verwachtn̥? Ter Laan Wdb. 1177). In grooten getale gesubstantiveerd: de een of ander, 't een of ander, deze of gene, het eerste het beste. Andere, niet algemeen gebruikelijk, menigeen, (ieder(en)een, elkeen, elk end'ien (Katw.), elk en een, geen een; van alles kwam d'r; van allegerhand kwam d'r, kooplui en visschers; ze waren er allemaal. In N.O. dialecten is substantief elk ook elks: Geef mij van elks drie. Ze loopen elks apart. In N.O. zoowel als in het Westen (Katw.) is partie = sommigen, eenigen (ook bijvoeglijk). Door al- en toegevoegd ook worden wie en wat onbepaald: al wie, al wat; wie - ook, wat - ook: Wat baat het, in 't geniep wiens lot ook te verzuren (Pennink). Een merkwaardig onbep. subst. is Gron. en W. Drente gounn̥t = sommigen (uit goudn̥(t) = goedenGa naar voetnoot1): Benn̥ gounn̥t wèst = (Hollandsch zonder pronomenGa naar voetnoot2: Er zijn er geweest, die...). Vgl. hierboven bijvoegl.: Op 'n goeden dag. Een zin is tot voornaamwoord geworden: Ik heb hem aan 't gareel van 't paard zien voelen en 'k weet niet wat er aan veranderen (C. Buysse). Op dergelijke wijze: Op onverschillig wat voor manier.... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De betrekkelijke voornaamwoorden.§ 131Het algemeen gangbare die (dat) wordt in deftigen stijl wel vervangen door welk(e) en hetgeen. Van die komt een genitief wiens (wienze, wienzenGa naar voetnoot3 voor in de volkstaal o.a. van Gent, voor alle geslachten; in Katw. wies na mann. en onzijdig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
antecedent: de man wies hoed in de gang hing, 't kind wies petje... Wies brood je eet, wies woord je spreekt. Of: Dies brood je eet, dies woord je spreekt. Na vrouwelijk antecedent wies of wieër: De vrouw wies hoed in de gang hing,... wieër hoed in de gang hing. Dit wieër is een verbinding van wie en het enclitische pronomen possessivum er. Zoo is in Holland algemeen: die z'n, die d'r (ook na onzijdig woord die), evenzoo in Groningsch: dei zien, dei heur. In Oostelijk Drente het substantieve demonstrativumGa naar voetnoot1: De man denn'n̥ zien hoed... Hier ook na vrouwelijk antecedent denn'n̥ zien. Daarnaast echter de omschrijving: van wel de hoed in de gang hing. Zóo ook in Roden van wel, en in Ruinen van wie, onverbogen.Ga naar voetnoot2 Gewoonlijk is in volkstaal in den datief de die vorm (niet wie(n)) gangbaar; als accusatief na voorzetsels ook daarnaast wie. - Hetgeen is oorspronkelijke bepaling-aank. voornw. met volgend dat; thans is dat niet onmisbaar. Naar aanleiding van de hierboven genoemde vormen hullie, z'n eigezelvers, wie-ər, die d'r, die z'n, denn̥ zien; Gron. elks voor elk en welker voor welk; de substantieve vormen als mienn̥d, den'n̥; Holl. den dieə (= die daar), den dieə z'n hoed; Gentsch den diene en den dienen zijnen hoed; waffər-een en how zukk'n̥t, merken wij op, dat hier steeds nieuwe substantieve vormen ontstaan uit versterkende flexievormen vooral van adjectieve pronomina en uit constructies van twee pronomina. In beginsel is dit verschijnsel te vergelijken met de ontwikkeling der Katwijksche flexievormen tot emphatische functie, ook met vormen als het Friesche 'n greaten ien, ten slotte zelfs met den emphatischen -n vorm. We wijzen er nog op, dat bijv. in het ZeeuwschGa naar voetnoot3 het gesubstantiveerde adj. -n heeft: Da's den ouwsten van Sanne. Da' kan den blauwen nie trekke. De adjectieve naamgeving is uiteraard emphatisch-affectief. Het zijn vooral scherp gearticuleerde nasalen, ook de -ə en de -s die aan het woordeinde kracht uitoefenen. In Gron. en Dre. is de substantieve -n̥ waarschijnlijk oorspronkelijk meervoud of verzwakt een. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijzondere functies van voornaamwoorden.1o de persoonl. vnw.§ 132Vergelijkend en onderstellend zegt men: (Als ík in je pláats was) zou ík het niet doen. - Overredend stelt men zich in de plaats van den aangesprokene en zegt, met | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zwak geaccentueerd vnw.: ‘'k Zou 't niet doen’ -, waar 'k de functie verricht van de tweede persoon. Het meervoud (wij, we) omvat meestal den spreker en den aangesprokene: Ik heb er niet aan gedacht, maar we loopen op verboden grond. - Het kan ook zijn de spreker en anderen dan de aangesprokene, ook de spreker, de aangesprokene en anderen. Omvat het den spreker, den aangesprokene en het verder aanwezige gezelschap, dan wekt deze uitbreiding een gevoel van intimiteit: ‘We gaan theezetten, vader!’ riep Lot - ‘niet meer pruttelen - nu hebt u immers ineens twee dochters bij U?’ - In de volgende zinnen duidt de spreker door ‘we’ zijn gezin of zichzelf en z'n personeel aan: Gezellig dat je komt. We zaten zoo alleen. - ‘Luister,’ zei de kapitein, ‘we zullen je hier aan boord een werkje verschaffen, tot we toevallig een schip ontmoeten.’ - Dit meervoud kan een verzachte vorm zijn voor het enkelv., dat ‘te intiem’ klinkt of ook te bruusk. Door hooggeplaatsten gebezigd, heet het pluralis majestatis. In litterairen of oratorischen stijl vat de schrijver (spreker) door het meervoud zich en zijn lezers (hoorders) samen; in het historisch verhaal z'n volk. De spreker kan den toehoorder als actief betrokken bij een gebeurtenis voorstellen, hoewel hij slechts belangstellend is. Het vnw. je (zwak geaccentueerd) heeft dan de functie van onbepaald pers. vnw.; het concurreert met ‘men’ vooral in Hollandsch: Zoo'n zwaan is sterk. Als je daar een slag van krijgt, nou! - Je ziet ze ook wel wit met zwart.. = In de journalistieke beschrijving: Zoo klommen we al moeilijker over de hekken - doodsbenauwd als de gluiperige punten van 't prikkeldraad je vastgegrepen hielden in je kleeren, die je dan losscheurde met wanhopige rukken (Bru.). - Gelijk § 125 is opgemerkt, zijn er moeilijkheden in het gebruik der ‘aanspreekvormen’: in het Nederlandsch is men zeer onzeker in het gebruik van ‘beleefdheidsvormen’. In de historische en dialectologische grammatica is dan ook heel veel werk besteed aan deze pronomina. Men is echter maar zelden tot afdoende resultaten gekomen. En wel omdat de aandacht te uitsluitend is gericht op de vormen der pronomina, de keuze van doe of je, gi of ie, etc. Van de vormen zouden ook de in verschillende dialecten en taalkringen gangbare varianten, de verbindingswijzen met werkwoordsvormen, de overgang van het pronomen in den werkwoordsuitgang (-st), in het kort de syntactische constructie van de voornaam- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woorden, moeten worden onderzochtGa naar voetnoot1. En nog belangrijker is de vraag naar de gebruiks- en gevoelswaarde van verschillende vormen in het locale en sociale taalmilieu: taalvormen als deze moeten wij ‘beluisteren’ in het geheel van den zin en het zinsverband, in de phonologische, syntactische en psychologische eigenaardigheid en bijzonderheid van de taal in casu en den gesproken inhoud. In het Katwijksch was, en is in den kring der visschersbevolking, geen afzonderlijk ‘beleefdheids-pronomen’ gebruikelijk. Enkelv. dus je, jij, jouw, waarbij in tegenstelling met andere Hollandsche gewoonte, je nooit -i wordt. Meerv. jollie (in den vocatief jelùi). Aanspraak in de derde persoon, die in Holland minder gebruikelijk is dan bijv. in Friesland en het Noord-Oosten, is in Katw. niet uitgesloten. Een kind tot zijn vader kan zeggen: ‘Gae me Vaeder ook mee?’ en omgekeerd is het vrij algemeen, dat de vader zegt: ‘Gaet de vent ook mee?’ of ‘Gaet Jantje ook mee?’ Zelfs zal men tegen kinderen (en dieren als de hond) het voornw. bezigenGa naar voetnoot2: ‘Gaet hij (gaeti) ook mee?’ Het is denkbaar dat een zeeman aan den wal zijn reeder (de baes) iets zal vragen met omschrijvenden naam: ‘Wul Taet effe komme kijke?’ Ook zal men vragen: ‘Wul de Burgemaester effe komme kijke?’ Het is gewenscht in een volkstaalomgeving niet een ‘beleefdheids’-pronomen te willen onderscheiden. Wanneer men nl. in een dorpsdialect twee pronomina 2de pers. enk. hanteert (als tweede de oorspr. meervoudsvorm), dient soms de meervoudsvorm, om een vreemdeling uit te sluiten uit de eigen, de intieme groep. In het gebruik der aanspreekvormen werkt dus hier en daar een soort taaltaboeGa naar voetnoot3. Beleefd is veeleer het oude enkelv. doe, omdat men de(n) vreemde daarmede opneemt in den eigen kring. Daarentegen zal de man zijn vrouw bij ruwe en krenkende aanspraak met den meervoudsvorm ie ten zeerste beleedigen. Wanneer zijn zoon volwassen man wordt (bijv. een vrouw zoekt) zal de vader hem als ‘gelijke’ waardeeren, door hem ‘uit de kinderkamer te bannen’ met de nieuwe aanspraak ie inplaats van doe. De vader geeft hiermee te kennen dat de zoon recht heeft op een zelfstandig bestaan en buiten de sfeer van des vaders gezin begint te staan. Ie schept een scheiding. In een taalsfeer als deze zal een strekking van ‘beleefdheid’ zich veeleer voordoen in de vormen van de derde persoon, de omschrijving van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de aangesproken persoon, als ‘burgemeester’, ‘meester’ of de eigennaam zooals hierboven voor het Katw. is aangeduid. Een treffend staaltje uit de Drentsche dorpssfeer is het volgende: ‘De huisslachter is bezig het geslachte varken te ontleden en is daarbij de ‘voorganger’ van de vergadering der buren, die zijn komen ‘vetpriez'n’. Een der jongere boeren vraagt hem dan: ‘Hoe lang hef d'aol man dat waark dan ok al daon?’ Hier is, zou men zoo zeggen, geen sprake van uitsluiting uit den kring, veeleer een eerbiedig opzien tot een hooggeplaatste, ja zelfs een ‘magische Potentie’. We naderen hier dus de formule: ‘Uwe Majesteit’, ‘Uwe Edelheid’. Deze opvatting wordt bevestigd door het feit, dat voor het Drentsch gevoel de aanspraak hier, evenals bij het gebruik van den eigennaam, via het gezelschap plaats vindt, dus indirect is. De spreker waagt het als 't ware niet, den aangesprokene te naderen, zoodat in den grond van de zaak toch uitsluiting plaats vindt, maar nu uitsluiting van den spreker zelve uit de sfeer van den ‘machtige’. Uit déze uitsluiting kan zich de ‘beleefdheidsvorm’ gemakkelijk ontwikkelen. De tegenstelling van hij (hem) en zij (haar) gaat niet altijd samen met die van de natuurlijke geslachten. Wanneer er dieren door worden aangeduid, staat hij (hem) in het Hollandsch wel voor beide geslachten: Die koe... hij is hoogstens goed voor de slachtbank (v.d. Bosch, Leesboek I: 113). - In Z.O. Drente is zelfs voor vrouwen hij (hem) zonder bijzondere gevoelswaarde gangbaar. Ook het onzijdige het voor kinderen gaat licht over in hij of zij; het klinkt in dit geval ietwat kleineerend. In Drente is het met zwaar accent als deminutief voor vrouwen gebruikelijk, met bepaald minachtende gevoelswaarde, met zwak accent 't en waardeerende tendentie. Een aardigen overgang van ‘het’ op ‘hij’ door het bezitt. vnw. ‘zijn’ vinden we in: Wat ben ikGa naar voetnoot1 lang een kind geweest. || Minnaar van sprookje en wonder, menig feest || Heeft het gevierd in 't kleine Peel-gehucht; || Als in den herfst laat-avonds hof-gerucht || Klonk langs zijn venster, meende hij te hooren || Ridders te paard (J. Reddingius). - ‘Het ('t)’ is ook onbepaald (of onpers.) vnw. Het kan aanvankelijk een geheimzinnig wezen hebben aangeduid, als in: Daar ritslen dorre blâren || O angst! daar schuifelt iets: twee vonken staren || Het sist .. een adder slingert zich om 't been (Perk). - Dat gesprek dat komt nader; en daar is 't ineens: ‘Manne, geef je over!’ -Ga naar voetnoot2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In volkstaal komt het ook uit taboe voort: 't Kind heeft 't op de borst. - Toen is het hem op de zenuwen geslagen. - Verder: Daar zìt 't 'm juist! - Ik geloof, dat jij 't geweest bent, die nacht. - 't Is vijf uur. - 't Regent. - Het onbepaalde het kan ook vaag ‘anaphorisch’, d.i. terugwijzend of hervattend fungeeren. Zoo bij Potg., nadat er sprake is geweest van een gezelschap van eenige meisjes, niet als ‘gezelschap’ genoemd, en toch daarna: De doos, den roman, wat niet al onder den arm, gaat het de tuinkamer in, waar... Vgl. een ouden heroïeken generaal: die den aanval leidt. ‘Dat gaat U voor, mannen!’ - en het volksliedje ‘Dat gaat naar den Bosch toe, zoete lieve Gerretje...’ - Voor het hervattende, syntactische gebruik van deze pronomina, zie § 343 en vlg. Het meerv. ze (niet-geaccentueerde vorm) is in de volkstaal óok onbepaald vnw., aanduiding van ‘de menschen’, ‘de wereld’; het concurreert met ‘men’, ‘je’ (§ 132) en met den lijdenden vorm.Ga naar voetnoot1 Een werklooze zegt: Ze luste me niet. Ze motte niks van me hebbe. - Ook in dit gevalGa naar voetnoot2 begint het gebruik, wanneer de spreker wil vermijden ‘het kind bij den naam’ te noemen, ofwel daartoe niet in staat is: En daar is 't ineens: ‘Manne geef je over!’ Teunis glijdt onderuit en ze nemen 'm te graze (Bru.) = de veldwachters. - Ze zeggen 't (Ik heb het alleen van hooren zeggen!) De pronominale aanduiding der grammaticale geslachten, verbonden met het gebruik van de buigings-n, inzonderheid wat betreft de zaaknamen, is een der neteligste objecten der taalkunde en der taalpolitiek geworden en heeft daardoor een plaats ingenomen in de vaklectuur der Nederlandsche taalwetenschap, die de perken van het taalkundig belang verre overschrijdt. De moeilijkheid is van drieërlei aard: 1o wordt door de buigingsvormen van adjectivische pronomina en lidwoorden niet alleen het grammaticale geslacht maar ook de casusfunctie van het substantief aangeduid. 2o de voornaamwoordelijke (incl. lidwoordelijke) vormen zijn in de verschillende deelen van het taalgebied bij lange niet vast, noch gelijk: ten Zuiden van een lijn die Zeeland met Drente verbindt (nauwkeurig is dat niet bekend) is een stelsel van drie genera geldig: hij, zij, het (ət), den, de, het (ət). Hier geldenGa naar voetnoot3 hij en den in het bijzonder voor substantieven beginnende met een klinker, h, en dentale explosieven, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waarbij waarschijnlijk de keuze van den vorm met of zonder -n ook nog afhankelijk is van de gevoelswaarde en de emphase van het woord in den zin. In Zuid-Holland, Utrecht en de oorspronkelijk of nog Friesche gebieden geldt een stelsel van twee genera: hij, het (et) (zij alleen of in hoofdzaak voor vrouwelijke personen) - de, het (ət)Ga naar voetnoot1 (den wèl als emphatische vorm, ook in den nominatief). In de middenstrook van Noord-Nederland weifelt men tusschen 3 en 2 genera. Zoo komt het, dat men het schrijven van de buigingsvormen en de keuze der omschrijvende pronomina bezwaarlijk kan richten naar de norm van een dusgenaamd Algemeen Beschaafd, gesteld al dat er buiten de schrijftaal-traditie een dusdanige voor allen gemeene taalnorm bestond. 3o In het Zuidelijk, Oostelijk en Hollandsche taalgebied is de buigingsvorm op -n niet, gelijk in de schrijftaaltraditie bij de mannelijke en in het gebied der drie genera bij de den-woorden regel is, tot de objectscasus beperkt, maar geldt ook voor de subjectsfunctie bij affect of emphase. Zelfs op den Oostrand der Veluwe en ook wel nog meer NoordoostelijkGa naar voetnoot2 en ver naar het Westen komt deze ‘casus emphaticus’ deze ‘verzwaarde woordvorm’ voor. Zoo zei een boer in Heerde, toen een vechtersbaas, die zijn kansen ten kwade zag keeren, plotseling zoete broodjes bakte: ‘Den dònder wil vrée!’ Zie ook de formatie van substantieve pronomina (als den die(n)ə = díe etc. § 131 o.a.). Deze vorm, geen ‘logische’ maar een ‘psychologische casus’, is een verschijnsel van het belangrijke taalvormende principe: emphase of affect van gedachte en gevoel leidt tot handhaving der zwaarst mogelijke woordvormen, of tot verzwaring van den woordvorm (zie § 40). Maar het bestaan van deze subjects-n maakt het des te moeilijker, de schrijfwijze der pronomina en lidwoorden bevredigend te regelen, hetzij door radicale afschaffing van de -n, hetzij door erkenning alléen van de objects-n. De moeilijkheid zit in de geografisch zeer onvaste begrenzing der den-woorden, de louter psychologisch-bewogen gebruikswijze van de subjects-n, den niet absoluut vasten -n-vorm in de objectscasus, ook al zijn er drie genera. Het is duidelijk, dat de moeilijkheden voor de regeling van hij en zij niet zóo groot zijn, ook al nemen we aan dat als ‘casus emphaticus’ moet worden verklaard een vorm hem (zijn) in volkstaal, als bijv. in Zuidhollandsch: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Hém heb-ət gedaan! Ikke niet!’ (‘Zíjn heb-et gedaan!)Ga naar voetnoot1. De schier eindelooze strijd over de buigings-n en de pronominale omschrijving komt er in den grond der zaak op neer, of men een ‘Hollandsch’-Beschaafd als Algemeen Beschaafd poneert, dan alleen een traditioneelen geschreven cultuurtaalvorm als dwingende norm voor het geheele Nederlandsche taalgebied (ev. voor het Noordnederlandsche) erkent. Doet men dit laatste - en dat is inderdaad ‘wetenschappelijk’ - dan is er aanleiding om te streven naar volkomen ‘vrijheid’ in het gebruik van de pronominale omschrijvingen hij en zij en de buigings-n, een vrijheid die door het voorschrift van Minister Marchant (nl. zich te richten naar het Algemeen Beschaafd) minstens evenzeer wordt belemmerd als door een te dezer zake imperatieve kracht van een officieele geslachtslijst als die van De Vries en Te Winkel. Afgezien van alle taalpolitieke en schoolsche complicaties, zou men vanuit een ‘stilistisch’ taalwetenschappelijk (en dat is het moderne wetenschappelijke) standpunt moeten streven naar een volkomen overeenstemming van ‘schrift’ en ‘spraak’ wat betreft niet alleen de pronominale omschrijving maar ook wat betreft de buigings-n.Ga naar voetnoot2 De door ‘vereenvoudigers’ dikwijls op fatale wijze misbruikte imperatief ‘schrijf zooals gij spreekt’ heeft namelijk alleen recht van bestaan, indien hij wordt begrepen en toegepast in volledig stilistisch besef van de wijze waarop men op het oogenblik van schrijven dezelfde, op dezelfde wijze ‘gerichte’ en gevoelde gedachte zou spreken in zijn eigen, dat is in zijn natuurlijke gesproken volkstaal. Deze ideale vrijheid op grond van een categorischen imperatief, die natuurlijk voor de eigenlijke spelling of orthografie te eenenmale onbestaanbaar is, zou in het neteligste deel van onze schrijfwijze, nl. de buigingsvormen en de pronominale omschrijving, alleen mogelijk zijn, wanneer de leerlingen op de scholen niet meer werden gespeend van de eenige in hen levende taalbron, wanneer - met andere woorden - het genivelleerde ‘Algemeen Beschaafd’ als norm en object werd onttroond. Men vergeet (om deze opmerking betreffende het onderwijs duidelijk te doen zijn, is het noodig hierop te wijzen), dat althans op scholen voor voortgezet onderwijs, de leerlingen niet, althans niet alleen of vooral, worden bekwaamd in het ‘zuiver schrijven’. Zij moeten vooral worden voorbereid tot ‘begrijpend | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lezen’ (en zij krijgen velerlei geschriften te lezen met andere buigingsvormen en omschrijvende pronomina dan zij op school hebben leeren schrijven); ten tweede tot het vermogen om (gelijk ook bij de regeling van 1934 is ondersteld) in bijzonderen taalstijl de traditioneele vormen te schrijven; ten derde tot inzicht in de vraag volgens welke ratio in de verschillende deelen van het taalgebied en in verschillende taalstijlen bijzondere taalvormen (als die der buiging) worden gebruikt. Voorschrift van hoe zij moeten schrijven is nog wat anders dan onderwijs in de theorie en de practijk van de schrijfwijze in de maatschappij en de taalstijlen. Wat zou voorts, behalve het genoemde onderscheid van ‘persoonlijk of locaal Beschaafd’ inzake de buigingsvormen de praktijk zijn van ‘stilistisch’ taalinzicht? Als voorbeeld noemen wij daarvan het geschil aangaande den (de) tik om de ooren, waarover een ‘stilistische’ beschouwing is te lezen in O. Taaltuin III 42. Die beschouwing komt hierop neer, dat een abstractum als ‘tik’ met den of met de moet kunnen worden ‘verbogen’ al naar gelang van den zinsinhoud (in het bijzonder het gevoel ten opzichte van de handeling) dien de schrijver in den geschreven vorm tot uitdrukking wil brengen. Een dérgelijke ‘vrijheid’ is in overeenstemming met wat de moderne stilistische taalwetenschap constateert in de ‘levende’ taal. Tegenover een dérgelijke wetenschappelijk gegronde opvatting staat die van die vereenvoudigers, die nog altijd meenen dat een woord in de feitelijkheid van de taaluiting een vaste waarde zou hebben en die niet begrijpen, dat men bij het schrijven in een bepaalden ‘stijl’, ook niet-litterairen stijl,Ga naar voetnoot1 een verschil in waarde van het woord tot uitdrukking moet brengen door alle middelen van natuurlijke spraak en schrijftaaltraditie, door toon en accent die het lees- en schriftbeeld kunnen doen naderen tot den veel sterker genuanceerden gehoorden en gesproken zinsvorm (zie verder § 136). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bezittelijke voornaamwoorden.§ 133Ons (onze) omschrijft natuurlijk dezelfde groepen van personen als ‘bezitters’ (van ‘bezit’ is maar zelden sprake. Deze vnw. duiden een zeker verband, een zekere saamhoorigheid aan tusschen twee zelfstandigheden) als die door wij (we) kunnen worden aangeduid. In intieme volkstaal zal men met ons het eigen gezin, de eigen familie aanduiden: Onze Dirk is soldaat geworden. Onze moeder is naar onze Willemoom | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op bezoek. - In litteraire beschrijving is, bij oudere auteurs, een ietwat ironisch ‘ons’ gebruikelijk, in de beteekenis van ‘de door ons genoemde’: Daar danste onze logge Don als een bruinvisch op en neer. - Maar we hadden niet veel vertrouwen in het voorkomen van onzen maat (ironische omschrijving van ‘vijand’). - Als beurteling || Zijn weg dan Oost, dan West, door 't jagtveld ging, || Draafde onze Nimrod voort (Staring). - Met zwaar accent kan je de beteekenis hebben van ‘de ware’ of ‘bij uitstek’: Dat is je kwaliteit! - Met het accent op een volgend superlatief adjectief: Dat is je réinste onzin. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onbepaalde voornaamwoorden.§ 134Voornaamwoorden die feitelijk telwoorden zijn, kunnen als praedicatief attribuut verbonden zijn: Ze kregen allen een gulden. Ze gingen allemaal weg. - Deze verbinding is niet tot het onbep. vmv. telwoord beperkt: Ze gingen alle drie heen. Ze kosten 60 cent het dozijn. - Het oorspronkelijk onbepaalde ‘men’ komt omschrijvend voor als bepaald pers. vnw. voor mij, jij, hij, zij, vooral in Friesch en Saksische dialecten. In verbitterde stemming vermijdt, kleineerend, de echtgenoote haren echtgenoot aan te spreken in: Hoe krijgt men den inval! (S. Falkland) - terwijl ze zeggen wil: ‘Hoe kom jij op dat dwaze idee!’ - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanwijzende voornaamwoorden.§ 135Die (en dat), bijvoeglijk gebruikt, hebben meestal terugwijzende functie (zie § 345). De onderscheidende, de echte áanwijzende, functie krijgt het vnw. eigenlijk door toevoeging van adv. daar of door zwaar accent (zie § 128): ‘Geef me die ketel daar eens aan, ja díe!’ ‘Hij reikte mij den bezem, maar díe had ik niet noodig.’ Zwak accent heeft, daarbij vergeleken, het terugwijzende: ‘Hij reikte mij den bezem, maar ik hàd die niet nóodig.’ - Goed, die briggedier komt mij tegemoet en ik zeg: (Bru.). - Maar de kattebeiers hadde dat páffe gehoord (id.). - Zie ook O. Taaltuin I, 110. In geschreven taalvorm zal men de voorkeur geven aan pers. of bezitt. vnw. (zie § 343 enz.) of aan lidwoorden. In volkstaal is de overmatige ‘aanwijzing’ een weerslag van nadruk en van medeleven met gebeurtenissen in het verleden: ‘Zoo veule als díe vrouwe uut estoane hef, dat wet die groote God!’ - Brusse neemt nu en dan dezen volkstaalvorm over: Z'n jongenssnoet koolzwart, dat die tanden zoo blonken. - Want hij was schraperig heesch en schrikkelijk jachtig van die nachtlucht over dat | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dompige water... er steeg dan ineens zoo'n gloed uit dat poortje, etc. (de gespatieerde aanwijzende adverbia zijn van dezelfde soort; zie ook § 137). Uit dit gebruik van die komt het lidwoord ‘die’ in ouderen en nieuweren tijd voort. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het lidwoord.§ 136Uit het aanwijzend-voornaamw. met zwak geaccentueerden vorm is het bepalend lidwoord voortgekomen. Het heeft in de volkstaal de vormen də, ət (het) in het gebied der twee generaGa naar voetnoot1, in dat der drie genera de vormen də, dən en ət (het). De komt voort uit die (di), et uit dat. De vorm het wordt geschreven in navolging van het persoonlijk-voornaamwoord, dat óok in den zwakken vorm ət voorkwam; in N.O. volkstaal wordt het lidw. ook wel als het gesprókenGa naar voetnoot2. We moeten hierbij in aanmerking nemen, dat in dit Friesch-Groningsche gebied naast ət (het) alleen də staat. Dat het onzijdige lidwoord krachtigen weerstand heeft, blijkt ook uit een geringere neiging het weg te laten, zooals dikwijls met de gebeurt: in schure, in kaste, op beune (= in de schuur etc.) maar: in 't swienhok, op 't land (Zie Schuringa, diss. § 178). Ook in het Noorden van Groningen: lamp wil nait brandn̥; keerl̥ het bok verkoft, etc.; kou was tou 't land oet, moar 't kalf nait! - Woorden die in andere streken aarzelen tusschen də en ət, krijgen in Gron. steeds ət(het), zie Schuringa diss. § 151: 't boezeroen, 't grint, 't linijoal, 't mud(de), 't schilderai etc. Een Hollander zegt: Je hebt nog een uur de(n) tijd. De Groninger laat hier het lidwoord weg. Opmerkelijk is: Dit middel is goed bij ziekte - daarentegen: voor de gezondheid. Waarschijnlijk wordt het lidw. weggelaten bij woorden en begrippen waarvan meervoud mogelijk is. Het lidw. wordt weggelaten: in de conversatie van en met kinderen (waar substantieven tot namen worden), in telegrammen, opschriften in kranten, spreekwoorden, bij opsomming of globale aanduiding. Het is overbodig bij namen, voorzoover ze niet als soortnaam gebruikt worden. Soortnamen als vocatief ontberen het lidwoord. Het lidw. is van oudsher weggebleven bij substantieven in een traditioneele verbinding: Hij bewoog hemel en aarde. Bruid en bruidegom. Van huis tot huis. Bij dag en bij dauw. Onder dak brengen. In huis, naar huis, t(e) huis. Op prijs houden. In voorraad hebben. Aan tafel zitten. Buiten gevecht stellen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In litterairen stijl ontbreekt het lidwoord wel bij personificatie en ook bij voorzetselbepalingen: En sluimer daalt op vlinderwieken neer (Perk). - Nacht woont in 't woud (id.). - 't Hoofd, dat (accus.) stille Dood wenkte uit het leven (id.). - En 't ziet, in schemerschijn der nachtzon, zweven Het schimmenheir (id.). - In die kille omhuivering van nacht over 't water (Bru.). - Vgl. ook de ‘ijle’ vormen in § 101. Het bepalend-lidwoord duidt aan dat het ding bekend of naar zijn hoedanigheid bepaald is; het onbepaald-lidwoord noemt éen ding uit méer van dezelfde soort. Het onbepaald-lidw. staat alleen bij enkelv. woorden. Het meervoud zonder lidwoord omvat een onbepaald getal. Er is wèl een meervoudig onbepaald ‘lidwoord’, nl. het negatieve ‘geen’. Het bepalend-lidwoord duidt het ding aan in een bepaald geval òf wel het ding in het algemeen: de hond van m'n buurman; de hond is verwant met eenige wilde zoogdieren uit praehistorischen tijd. Over den verbogen vorm den hebben we gehandeld in verband met de pronominale omschrijving: § 132. Het is duidelijk, dat voor de streken waar drie genera worden onderscheiden, de den- vorm naast de met klem wordt opgeëischt, omdat de -n niet alleen een genus- en casusteeken is, maar ook een bindend èn versterkend klankelement. Ook hier zou ‘vrijheid’ op grond van het ‘taalgevoel’ en het ‘inwendig oor’ even aannemelijk zijn als welke ‘regeling’ dan ook. Dit is echter niet zoo met den verbogen vorm der (genitief en datief enkelv., genitief meerv.). De zaak is deze, dat der in de volkstaal niet meer leeft en het ‘taalgevoel’ dus niet kan beslissen. Wie dan ook dezen verouderden vorm om rhythmische of stilistische redenen wil schrijven, inplaats van van de, die houde zich aan de oude genera. Het ‘uitstervend’ der kan niet worden ‘opgedrongen’ aan woorden die niet mannelijk waren. De datief ‘der’ is in gewonen stijl niet meer gangbaar. Plechtig klinkt ons in poëzie in de ooren: En zendt der ziele vre̅e̅ (Perk). - En wat verblijft der ziel, als die alleen staat? (van Eeden). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 137De verbogen vormen der en des zijn niet alleen in de volkstaal maar ook in het ‘beschaafde’ spraakgebruik in onbruik. Wie ze wil schrijven, kan zich dus noch naar dat spraakgebruik noch naar zijn eigen volkstaal ‘richten’. In geschreven taal zijn deze vormen gebruikelijk om stilistische redenen: rhythmische effecten, klankvorm, afwisseling met de voorzetselverbinding | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de(n) (ook in bijwoord. functie), en een of anderen bijzonderen taalstijl. a. Bijzondere rhythmische geledingen kunnen over de van-verbinding of den genitief-vorm beslissen: ... en de stem klonk als schuifelen van het riet in den avondwind of het ruischen van den régen op de bláden in het bósch. - Windekind wiegde vergenoegd op den rand van de boot (v. Eeden). - Het líchtvòetig vólkje der nímfen zwèeft aán. - De winden komen er aangebruist, túimelend en dúikend òm de schélp der zéilendè godín (Aug. de Wit). - b. Vermijding van hiaat na de leidt tot der: Hij nam ze ter hand om uit de geleidelijke wording der omtrekken zich duidelijker zijne idee bewust te worden. -... van de loutere glories der Adriatische zee. -... de weinige forsche lijnen ineens neergezet, die de wezentrekken zijn der idee. (id.). - Ook is de genitief door de stootende rhythmische geleding sterker van plastiek in: 't rommelend vatengerol en het geknárs der kántelènde kísten. - c. Afwisseling van praepositie-vorm en genitief: Langzaam maakte Johannes het touw der boot van de beukenwortels los (Tegenover: Toen sprong Windekind luchtig op de zijde van de boot). - Niet tevergeefs waren zij getogen te midden van de loutere glories der Adriatische zee. - De afvoer van de afvalstoffen der steden. - d. De vormen des en eener (eens) treft men vooral aan in bijzonderen taalstijl met sterke gevoelswaarden: Er lag iets over het geheel, tegelijk bevallig en stout, dat denken deed aan de flikkeringen eener Damascener kling. -... met de getrouwe teederheid eener vrouw. - Forsch, uit recht neerregenend goudgestraal, wrongen de takken omhoog, een wolk van fantastisch loover dragend, dat weelderde in onverwelkelijke frischheid. En daartusschen, als des wonderbooms wondere vrucht, straalde het namelooze gelaat, met den milden mond en de stilgeloken oogen (Aug. de Wit). - e. De der-vorm wordt veel meer gebruikt dan de des-vorm; de des-vorm van onzijdige woorden is zeldzaam: Het waait en schittert langs hen heen, het luchtige volk der zee, makkers der golven, wolkendochters, zonen van den storm en den zonneschijn, wier vluchtige glansgestalten hij verstoffelijkt heeft, met gloed van verwen en email ze aanademend tegen doorluchtig glas. - De vingers van den ouden kunstenaar begonnen zachtjes te beven, als... streken zij langs de gladde kronkelingen der drakenlijven.... Maar in dezelfde beschrijving: Zijn edel ros vertrapt de kronkelingen van het verslagen drakenlijf. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het onbepaalde lidw. komt zelfs in geschreven taal zelden meer in de verbogen vormen eene(n) voor; het is oorspronkelijk het telwoord een. In Hollandsche volkstaal concurreert met het onb. lidw. het onbep. vnw. zoo'nGa naar voetnoot1: Nou heb ik zoo'n stukkie aardappelland en daar breng ik zoo'n beetje mest op, en... (Bru.). - Archaïstisch en zeldzaam is het gebruik van een als bepalend lidw.: Voer mij d'afgrond door en hoogste hemeltinnen || Waar d'aadlaar van het zwerk de wieken druipt, en geef || Een Zanger vleugelen, waarop hij zeker zweef (Bild.). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vervoeging der werkwoorden.§ 138We noemen de werkw. naar den Infinitief. Laten we van den infinitief den uitgang -en (soms -n)Ga naar voetnoot2 weg, dan blijft de stam over, waarvan het praesens (ook het partic. praes.) is gevormd (praesens-stam). Bij de meeste werkw. is deze stam de eenige onveranderlijke. Er zijn er, wier stamklinker verandert in den verleden tijd en het part. perf.; deze verandering van stamklinker heet ‘Ablaut’.Ga naar voetnoot3 Werkwoorden met ‘Ablaut’ en wier part. perf. op -en uitgaat, noemen we sterk. Werkwoorden, wier onv. verl. tijd op -de of -te en wier verl. deelw. (part. perf.) op -d of -t uitgaat, noemen we zwak. Er zijn zwakke werkw., die óok hun stamklinker veranderen (zie II C.). De sterke werkw. verdeelen we in klassen naar gelang van den klinker dien ze in den verleden tijd vertoonen; de variaties in den praesens-stam en het partic. perf. maken een onderverdeeling mogelijk:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 139De zwakke werkwoorden verdeelen we, naar gelang zij vormen vertoonen met -d(e) of -t(e), in twee groepen: 1o foppen, fopte, gefopt. 2o schrobben, schrobde, geschrobd. Tot de eerste groep behooren de werkw. wier stam eindigt op een stemloozen medeklinker; tot de tweede de andere werkw. De uitspraak is hier beslissend; maar de spelling van het part. perf. wordt geregeld naar de uitspraak in den verleden tijd of in de verbogen vormen van het partic.: geblaft, geleefd, gereisd, gekruist. Wanneer de stam eindigt op -d of -t heeft het part. perf. geen ‘uitgang’. In sommige dialecten zijn nog de volle vormen -ede, -ed, bewaard, bijv. in Katw. zettede, ezetted. In den Achterhoek (ook Veluwerand, bijv. Heerde) hebben alle personen in enkel- en meervoud -en, bijv. maaken = maakte(n). Deze -en assimileert niet, als in den infin. maakŋ ̥; daarom zou het een verzwakt -ede(n) kunnen zijn. Ook is het mogelijk, dat de meervoudsuitgang -en (in ‘Saksische’ dialecten in het praeteritum regel) via den 2den persoonsvorm (de meervoudsvorm als ‘beleefdheidsvorm naast doe) in het enkelvoud is doorgedrongen. In Huizen, waar de 2de persoon enk. steeds -en heeft, is in den verl. tijd van worden, die daar zwak isGa naar voetnoot2, in alle personen de -en doorgedrongen: ik wurdən, jij wurdən, hij wurdən. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 140Er zijn afwijkingen van de hier gegeven regelmatige vormen. 1o een zwakke verl. tijd en een sterk part. perf. hebben: bakken, braden, brouwen, heeten, lachen, laden, malen, scheiden, spannen, (ver)bannen, vouwen, wasschen, wreken, zouten. - Meestal ook: kervenGa naar voetnoot1, barsten, stooten, (zich ver)schuilen. - Soms melken, raden, schrikken. Dikwijls worden. In Huizen wurren, wurden (enk.), wurden, ewurren. - In oudere of in archaïseerende taal zijn soms geheel en al sterk: lachen (loech), wasschen (wiesch), stooten (stiet, van den troon bijv.). 2o nu en dan worden zwakke werkw., naar analogie van een sterke klasse met gelijke stamvokaal, sterk: Hij kon zien dat er naar hem gewoven werd (A. Roland Holst). - Wijl er tusschen || Deze ure en de arbeidsure een feestdag wonk (Penning). - Dès wete die ze sloeg, met die ze U kloeg allen (Gossaert). - Soms komen ook vormen voor als wonk. Algemeen gangbaar zijn de sterke vormen van o.a. prijzenGa naar voetnoot2 en wijzen; en in de Holl. volkstaal komen voor: georve, gebreeë, gevreeë. Gefoven is een ‘jolige’ vorm. 3o een sterke verl. tijd en een zwak part. perf. komt voor bij: vragen, vroeg, gevraagd. Ook bij: (wèg)jagen, joeg, gejaagd, en soms bij: waaien. 4o overgang van 7e naar 3b vinden we (een oude vorm wordt hier hersteld) in: Waar wij door dorrend loover zworven (A. v.d. Leeuw). - Voor de verzwakking van het praefix ge- in het verl. deelwoord is het gewenscht, dat wij de détails in éen dialect nagaan, daarbij de phonetische en syntactische functies onderscheidend. In Ruinen in Z.W. Drenthe bijv. is de ge-vorm in den regel ə-. Maar na een woord eindigende op een klinker (in het bijzonder -əGa naar voetnoot3), verdwijnt de e-: hölpə kregen, achternoa zeten; in de kop əslagen, terecht əkomen, an de man əkomen. De ə- valt ook weg, al gaat een consonant vooraf, als het verl. deelw. het accent draagt op de tweede syllabe: an de kiender spandéerd. Ook schijnt een liquida (en misschien ook een spirant) de ə- overbodig te maken: an de ketten roamd. Eigenaardig is dat verl. deelw. op klinker + n verlengd worden met -e: ezeene (gezien), eroane (geraden), esneene (gesneden), ebeune (geboden)Ga naar voetnoot4, egoane, estoane, edoane (natuurlijk: op de stikke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doane, kolde leene). Het attrib. verleden deelw. van doen is: doan waark (gedaan werk). Er bestaat nog een derde vorm van ‘doen’, nl. in praed.-attrib. gebruik: Heei kan ma̅e̅r van de dieren gedaon kriegen. - Zoo ook praed. attrib.: Meei lust (= mij lust, ik lust) de aerappels leever gesopt als heel. Ie vertelt alles altied hálfgebákken.Ga naar voetnoot1 - Ook praedicatief: Aans was 'r neet veule an 'm gelaegen. 't Is zóo gelaegen dat... Ienwendig is 'e gekneusd. Enkele menschen bint 'r op gelooid um 'n aander uut te heuren. - Ook in gefixeerd attributieve verbinding vinden we ge-: gebuuld roggenmael, zeei bint tweei gezweuren kaerels; 'k bin ongedoan; mien angetrouwde naeve, 't is net 'n ongescheuren schoap, 't is net 'n ofgezeugde motte. - Deze ‘adjectieve’ ge-vorm met praefix ook adverbiaal (in compositie): Wat könt zokke beeste òf gedreej' duveld loopen; of gemieterd hard waarken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 141Onregelmatigheid in den consonantischen vorm van de stammen vinden we bij: verliezen, verloor, verloren; vriezen, vroor, gevroren. In poëtischen stijl ook: bevrozen, verkorenGa naar voetnoot2. In Katw. tije - tooch - etoge (= trekken). Afwijkend is: komen, kwam. - zien, zag, gezien. - houden, hield: in de volkstaal komt de vervoeging houwen, hieuw, gehouwen voor, een ‘regelmatige’ vorm. - staan, stond, gestaan en gaan, ging, gegaan (in de volkstaal door analogie over en weer: daar stinge me, toe gonge me) - slaan, sloeg, geslagen (ook geslegen). - doen, dee(d), gedaan. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 142Bij de zwakke werkwoorden zijn opvallend: brengen, zoeken, koopen, met de verl. tijden: bracht, zocht, kocht, en de verl. deelw.: gebracht, gezocht, gekocht. Denken en dunken hebben dacht en docht (gedacht, gedocht) en in de gesproken taal ook omgekeerd; docht is dan niet beschaafd. Naar 't voorbeeld van deze vormen en onder invloed van de t van den volgenden Inf. + te is in de plaats van plegen, plach gekomen plegen, plachtGa naar voetnoot3. In 't Vla. zoowel als in Bijbelschen stijl is van werken het partic. gewrocht en de verl. tijd wrocht gangbaar. In de omgangstaal komt thans de infin. wrochten meer en meer in zwang in de beteekenis van hard werken. Zeggen heeft den verl. tijd zei en, in de volkstaal, het part. perf. gezeid. De vorm zegde in: hij zegde den spreker dank en ook: zij zegde verzen van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Boutens (in precieusen stijl)Ga naar voetnoot1. Van leggen is lei meer en meer gebruikelijk. Zeer onregelmatig zijn de werkw.: zullen, kunnen, mogen, moeten, willen; durven; weten; hebben, zijn: het praes. dikwijls eenvormig, bijv. Flakkeesch: 1 sg. en 1, 2, 3 pl. hè, 2 en 3 sg. heit; 1, 2 sg. en 1, 2, 3 pl. bin, 3 sg. is. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 143Sterke schakeering en zelfs onzekerheid heerscht bij de vervoeging van de werkw. door ‘persoonsuitgangen’, in het bijzonder bij die van de tweede persoon. Bij je in het praes. is de -t regelmatig; maar niet bij inversie: je gaat, komt, verzamelt. - ga, kom, verzamel je. Over de inversievormen in het Hollandsch, zie § 126. - In den verleden tijd géen uitgang. Bij enkele werkw. óok in het praes. niet: je mag dat niet doen. - Bij jullie: gaat, komt, verzamelt. - maar ook: gaan, komen, verzamelen. - Bij inversie: ga of gaan, kom of komen, verzamel of verzamelen jullie. - In den verleden tijd: jullie gingen, kwamen, verzamelden. - Bij inversie: ging(-en), kwam(-en), verzamelde(-n) jullie. - Bij het deftige gij wordt (in officieele en litteraire taalGa naar voetnoot2) in den regel met een -t vervoegd, ook bij inversie en óok in den verleden tijd. Vergelijk o.a.: Gij waart dat uur, een teeder beeld || Van wat mijn ziel niet worden mocht || Gij droegt .. Gij zatGa naar voetnoot3... Gij zaagt... (v. Eyck). - En toen gij zwijgend nederlaagt (id.). - 'k Zag, waar gij traadt, een bloem ontluiken (Perk). - Gij, die 't graf ontreest (Gezelle). - 't Geen gij eerst begont (Staring). - Ge aanzaagt, ge aanbadt3 (Perk). - Uw lied zegt, wat ge woudt (Perk). - Gij dierft de welkomstgroete (Potg.). - Toen kostGa naar voetnoot4 gij Uw lust niet meer betoomen (Perk). - Maar bij zwakke verleden-tijdsvormen vermijdt men nu en dan de -t om de hinderlijke (‘harde’) opeenhooping van dentalenGa naar voetnoot5: Gij reikte mij Uw linkerhand (A.v.d. Leeuw). - Toen kost gij uw lust niet meer betoomen || Maar waadde'Ga naar voetnoot6 door de golfjes (Perk). - Gij juichte', o zomer! (idem). - Meer en meer komt ook de vorm zonder -t voor in den konjunktief: Moge gij nog vele jaren... - In den 1sten pers. praes. komt (in archaïseerenden stijl) nu en dan de -e voor: De zool die zinkt en zuigt, baart, waar ik glijdeGa naar voetnoot7 || Een doffen smak, en angstig, klam van zweet = Is daar een koude wand, dien 'k tastend mijde (Perk). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze volle vorm is in sommige dialecten nog regel. Opm. Archaïstisch zijn ook: Ook ‘Zegge’; ‘Verblijve’; ‘Verzoeke’; ‘Vrage’; ‘Danke!’ en dgl., waar 't subj. ontbreekt. In de Hollandsche omgangstaal is, bij de vervoeging jullie kome(n), kwame(n), éen enkele meervoudsvorm overgebleven. Bij inversie is zelfs in de 2de pers. totale deflexie: kom je, kom jullie (zie bij de pronomina § 126/7). - Bij de zwak geaccentueerde hulpww. worden ook in de 1ste en 3de pers. meerv. de uitg. wel weggelaten; door enclisis en proclisis verdwijnen trouwens ook de dentalen, zelfs die van den stam. Door analogie ontstaan vormen als: we benne, ze zatte, ze wazze, we kwamme, ze komme. - Eveneens vormen als: Me gane, ze ziene je niet. - ze doene net, as of... - Een eigenaardige consequentie voor de vervoegingsvorm heeft de sterke neiging tot syncope van de d tusschen twee klinkers in Katw. Ik zei = ik zâai, meerv. we zâaiə; ik rijd = ik rij, meerv. we rijə. Maar ik reed = ik ree en meerv. we reenə. Zoo ook bij het oorspronkelijk zwakke werkw. vrijen in den verl. tijd: hij vree meerv. ze vreenə. Eveneens bij laden in den teg. tijd: wij laenə (den verleden tijd zal men hier ontwijken door òf het perfectum, òf het praesens historicum, met het hww. gaen bijv.). Ook bij den teg. tijd van verbieden = Katw. verbien: Ze verbiene dat niet; en den verleden tijd: Ze verboonen-em datti...’ Zie ook het verleden deelw. in Drentsch, § 140. Mogelijk is in al deze vormen de uitgang -ə als meerv. teeken toegevoegd aan de organieke vormen rêen, lâen etc., toen de meervouds -n was afgevallen in 't algemeen, en -e het meervoudsteeken werd. (Vgl. elders we doene. we gaene). Uit het laatste voorbeeld (Ze verboone-n-em) blijkt door de ‘overgangs’ -n, dat het gevoel voor de functie van de -n van verboon geheel en al dood is. Moeilijk te verklaren is de -n in het enkelv. In Brusse's ‘Landlooperij’ komen als gesproken vormen voor: En nou doen 'k 'n mooi pad op. - Wat doen jíj hier? - En daar doen je 'n boel voor. - En dan gaan je. - Dan gaan ik. - Waar je staat, daar staan je. - En hoe zien ik dat nou? - 't Eerste wat ik doen, is mossele koope. - Dat ik er geen woord van verstaan! - Bij inversie, tenminste bij ‘ik’ is de -n misschien ‘overgangsklank’. Maar het laatste voorbeeld moet wel een weerslag zijn van den ouden uitgang -n (de -mi vorm) in de eerste pers. enk. van het praesens bij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staan en doen. Dit laatste klemt te meer in het Groningsch stoan-ik (stoan'k), goan-ik; omdat in dit dialect overigens de -n nooit als overgangsklank gehoord wordt (heurde-ik, heurd' ik). Er is in de Noordoostelijke dialecten éen categorie van vervoegingsvormen, die wij, althans op grond van de flexie in het Oudsaksisch, als criterium van het ‘Saksisch’ kunnen beschouwen. Het is de gelijkheid van de drie personen van het meervoud van den tegenw. tijd door den uitgang -t. (In den verleden tijd hebben die drie personen -en). Deze flexievorm komt voor in Drente (niet in het N.W.) in Z.O. Groningen (althans ten deele), in het Oosten van Overijsel en ten Oosten van den IJsel in Gelderland, terwijl bovendien op den Oostelijken Veluwerand deze Saksische -t heerschte op het ‘Saksische bruggehoofd’, dat is den rand ten Noorden van Beekbergen (in Hoenderloo bleek mij indertijd -en). Wij vinden in Z.O. Drente (en mutatis mutandis in het genoemde gebied) tegenw. tijden als volgt:
etc. etc. Ook bij de zwakke werkwoorden de -t. De andere bijzonderheid van deze praesentia, nl. de verkorting en ev. UmlautGa naar voetnoot3 van de 2de en 3de pers. enkelv., is natuurlijk niet tot de genoemde streek beperkt; bijv. in heel Groningen en ook in N.W. en Z.W. Drente komt dit voor en ook wel elders. (Wanneer de 3de enk. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geen vocaalverandering vertoont als in klasse III, eindigt hij op -t, als het meerv. dusGa naar voetnoot1), omdat daardoor de 1ste en 3de enk. dan worden onderscheiden). Wat het meerv. betreft valt op te merken, dat bij inversie de-t in de 1ste en 2de pers. gewoonlijk onhoorbaar wordt:
De 1 pl. heeft soms een -ə (uit het oude -id) in andere dialecten van het boven genoemde gebied, bijv. in het Z.W. van Drente: neme weei, neem ie, neemt zeei. In Heerde: ik zwemme, iej zwemp, hie zwempGa naar voetnoot2, wie zwemp, ieluu zwemp, zie zwemp. Inversie: zwem ik, zwem iej, zwemp hie. zwemme wie, zwem ieluu, zwemp zie. Hier trouwens ook in den verleden tijd de zelfde inclinatie-vorm van de 1 plur.; dan is echter de 3 pl., ook bij inversie, -en: Zwum ik, zwum iej, zwum hie. zwumme wie, zwum ieluu, zwummen zie. We zien hier een van de talrijke umlautvormen van het praeteritum in de Oostelijke dialecten: Ik zwummen, iej zwummen, hie zwump. Wie zwummen, ieluu zwummen, zie zwummen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 144Deze ‘Saksische’ neiging tot Umlaut in de werkwoordsvervoeging worde door de vormen van het praet. en part. perf. van het sterke werkwoord in het Drentsch toegelicht. In het Z. Oosten en centrum (het oude dorp Elp) vinden wij (meestal in tegenstelling met het Westen der provincie): geut - 'geutn̥, scheuf - 'scheuvm̥, wun - 'wunn̥, dwung - 'dwungn̥, störv - 'störvm̥, mölk - 'mölkŋ ̥, steul - 'steuln̥, breuk - 'breukn̥, greufGa naar voetnoot3 - 'graavm̥, sleug - 'slaagŋ ̥ (ook smaken: smeuk, maken: meuk! verl. deelw. zwak), stunGa naar voetnoot4 - 'stoan, bleus - 'bloazn̥, leut - 'loatn̥, leup - 'loopm̥, vung - 'vaŋŋ ̥ gung - 'goanGa naar voetnoot5. De eigenaardigheid bestaat in het doordringen van den klinker ĭ - eu (ook open ö). Er is reden om aan te nemen dat de aanleiding tot Umlaut ligt in participia met het oude | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
suffix -in, vooral bij werkwoordsstammen op -g en -rGa naar voetnoot1. De open klank ö (bij störv bijv.) en de uu (in plaats van ie) kunnen ook wijzen op ‘ronding’ van ε en ie. Een nog opvallender eenvormigheid in de stamvormen der sterke werkwoorden is in het dialect van Huizen (N.H.) bereikt: van de acht klassen is alleen I geheel vrij gebleven van deze uniforme vocaal.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hierbij valt op te merken, dat nam naast eneumen des te sterker stond doordat neum het praesens is van noemen; eveneens sliep naast leup (behalve door het ontbreken van een o in alle stammen) doordat sleup het praeteritum is van sluipen. De praesensstam van beind(en) moet een tijdlang bîn(den) zijn geweest; analogie naar de eu van klasse II is daarbij denkbaar. In het Huizensch zijn nog meer ‘Umlaut’-vocalen: de verbreiding van a̅e̅, de EEi̯ in drEEi̯ən en tEEi̯, de EEə in gEEən, stEEən; grEEəχ; de EE in pEErt, klEEr; de eu in meulen, zeun; de eu in groen, boender, zoeken, noemen e.a. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 145Het partic. praesentis heeft den uitgang -(e)nde of -(e)nd al naar de rhythmische gesteldheid van den zin. De -e is in het Katw., waar het partic. nog vrij frequent is (overigens in volkstaal meestal minder), altijd aanwezig; in litteraire taal is het vaak een overgangsklank, een steunpunt bij talrijke dalingslettergrepen: Verbléekend zéi hij toèn... - Verbléekendè begón hij toèn. - Zie ook bij Vormverzwaring § 28, en bij de functies van het partic. blz. 346Ga naar voetnoot1. Het partic. perf. en de infin. worden met hulpwerkw. verbonden tot omschreven werkwoordsvormen. Het partic. perf. in 't algemeen1 voor de ‘voltooide’ handeling (perfectum) en den ‘lijdenden vorm’ (het passief); de infin. voor den ‘toekomenden’ tijd (futurum) en de ‘voorwaardelijke’ wijs (conditionalis). Deze vormen kunnen worden gecombineerd en bovendien wordt bij allen nog de ‘gelijktijdige’Ga naar voetnoot2 (praesens) handeling van de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘verleden’ handeling (praeteritum) onderscheiden. De combinatie van voltooid en verleden heet plusquamperf. (plqpf.). De belangrijkste combinaties zijn:
Het hulpwerkw. voor de vormen v.h. perfectum is òf hebben òf zijn; dit hangt af van de beteekenis. Voor het passief dienen zijn en worden: Zie § 280 en vgl. Door combinatie van deze samengestelde vormen met àndere hulpww. en met àndere verbindingen van infin. of part. perf. komen uitgebreide reeksen van infinitieven voor: hij zal je willen zien. - hij zal je willen zien zwemmen etc.Ga naar voetnoot1 Het voorbeeld van deze zeer gebruikelijke combinaties heeft er (medeGa naar voetnoot2) toe geleid, dat bij verbinding van een omschreven perfectum en een infinitief het partic. in den vorm van een infinitief overgaat: hij heeft je willen zien. - hij heeft je willen zien zwemmen. - hij zal je hebben willen zien zwemmen. - Vergelijk: Vier dage heb ìk plat op 'n stoel thuis motte zitte (Bru.). - 't Het nie magge beure (id.). - Ik heb me al den heelen middag dood zittenGa naar voetnoot3 kniezen (Arm.). - Was dan in de tjalk gaan slapen! - We hebben durven gaan tot Fez (v. Looy). - 'k Heb me late monstere (Bru.). - Een kruiser die zijn kruit was komen lossen (v. Looy). - Waar hij hem had kunnen zien liggen (id.). - Dat moest hij begrepen hebben: dat had hij moeten begrijpen. - N.O. dialecten: Dat had hij (zal hij) doen moeten. Friesch ook: Hy sei dat hy d'r wol es by weze wolle scoe. Een bekende aardigheid is de opmerking van een dame, die in een deftige vergadering op een stoel was gesprongen bij 't zien van een muis: ‘Ik zou jou wel eens hebben willen zien blijven zitten luisteren’. - In het Gron. zou men zeggen: 'k Har di wel əs/stoan blivm̥/zain wilt. In bijzin: dat 'k di wel əs stoan bliv̥ zain wilt har. Bij enkele werkw. + te is onzekerheid: Hij is dadelijk beginnen (begonnen) te werken. -Ga naar voetnoot4 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Weifeling t.o.v. het hulpww. hebben of zijn heerscht in Holl. dialectGa naar voetnoot1 bij: 'k Ben daar net weze kijke (Bru.). - Ik heb er al 'n tachtig weze hale (id.). - In Katw.: Hij ha̅a̅t hier iet eweest (zie § 182). In Drente Gron. en Fri. hebben. Onzekerheid in den vorm van den infinitief: Had ik alles vooruit konne wete (Bru.). - Van opmerkelijke schikkingen der leden van samengestelde tijden in het Katw. noem ik: Hij hâat mə uwullə opsooəke (of:... opuwulləzooəke). Ik denk dati mə op hâat uwulle zooəke. Hij hâatjə uwulle zien zwemmə (ook:... zien uwullə zwemmə). Dat ssaudi hebbə mottə doen (of:... ədaen mottə hebbə). Hij zel uwel əmacht hebbe (of:... hebbə-n-əmacht; zelden:... əmaggə hebbə). Hij zâu-uw-ət nog ədaen hebbə (of: hij zâuwət nog zellə doen hebbə). As ək jou uwas, hâai ək íet əgaen (in voorwaardelijke zinnen, vgl. het boek over werkw. met hebben en zijn van Kern). In den irrealis is bij deze verba hebben, althans in Holland regel: Ik had niet gegaan, als ik jou was! - Omgekeerd begint in geschreven taal zijn op te komen in omvangrijke constructies als: Wij zijn uitvoeriger moeten worden over deze zaak. Seneca is niet meer onder Vondels aandacht kunnen vallen (Vondelkroniek). Het is niet kunnen verwijderd worden (N.R.C.). Zie ook § 283. Wegens te geringe belangstelling was een en ander niet kunnen doorgaan (Hdbl.). - Over andere vormen van werkw.: zie bij de bespreking der functies, o.a. den Imperatief § 290 enz., den Konjunktief § 173 enz.; § 222 (Woordsch.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De functies van de werkwoordsvormen.We bespreken achtereenvolgens de functies van: het praesens, het imperfectum, het perfectum en het plusquamperfectum. De twee laatstgenoemde tijden zijn samengesteld, maar de samenstellende persoonsvormen zijn nagenoeg geheel beperkt tot de functie van hulpwerkw. van tijd. Het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
samengestelde futurum kunnen we beter bespreken bij de verbindingen van een hulpww. + infinitief in 't algemeen. Dan volgt de konjunktief en zijn functies. Ten slotte de functies van de deelwoorden en den infinitief. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het praesens.§ 146In de grammatica onderscheiden we drie tijdstrappen: verleden, heden en toekomst. In de werkelijkheid zijn er maar twee: verleden en toekomst; het heden is de grens tusschen deze twee, als een wand tusschen twee kamers, een snede in de ruimte. De grammatica evenwel beschrijft de functies der taalvormen; en bij onze voorstelling der gebeurtenissen in taalvorm onderstellen wij een zekere lengte van het heden. In een gesprek bijv. is het de tijdsduur van het gesprek of ook de sfeer der gedachten van spreker en hoorder. Dat laatste kan een minuut, een uur, een jaar, een eeuw zijn, al naar gelang van het ‘onderwerp’ van gesprek, den samenhang der gebeurtenissen, en de voorstelling die de spreker of schrijver ervan geeft. De functie die wij praesens (teg. tijd) noemen, is dus chronologisch zeer geschakeerd en vaag. Zoo ergens, dan kunnen we hier alleen door den heelen zin en het verband der zinnen, en niet door het enkele (werk-)woord de functie (den tijdstrap) omschrijven. Ook zijn de werkwoordsvormen die we praesens noemen, van oudsher gebruikelijk voor allerlei functies, niet in het bijzonder voor de aanduiding van éen bepaalden tijdstrap. De naam praesens (= aanwezig, tegenwoordig bij iets) bedoelt feitelijk een functie van: gelijktijdig met andere gebeurtenissen, die in het zinsverband worden genoemd, of wel door andere deelen van den zin (vooral adverbia) naar den tijd worden bepaald. Ontbreekt deze nadere aanduiding in het zinsverband of in den zin, dan is de praesensvorm ten opzichte van den tijdstrap neutraal. Hij duidt dan algemeen geldige waarheden aan, of onderstelde gebeurtenissen. Vergeten we, wat dit laatste betreft, niet, dat in het Nederlandsch ook de functies van den vroegeren konjunktief overgegaan zijn op den indikatief-vorm. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 147De functie van den praesens-vorm is afhankelijk van de wijze van voorstelling, van den ‘stijl’. We onderscheiden dus het praesens in den dialoog en in de verhalende beschrijving. Bovendien moeten we verschil maken tusschen het praesens in hoofd- en bijzin. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. het praesens in den dialoog. 1o het duidt, in het verband,Ga naar voetnoot1 de werkelijkheid in een ‘tegenwoordig’ tijdvak aan, een durende handeling: Ik zit maar zoo'n beetje te kijke naar dat licht daar over die brugge (Bru.). - Sta je me hier voor 't lapje te houden? - Van jou heele gezicht, zooals je daar zit, zien ik niks as 'n waas (Bru.). - Grootpa, ik ben zoo warm, krijg ik ook thee? (Arm.). - ‘Kijk eens vader, de gent drijft daar dood op het water (Kievit). - Ook een momentaan gebeuren: ‘Gerrit krijgt het op z'n zemelen’ zei Padde. - Lang staarde hij het raam uit tot hij plotseling riep ‘Kijk, daar komt hij den hoek om!’ - Mijnheer Terlaat stak het gas op. ‘Hier ís licht’, zei hij vroolijk (Arm.). - ‘Niet meer pruttelen; nu hebt u er ineens twee (Arm.). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1482o een handeling die in het verleden begonnen is en doorgaat tot aan het ‘heden’, òf nawerkt tot in het ‘heden’ (volt. teg. tijd; perfectum, vgl. § 14a, 164 enz.): ‘Want dag aan dag loop ik al om werk, 'k ben de heele stad door geweest (Bru.). - 'k Lig al weer vijf weke thuis (id.). - Ik bedenk daar net, dat buurman je wel naar den trein kan brengen. - Is dát loopen! Ik kòn je niet inhalen (Arm.). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1493o de werkelijkheid is begrensd tot de gedachtensfeer van spreker en hoorder, de tijd is overigens niet nauwkeurig bepaald; vooral gewoonten van spreker of hoorder, of hun blijvende eigenschappen, overtuiging, principes: Jij vindt ons nu eenmaal onmuzikaal, dat weet ik (Arm.). - Paul, kom je eens gauw? Je komt 's avonds nooit meer eens aan (id.). - Ik duld tegen 'n man in de uitvoering van z'n ambt geen verzet (Bru.). - ‘Zeg Dirk, wees nou's mensch!’ ‘Ik ben toch geen beest?’ zeg ik (id.). - Lust je vogeltjeszaad? - M'n moeder slaat me nooit. - Ja, 't is toch wat, op mijn jaren! - Ik ben anders niet sikkeneurig, dat weet u ook wel! - Zoo'n vrij leven, dat is toch maar alles! - De angst voor je gezin, die laat 'n mensch geen duur en van alles pak je dan an (Bru.). - In den laatsten zin van 't laatste voorbeeld wordt de werkelijkheid ondersteld: ‘van alles pak je dan an!’ - Zoo ook in voorwaardelijk zinsverband: En als er éen spijker door die plank is gegaan, dan heb je er niet veel meer aan. - Deze uitbreiding der ‘gedachtensfeer’ buiten de werkelijkheid komt duidelijk uit in: Want 'n veldwachter zien 'k op 'n afstand van hier wel na Tessel; daar bijt ik ommers dadelijk al 'n merk op. As 'r een nieuwe aangesteld is, dan gaan ik bij 'm op vesite, dan kijk ik scherp toe, hoe die loopt, etc. En dan ken ik 'm weer, al is ie nog tweeduizend pas weg; en 'k poes de plaat (Bru.). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een eigenaardig geval van praesens inplaats van perfectum ten gevolge van ‘taboe’ doet zich voor in een praaigesprek van twee Katw. schippers, die informeeren naar hun wederzijdsche vischvangst, maar de directe noeming van de vangst vermijden. Een der sprekers zegt niet: ‘Wat heb je gisteren gevangen?’ maar: ‘Wat vang je gistere?’ Men zou den zin kunnen opvatten als: ‘Wat is je vangst van gisteren’. De vorm ‘heb je gevangen’ zou hier beteekenen: Wat is je vangst in haar geheel, dus een perfectieve functie (zie § 164). Het is die functie, die door het vage praesens wordt vermeden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1504o de spreker is verzekerd van het gebeuren in de naaste toekomst. Bij sommige werkw. is nadere aanduiding van de toekomst (door bijw.) overbodig: Daar krijgt het volk een goeie portie van en die wordt onder ons zeventienen verdeeld. - Je komt nog thuis met 'n bom duiten, dat je moeder je wel in 't goud kan beslaan. - ‘Die wordt goed!’ - Dat beest is oud; ik breng 'm terug bij den koopman, dat is zeker. - Ook ‘gaan’, bijv. in de beteekenis van ‘'n bezoek brengen’: Gaat U dan mee naar dat concert, Papa! Peter gaat ook (Arm.). - Dat laat ik er niet bij zitten. Je gaat mee naar de politie. - Vóor 't water gaat vallen, gaan we eerst naar de herberg. - Met adverbiale aanduiding: Dus je gaat mee: 'k Loop gauweffe na Riekie, om 't te zegge. En omzevenuur ben ik werom voor de nachtboot (Bru.). - Van de eerste have uit stuur ik je cente (id.). - Met'n halfuur is 't vare (id.). - Nou Grootpa, ik kom welesgauw terug (Arm.). - Zeg Paul, Kitty zingt morgenavond in Odeon (id.). - Ook deze futurische functie kan een onderstelling tevens zijn: De ouwe neemt hem op sleeptouw, en dan verkoopen we hem in de vaderlandsche haven. - Eén bui rouw weer en we benne voor de haaie! - Help maar 'n handje, dan gaat het gauwer. - Als jij me helpt zijn we in een uurtje klaar. - De oude stad gaat verloren, althans het oude Amsterdam wordt met verderf bedreigd, indien het voorstel tot demping werkelijkheid wordt (H. Polak). - De spreker overreedt den hoorder, door de voorstelling van de onderstelde werkelijkheidGa naar voetnoot1: As je nou soms 'n kattebeier opdoet... dan werk je het duin in. Dan vrage die veldwachters: ‘Wat doe jij hier?’ En dan zeg je pertaal: ‘Wat doen jij hier?’... Je maakt maar 'n smoessie (Bru.). - ‘Maar we hebben 'n logée.’ ‘Och die? Nu, dan neem1 je haar mée!’ (Arm.). - De spreker uit zijn vrees of twijfel over het toekomstig gebeuren: ‘Jan, pas op! Ze ontkomen ons nog!’ - ‘Roei voort! hij vliegt zoo dadelijk in de boot!’ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Kievit). - Wie weet, die trein is misschien al in Groot Mokum, als wij hier nog wachten op de nachtboot (Bru.). - ‘Mogelijk zie ik je morgen wel op school’. -Deze dubitatieve modaliteit vinden we vooral in vragen: Ga naar voetnoot1 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1515o in den bijzin kan de tijdsvorm worden geassimileerd aan den hoofdzin; anderzijds is vaak het vage, tijdelooze, praesens in den bijzin voldoende aanduiding der functie, wanneer deze in duidelijken vorm als verleden of toekomstig in den hoofdzin is omschreven: Ik zal wel zien, hoe dat afloopt. - Dit is te vergelijken met: Ik weet niet, hoe dat zal afloopen. - In beide zinnen is de toekomstige gebeurtenis uitgedrukt, maar in verschillenden vorm. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 152De onzekerheid in de tijdsaanduiding van het praesens is oorzaak, dat het vooral in afhankelijke zinnen wordt gebruikt voor de modaliteit der nietwerkelijkheid. De vervulbare voorwaarde in zinnen met ‘als’ is besproken § 150. In andere zinssoorten drukt het vooral de twijfel of onzekerheid (dubitatief) of de mogelijkheid (potentialis) uitGa naar voetnoot2: Nu zullen we eens zien, wie hier de baas is. - Je denkt natuurlijk, dat het een jonge kraai is. - Ze zien er uit of ze alle dag paardevleesch krijge (Bru.). - Maar in ieder geval, hoe dat nou uitloopt... 't is je laatste reissie geweest (id.). - Voor het geval dat hij komt... - Maak dat je weg komt. - ‘Ja, maar of ze 't kampioenschap houen...?’ ‘Dat zou jammer zijn’ (Arm.). - Minder gewoon is de aanduiding van de werkelijkheid in verschillende tijden in den bijzin; het futurum: Ik ben zeker, dat hij morgen komt. - het ‘echte’ praesens: Trek maar geen gezicht, alsof je niet weet, dat ik de bottelier zoek (bezig ben te zoeken). - Zeg me maar, waarom je daar in die boom zit. - Van jou heele gezicht, zooals je daar zit, zien 'k niks as zoo'n waas. - de volt. teg. tijd: En nu mag je wel heel blij zijn, dat je er zoo afkomt. - het praes. der gewoonte etc.Ga naar voetnoot3: Nou weet jij, dat Toon niet gauw bang is. - Wou je inbreken, dat je hier 's avonds zoo rondsluipt’) - Het is 'n feit, dat ie bij zoo'n mist een trein niet ziet aankomen. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de algemeen geldige waarheid: Geloof maar, dat je plichten voorgaan. - Opm. Uit de directe rede in den volgenden zin dringt het praes. in de indirecte rede door: Geen wonder dat er uit de vergadering werd aangedrongen op spoed, als men niet de beste klanten verliezen wil (N.R.C.). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. het praesens in het verhaal.§ 153In het mondelinge en het geschreven verhaal of verslag van gebeurtenissen die in het verleden hebben plaats gehad, is het praesens historicum gebruikelijk. Ook deze functie is voortgekomen uit de oorspronkelijke tijdeloosheid van het praesens: in een verband van zinnen met duidelijke verleden tijden kan dit neutrale werkwoord zeer wel begrepen worden als omschrijving van éen der verleden feiten in de reeks. Dit neemt niet weg, dat we te zeer aan ‘echte’ praesentische functie, nl. de aanduiding van het heden van den spreker (schrijver) gewend zijn, om niet te voelen, dat hij door een praesensvorm te midden van verleden tijdsvormen de gebeurtenis(sen) voorstelt, alsof hij er bij was. Of de spreker (schrijver) mèt zijn hoorders (lezers) zich verplaatst in het verleden, dan wel of hij het verleden ‘toovert op den wand van het heden’ zijner hoorders (lezers), is moeilijk in het algeméen uit te maken. De verandering van werkwoordsvorm brengt een verrassende wending in de voorstelling. De voorkeur voor het P.H. is afhankelijk van de levendigheid der schildering. Het was gebruikelijker in den verhaaltrant vóor 1880, dan in het nieuwere proza. De ‘romantische (d.i. grillige) verbeelding’ der oudere schrijvers bracht mee, dat zij den lezer voortdurend bij z'n ooren meesleepten naar vèr uiteenliggende ‘tooneelen’ of wel hem ‘meevoerden op de vleugelen der phantasie’ naar een vèr verleden. Denk aan wendingen als deze: Laat ons de groep op den achtersteven van het schip gadeslaan. Die jongeling in den bloei zijner jaren is luitenant Heinsz... - of: Rembrandt van Rijn! Op, van achter uw kanne peuzelaar, wat mart ge ons dien blik te vereeuwigen? Het is te laat: de gloed verflauwt reeds, Vondel buigt zich voor het besluit van Burgemeesteren... In den modernen verhalenden stijl komt het P.H. vooral aan het einde voor. De schrijver suggereert den lezer, dat de geschilderde gebeurtenissen zich afspelen in een verleden dat nog nawerkt tot in het heden, zoo dat de held van het verhaal deel uitmaakt van ‘de sfeer’, waarin de schrijver | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en lezer denken en leven: hier is dus verplaatsing naar het heden. Men denke aan slotzinnen als: En sedert dien avond vol verschrikkingen gaat Mijnheer van Dichteren niet meer wandelen zonder Kees, zijn waakschen hond! - Een voortdurende wisseling van verleden en tegenwoordige tijdvormen vinden we hinderlijk. Een enkel praesens dat de reeks der verleden vormen onderbreekt op het ‘kritieke’ punt of afbreekt aan het einde, heeft verrassend effect. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 154Bijzonder geliefd is het P.H. in de vertelling, het mondelinge verslag, vooral van eigen avonturen. Ook hier is de verhaler in voortdurend contact met den hoorder, die zijn sprongen in de voorstelling kan volgen: Verleje jaar winter nog, toe zouwe ze met z'n viere 'n nachie gaan jage;... En daar krijge meGa naar voetnoot1 de veldwachters die nacht de manne te pakke. Teunis liep met zes haze op ze nek. 't Was ijs in de sloote en 'r lag een weinigie sneeuw... Daar kwamme de jagers hier zoowat heen en werkte 't duin in; allemaal verkleed in 't wit... Maar de kattebeiers hadde dat paffe gehoord... begrijp ie?Ga naar voetnoot2... en die gonge d'ruit... Verdekt legge ze opgeschole achter 't damhek! Die hoore dat gepraat en gefluit; dat was 's 'n pijpie opsteke en zooGa naar voetnoot3... en zeGa naar voetnoot4 denke: dat gesprek dat komt nader; en daar is 't inéens: ‘Manne, geef je over!’ Teunis glijdt onderuit en ze nemen 'm te graze; Hannes vliegt op 't duin, maar die stoot ze poot tegen 'n pikketpaal kappot, en kan niet meer loope. Dus: de drijvers gevat; maar Piet, me maat, rikketikketikGa naar voetnoot5 'r van deur met Nekkie, de andere jager... en wat denke nou die kattebeiers? Da's stroope... Maar nou kom ikkeGa naar voetnoot6 om zeven uur me bed uit gekrope, onschuldig as 'n lammetje met de Paasch, en ik kijk 's na buite, wat 't windje wil doen, en nou hebGa naar voetnoot7 ik daar achter me erfie van die hooirookies staan bij de boet van Andries z'n koeie... en wie zien ik daar legge?Ga naar voetnoot8 de veldwachter met Teun en zes haze... etc. - In dezen volkstaalstijl is het P.H. regel geworden; het praeteritum duidt alleen nu en dan bijomstandigheden aan. Zoowel de duratieve als de momentane verleden handeling wordt door het praesens omschreven. Ook in bijzinnen: Toe wier 'k zoo driftig da'k tege die andere jachtopziener zeg:... Zelfs na ‘toen’Ga naar voetnoot9: Maar toen ons ongelukkige schepie al 'n end uit de wal is... hoor 'k 'n skreeuw... - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Imperfectum.§ 155Deze vorm van het werkw. had vroeger geheel verschillende functies: de gebeurtenissen in het verleden (onv. verl. tijd), de gebeurtenissen die in het verleden reeds voltooid waren, òf uit een vroeger verleden nog nawerkten tot in het verleden (volt. verl. tijd), de gebeurtenissen die in het verleden begonnen zijn en voortduren tot of nawerken in het heden (volt. teg. tijd). De voornaamste functie van dezen vorm is thans de eerstgenoemde. De beide andere komen onder bepaalde syntactische of stilistische omstandigheden nog voor. De eenvoudige vorm concurreert dan met de samengestelde (hebben en zijn + part. perf.Ga naar voetnoot1). Ook hier heeft de indikatief-vorm functies van den nagenoeg verdwenen konjunktief-vorm overgenomen; in hoofdzaak modaliteiten der voorstelling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. in den dialoog.§ 1561o een gebeuren, dat valt in een van het heden gescheiden verleden. In tegenstelling met den samengest. vorm (volt. teg. tijd) is de eenvoudige vorm beschrijvend; de samengestelde vorm, door zijn voornaamste functie, constateert belangrijke feiten, resultaten voor het heden: Vroeger was hij zoo'n magere jongen; maar hij is aardig bijgekomen. - Duratief en momentaan aspect wisselen elkaar af: De kapitein kwam an boord, viel over z'n eige beene, zoo dronken was ie (Bru.). - Het valt op dat volkstaalsprekers, althans in Holland (Katwijk en Huizen, ook Voorschoten), bij navraag naar de vormen van den verleden tijd bijna altijd den omschreven perfectumvorm noemen. Ook wanneer men dit verschijnsel bespreekt, blijkt, dat in volkstaal de verleden tijdvorm van werkwoorden die een handeling noemen, zeldzaam is. Voor momentane functie gebruikt men het perfectum, voor duratieve den omschreven vorm als: hij was aan het opladen (= hij laadde op). Zie verder § 168. 2o zelden heeft in den dialoog de eenvoudige vorm de functie van den volt. verl. tijd; in het volgende citaat bijna: ‘'t Is een fazantenhen’ riep ik; ik herkende het dier dadelijk, moet je weten (Kievit). - 3o het verleden sluit aan bij het heden: Dag kind... hoorde ik Lot daar ook in de gang? Aardig dat jullie komen (Arm.). - Zeg, ik zag daar Jansen voorbij gaan; is die weer beter? - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze functie maakt den vorm bruikbaar voor de aanduiding van de verandering in des sprekers idee: Als hij morgen nog niet vreet, breng ik hem terug. Ik had anders al een naam voor hem. Ik wou hem Joppie noemen. - en vooral het werkw. ‘ik dacht’, wanneer men uit beleefdheid de verandering van situatie aanvaardt of uit voorzichtigheid deze onderstelt: Zoo jongen, zei hij, blij om dit onverwacht verschijnen, ik dacht niet dat jij nog komen zou (Arm.). - Ik dacht dat jij naar den Haag was! - Èn ik dacht dat je ziek was! - Overredend is de 2de pers.: We zullen 't maar doen, dacht je ook niet? - Dacht je nou werkelijk, dat ik je in den steek laat? - Deze voorzichtige, overredende functie heeft de verleden vorm vooral tegen kinderen, dieren, zwakke wezens: Was jij zoo'n zoete poezeloerie? - Was Puppie moeders lieve schatje? - Had je zoo'n honger, kleine happerd...? - Ook in mededeelenden zinsvorm. Deze ontwijking van het bruuske, directe praesens verklaart ook het gebruik inGa naar voetnoot1: Hé, mof! me gane an boord van 't arremelui's jacht... Maar je het bij geval geen bóm in je zak, zèg?... wij met z'n drieë ware toch vriende? (Bru.). - Nee, kijk nou vóor je... Ik kòm niet om cente. 'k Had 'n plán (id.). - Ziezoo, daer was ik! (Katw.). - De hier beschreven functie van den verleden-tijdvorm maakt ons duidelijk, hoe men dezen vorm is gaan gebruiken ter omschrijving der niet-werkelijkheid. 4o de niet-werkelijkheid wordt vooral in wenschende zinnen en in voorwaardelijk zinsverband uitgedruktGa naar voetnoot2: ‘Wat heb je?’ ‘Had ik maar wat!’ ‘Dan was ik al zóo; uit de maling’ (Bru.). - ‘Ja, as ikke m'n Riekie niet had... nou, dan was Toon allàng na de kiele’ (id.). - 5o gelijk in den laatsten voorw. bijzin, is het impf. in bijzinnen vooral gebruikelijk als omschrijving der niet-werkelijkheid. Het gebruik van den verleden vorm wordt echter ook bevorderd door assimilatie aan den verleden tijd van den hoofdzin (‘consecutio temporum’); in de aanhaling van iemands woordenGa naar voetnoot3: Ga je naar Tivoli? En je zei onlangs, dat je een concert een corvée vond. - ook in de ‘voorzichtige’ functie: 'k Wou nog 's weer in De Helder gaan kijke... begrijp ie... of daar niks bij de visscherij viel te linke (Bru.). - Ik wist niet, dat je zoo dom was. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Overigens komt in het verslag natuurlijk ook het gewone impf. der werkelijkheid in bijzinnen voor: Ze werd doodsbang, toen ik vertelde dat... - Het was er zoo donker, dat ik m'n hoofd stootte tegen de kast. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. in verhaal en beschrijving.§ 157In het rustige, objectieve verhaal is de eenv. verleden tijd de gepaste vorm; voor alle aspecten, in den bijzin ook voor alle modaliteiten; voor de beschrijving der gebeurtenissen zoowel als voor de weergeving der gedachten van de handelende personen: In Amsterdam viel de regen den ganschen dag. Snel, met kleine pasjes,... stak Ammy de drukke Hartenstraat door, die nat te glimmen lag in de pas aangestoken winkellichten. In haar haastigen loop botste telkens haar druipende paraplu tegen andere, zoodat de druppels koud spatten in haar gezicht. Ze merkte het nauwelijks, liep even gejacht door, in zichzelf gekeerd te denken: ‘Laat al. Toch nog maar even bij Papa aangaan. Misschien was Lot er... en ze wou vandaag niet vroeg thuis komen...’ ‘Amme!’ Ze keek om... - Lot moest lachen. Die Berry, die rakker deed gewoon of er geen verschil in leeftijd was. - Bij de voordeur stond de oude man te wuiven. Hij ging pas naar binnen, toen ze den hoek om waren. - Over de mededinging van het plqpf. zie § 171/2; van het perf. zie § 165 en 168; van het praes. hist. zie § 153. We hebben opgemerkt, dat in het levendige, subjectieve verhaal het impf. wordt afgewisseld, ja zelfs nagenoeg vervangen door het praes. hist.; zoo ook door het perf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. Bijzondere gebruikswijzen van het imperfectum.§ 158In verheven, dichterlijken stijl, zoowel als in den ambtelijken (journalistieken) stijl vinden we vooral bewaard of (onder invloed van vreemde talen) opnieuw ontwikkeld de functies van de in het verleden, in het heden of in de toekomst voltooide (beëindigde) handeling, het perfectisch aspect in de drie tijdstrappen (zie § 15, 145). 1o de verleden handeling die eindigt of nawerkt in het heden: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 159In poëzie: hier zal het gebruik wel de voortzetting zijn van de oude functieGa naar voetnoot1 van den vorm: Dus, wen een stoute groep van zeeliên... het lang begeerde land || In 't oog kreeg in het eind, dan heft van op het dek een stormend vreugdgejuich zich opwaart (Da Costa). - Gij... die het graf ontreest (Gezelle). - En door de lage neevlen drong || Het niet te stillen fluiten || Dat allerzoetste lied omhoog || Dat aarde en hemel ooit bewoog (Bastiaanse). - En de echo die hun ijl gebeier wekt || Doorzingt mijn ziel als 't vredig-zacht refrein || Der melodie die nauw ter stilte neeg (v. Eyck). - Al wat men éens genoot, gaat nooit voorbij (Verwey). - Wanneer hij zachtheid, liefde, schoonheid vindt || Zooals die nooit het jong | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gemoed nog streelde (Perk).- En 't kromt zich over warrelrotsen henen || Waar elke traan, die viel, een traan verkoor || Om tot albast te worden (id.). - Waar zooveel eens-gezinden samenkwamen || Daar sterft de haat! (id.). - Vooral in verbinding met het praes. hist. verlevendigt het perfectum in den eenvoudigen vorm de schildering; de ‘verbeelding’ is dubbel verscherpt door de praesentische verschuiving en door het aspect der gebeurtenis die voorbij is ‘voor men 't weet’:Ga naar voetnoot1 En twintig menschen rijzen bij die klanken || Het avondmaal heeft uit: Van disch en banken || Verdween der jonkheid blijgeschaarde krans (= Kijk, ze zijn verdwenen!) (Perk). In Potgieters verhalend proza, waar het omschreven perfectum op levendige wijze wordt gebruikt, vindt men de perfectische enkelv. vormen wel in bijzinnen, als korten taalvorm: Gewond te worden door het wapen, dat men zelf partij in handen gaf, het valt hard! - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 160In ambtelijken en vooral in journalistieken stijl staat het gebruik waarschijnlijk onder Romaanschen of Engelschen invloed: Wat nu de nummers betreft, die de opponent ter sprake brengt, deze zagen wij nooit (N.R.C.). - Dit is althans het geval met Dieric Bouts van Haarlem, die lang in Leuven verbleef (id.). - Het moeilijkst is de positie van den vertegenwoordiger der Mij., die zich te ontijde bond aan een onvoldoende voorbereid advies, waar men niet op terug kan komen (id.). - Krachtigen steun kregen B. en W. van den heer Posthumus Meyes, des te krachtiger, omdat hier naast het raadslid ook de architect met ervaring inzake ziekenhuisbouw het woord voerde. De heer Meyes bouwde het groote Diaconessenhuis en rekende uit, dat het afwijkende voorstel heel duur komt (voerde en rekende in de vergadering, bouwde = heeft indertijd gebouwd. De coördinatie van twee w.w. met verschillende functie is hier fout). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1612o de handeling wordt voltooid, en de gebeurtenis eindigt, in de toekomst (perfectisch futurum; toekomende tijd, perfectisch aspect): Zoo schijnt de heide, waar wie honig lazen (= hebben gelezen) || Met de avond-last langs bloem en purper razen || Om niet te keeren, vóor de nacht ontvlood (= zal zijn geëindigd) (Perk). - En 't geen gij eerst begont || Dat hou niet op, voor de avondstond (Staring). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1623o de functie van het plusquamperfectum (verleden tijd, perfectisch aspect): Hier ontvouwde hij || 't Gestempeld blad, dat hem, een wijl gele̅e̅n || Zijn dienaar bragt (Staring). - De grijze die zijn dorpje nooit verliet || Had daar gezwoegd (Perk). - Dan zette hij de vingers aan de lippen || Op 't smalle fluitje, dat hij zelf in 't riet || Met vlugge hand zich sneed, zoo (gelijk) Pan verzon (Kloos). -Ga naar voetnoot2 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1634o op een bijzondere voorstelling, of wel op navolging van den Latijnschen stijl, berust het gebruik van het impf. indik. in de functie van een plqpf. konj.: En de vendrigh was veegh, hadd' hij niet méer veiligheits in schuilhoecken, dan in den voorstandt des Landtvooghts gevonden (Hooft). - In den verheven epischen stijl van Aug. de Wit, in ‘Een Javaan’, vinden we gecoördineerd aan den Plqpf. konj. een Impf. konj., waardoor het nog voortduren van een ijselijk tooneel in een denkbeeldig verleden wordt gesuggereerd: En als niet de mannen met de reddingsboot waren uitgegaan en hem gegrepen hadden, dan ware hij verdronken en de haaien verscheurden zijn lijk... - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Perfectum.§ 164Deze samengestelde tijdvorm (ik heb, ik ben + partic. perf.) concurreert sedert Middeleeuwschen tijd met het eenvoudige imperfectum. De verbinding van ik heb + lijd. voorw. + part. perf. heeft oorspronkelijk de functie van een gewonen onv. teg. tijd, nl. van het zelfstandige werkw. hebben; het part. perf. is daarbij dan praed. attrib. (vgl. § 170, 179, 183). We vinden deze beteekenis nog nu en dan: Hij heeft 't op jou gemunt, verzien. - De hooge brug af met den hoogen wagen || Heeft Bennetje op den bok nieuwsgierig 't oog geslagen || Naar wat daar oprijst langs de klinkerstraat (Penning). (= hij houdt het oog gericht op...). - Hoe spreekt zijn zielzucht in die zielsgebeden || Hoe heeft hij vrouw en kind zijn hart gewijd! (Perk). - In het laatste voorbeeld is hebben reeds hulpww. bij het enkel nog praedicatieve, werkwoordelijke partic.; de samengest. vorm van het perfectumGa naar voetnoot1 is ontstaan. Deze overgang is mogelijk door de oorspronkelijk perfectieve functie van ge-. In dien zin van Perk is deze functie nog naschemerende: gewijd = geheel en al, volslagen toegewijd (zie § 178). Het is duidelijk, dat bij overdreven nadruk op deze schakeering der functie, de verbinding van hebben + ge- kon overgaan tot de perfectische, het constateeren van een resultaat, ev. van een in het heden geëindigde verleden handeling. Bij deze ontwikkeling is niet alleen de perfectieve beteekenis van ge-en de praedic. attrib. functie van het adjectieve participium van belang, maar ook de beteekenis en het gebruik van hebben. Dit werkwoord kan nl. behalve ‘(in bezit) hebben’, ook beteekenen ‘(in bezit) krijgen’, dus | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de perfectieve functie uitdrukken. Ik wijs daartoe op eenige gevallen uit het Katw.: ‘'t Is nou maer per gelok in se hebbe nou zoo'n auwerwesse stien d'r is’ (‘Stel dat ze nu bij toeval zoo'n oude steen in hun netten krijgen’). - ‘Heb je (de) grond?’ (‘Bereik je met het schietlood den bodem?’ Hier kan ook ‘hebben’ in gewone beteekenis bedoeld zijn). - ‘Hebbie nog wat ehâat van ochend?’ (‘Heb je nog wat gevangen van ochend?’). In de tweede plaats zijn er in het Katwijksch vele verbindingen van hebben + lijd. voorw. en een derde lid als praedicatief attribuut, waarvan die met het participium er maar éen is: We hebbe-n-et in (uit) = de netten binnen- of buiten boord hebben. - Piet hâad 9000 an de wal = P. heeft voor f 9000.- besomd. - In verband hiermede is het mogelijk dat in een zin ‘Piet haad 9000 besomd’ of ‘Hij haad 't boeltje van de Katwijk XL geladen’ het p. perf. óok nog praed. attr. is. Zóo is het bijv. in den zin: De skuite hadde soms mit slecht weer de kaele raep ervoor epaaid (= lagen met de reep zonder netten ‘uitgepaaid’ nl. buitenboord) - terwijl de verbinding ‘evischt hebben’ de beteekenis heeft van ‘oppikken wat ronddrijft in zee’. Zie verder vooral § 228, 4o. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 165I. In de omgangstaal is in 't algemeen de verhouding tusschen het eenvoudige impf. en het samengestelde perf. deze: het eerste beschrijft of somt op de verleden gebeurtenissen, of wel noemt de bijomstandigheden, het tweede constateert het belang of het resultaat van de verleden gebeurtenis voor het heden van den spreker, of wel er wordt door aangeduid, dat de verleden gebeurtenis voortduurt tot in het heden: Ik heb me al den heelen middag dood zitten kniezen in m'n eentje... ik was te verkouden om naar de club te gaan (Arm.). - De bottelier is vast op 't schip: ik heb hem voor twee reizen nog gezien; toen was hij zoo gezond als een visch. - Kijk, de gent drijft dood op 't water; de kwajongens hebben hem zeker dood geslagen. - Heeft U al gelezen in het Handelsblad? Quick heeft gewonnen (Arm.). - Vooral samenvattend gebruikt men het perfectum: Hadden we nu maar wat te eten... Maar Berry heeft hier alle trommels leeggegeten. - Ik ben de heele stad al door geweest. - We hebben zóoveel schik door je beleefd.... - Ook dàn voor een gebeurtenis, die duurt tot in het heden: Ik heb nu al in geen drie dagen gegeten. - De herinnering leeft nog bij den spreker: Dan moet je m'n moeder hebbe... Die is laatst met 'n broodmes in d'r hand midden in de nacht opgestaan, om dieven achterna te zitten! - Ik ben anders niet sikkeneurig: maar tóen heb ik toch tegen mezelf gezeid... (Bru.). - Uit deze gebruikswijzen o.a. komt in den vertellenden en verhalenden stijl het historische perfectum voort: zie § 168. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In den bijzin komt het perf. óok voor in de functie van volt. toek. tijd:Ga naar voetnoot1 Jij betaalt mijn reiskosten, tot ik m'n eigen kostje heb gevonden (Bru.). - ‘Ga je dan heusch met me mee?’ ‘Ja, als ik eerst in de fok ook nog wat geklaard heb.’ - Zoodra ik genoeg geld heb verdiend, kom ik thuis. - Het verhalende perfectum (en in verband daarmee het historische praesens) is in het Katwijksch als in elke volkstaal in de bekende fijne schakeeringen der functie vanzelfsprekend; ik volsta met een voorbeeld: Bij Piet Haezenootə, kijk toe was ək selləf skippər, toe voerə we-n-of mit en kepotte stag. Toe hebbe we-n-en boug-tauw enome, in d'r ən stag van əmaekt. Toe waere we 'n poosje-n-of, in toe vloog er 'n zwaerd-of. Maer 'n zwaert, jae... 'n zwaert, dat-konnə-wə-n-iet maekə, maer wə hebbə-n-ət iet noodəg əhâat. Wə hebbə-n-ət swaerd-óvərəhangə, in toe bennəwə op ət Sand əkommə, mittə zuijələkə wint. Toe zâad-ər nog ən mətroos: ‘Mottə wə-n-iet nae əmuijə toe?’ 'k Seg: ‘neen azzə-wə gaen, dan gaenə-wə nae Engəlant’. Toe bennə-wə gaen vissə, in in drie nachtə haddə-w' ən skuitə haering. Toe kregə-wə-n-ən oostələkə wint. Toe hè-wə ət swaerd an stierboord əhangə, in zoo mit ien zwaert gingə wə wech. Wə hebbə-n-ət maer ienə kaer ovər əhangə, in toe hebbə-wə 't iet màer ovər əhangə, in toe kwammə-wə-n-an, etc. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 166II. Buiten de ‘praattaal’ zijn verschillende gebruikswijzen van het perf. tot bijzondere ontwikkeling gekomen. 1. het heeft de functie van volt. toek. tijd ook in den hoofdzin bij de profetische ontboezeming: O zachte koren-bloesem! Straks heeft wellicht ook U een zicht geveld! (Perk). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1672. Afwisseling van den eenv. en samengest. vorm kàn samengaan met fijn verschil in functie: De nacht week uit het woud, en bij haar vluchten || Heeft ze op struweel en bloem een dauwkristal || Geweend (Perk). - Maar anderzijds is de afwisseling ook wel zuiver formeel, terwille van een dissimilatie in den taalvorm (vermijding van de eentonige omschreven vormen): Zoo zong ik, wat mij verblijdde of heeft gesmart (id.). - Tot we, voelende wat we éens geweest zijn, en wat we werden, ons aangordden... (Potg.). - Deze schilder, die dit veestuk omstreeks 1810 geschilderd heeft, maakte, nog vóor 1795, een kopie van Potters stier (N.R.C.). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1683. Belangrijk is de ontwikkeling van het historische perfectum. Het komt voort uit twee functies van het constateerende praesentische perfectum: a. We kunnen door een praesens histor. beschouwend terugzien op toestanden van het verledenGa naar voetnoot1. In verbinding met dergelijke praesens-vormen kan ook het praesens van hebben (of zijn) + part. perf. een in het verleden voltooide handeling beschrijven: ‘Die buit brenge me eerst na de Helder’ - zeitGa naar voetnoot2 me maat, - en me komme2) weerom en daar hebbe me die blauwe Tesselaars alles van 't strand weggehaald (Bru.). - Zetten we het histor. praesens hier om in een impf., dan wordt het perf. een plqpf. Wanneer nu de beschrijving niet de eigen ervaringen betreft, dan verzwakt ons gevoel voor den volt. teg. tijd, dien het perf. in het gegeven voorbeeld omschrijft. Het duidt dan alleen nog een verrassende, plotselinge gebeurtenis in het verleden aan en is dan historisch perfectum (verleden tijdstrap, momentaan aspectGa naar voetnoot3): En als de Dans weer kwam en zwond || Doorvliegt, met diefschen haast || De wacht, die 't sprak, de smalle ruimt' - || En heeft den Pronk genaast (Staring). - b. De voornaamste bron van dit verhalende perfectum is echter het gewone perf. dat gebeurtenissen beschrijft die nawerken tot in het heden en ook: die voortleven in de herinnering van den verteller (verhaler) als bijzonder belangrijkGa naar voetnoot4. We zullen dit verhalende perf. vooral aantreffen in de vertelling in dagboekvorm, het verslag, en in verhalen waar de auteur actief deelneemt. Niet alleen de auteur, ook de populaire verteller: de trossesnijer vindt een vat boter en sjouwt het naar den strandvonder... En daar het toen die kostelijke smeer in de boet magge legge, tot 't van 't bederf na de mistbelt moest! (Bru.).- De geschiedenis is al oud, de boter was niet meer ter beschikking van den verontwaardigden verteller, het perf. is dus verleden tijd. Ook een andere verhaler stileert zijn geschiedenis op deze epische wijze: De koddebeiers waren een potje bier gaan drinke... Maar Hannes die is zoo gehaaid as 'n roppieGa naar voetnoot5, en wat het toen die snaak gedaanGa naar voetnoot6? Die het met 'n paal de voordeur verspalkt, en z'n maats die maakten de klink van de achterdeur vast an 't hek (en toen zaten de koddebeiers gevangen!). - De heroïsche daad bij de voordeur staat in het perf., de bijzaak, door de | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘maats’ opgeknapt, in het eenv. impf. Ook Brusse zelf is ‘in stijl’: na een ontroerende ontmoeting met twee kinderen op een boerderijtje, zegt hij: Toen ik wegging, langs 't witte muurtje, waar hun speelgoed aan hing, heb ik er 'n nieuw viooltje en 'n harp bij gehangen... En meteen ben ik den weg opgedraafd. - In poëzie: Dien dag was heel mijn ziel éen afscheidslied || Des avonds heb ik mij in slaap geweend || En van mijn weenen ben ik weer ontwaakt (Perk). - Thúis, dát was 't waar ik aan dacht... En toen maar stevig heb ik Mijntjes arm genomen (Penning). Niet alleen het eigen beleven, ook in objectieve schildering: 't Was bladstil... Zwaar zeeg de avondstilt'... Toen is het zwijgend zwerk uiteen-geborsten (Perk). - In episch proza: Toen hief zij het hoofd en zag om naar de woeste honger van het vuur. Naargeestig en zwart gaapten de resten van muren daarin. En zij zag wolken van donkeren rook. Laag en langzaam trokken die weg in de richting waar Emain Macha nog stond. ToenGa naar voetnoot1, door dien avond, langs de brandende Burcht, overal de stille lichamen der verslagenen achter zich latend, is zij met lange schreden heengegaan (A. Roland Holst). Met voorliefde leggen litteraire schrijvers in den dialoog een nadruk op de beslissende feiten door het gebruik van een perfectum (‘Vreemde Heerschers’, blz. 232): ‘Om half negen brengt Lucia de twee paar kousen beneden en gaat weer naar binnen. Ik zat te wachten op de bank onder den mispel. En toen de boot van kwart voor negen goed en wel langs den Leonardo was geschoven, heb ik stilletjes de mand op mijn rug geheschen en ik ben er van door gegaan --. Toen ik 't tuinhek dichttrok, riepen ze me uit het raam nog na, Lucia het hardst, en met een kwaadaardigheid! Ik dacht: niet omkijken -- doorloopen -- en ik ben recht naar boven gestapt --.’ ‘En nu ben ik hier,’ beteekent dit en daardoor heeft dan ook dit perfectum de beteekenis van ‘een resultaat voor het heden’. Het is begrijpelijk, dat in den modernen roman in brief- of dagboekvorm de ‘eerste persoon’, die in dit geval een ‘hoofdpersoon’ van het verhaal is, zich uit in mededeelende of verhalende perfecta. Voor een deel hebben deze perfecta dezelfde waarde als het zooeven genoemde in den dialoog (onmiddellijke aansluiting bij het oogenblik van schrijven of spreken), in andere gevallen omschrijven zij (evenals in het citaat van ‘Lucie de Guérardie’) een bijkomstig feit, dat als iets heel bijzonders voortleeft in de herinnering van den auteur. Door de bijvoeging van ‘gisteren’, ‘eergisteren’, zijn we overtuigd van onmiddellijke aansluiting bij het heden van den schrijver: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik was vermoeid, en sprak onwillekeurig van een kort verblijf aan zee. Mijn goede moeder greep er naar als naar een reddingsanker! ‘Gij zult morgen vertrekken,’ gebood zij. En gisteren, dicht bij den avond, ben ik aangekomen (Gids '17 II 236). Veeleer bepaald tot de herinnering van den schrijver, zijn de handelingen, begeleid door ‘op dien dag’ e.d.: Ik had een koud souper op mijne kamer laten opdienen: ik eet 's avonds dikwijls alleen, daar mijne moeder vroeg naar bed gaat. Paul at als een wolf bij de eerste beten, werd echter weldra lusteloos. Hij vertrok vroeg. Dien nacht heb ik niet goed geslapen... (Gids '17 I 267). De twee laatste perfecta omschrijven, concludeerend, samenvattend, den toestand van den auteur op het oogenblik van schrijven. De voorafgaande perfecta, die het jagen beschrijven, zijn erop berekend, ons het verborgen belang dier bijkomstige handeling, ons pakkend door overdrijving in de voorstelling, te suggereeren. Zij zijn een middel tot effect, deel van den litterairen stijl. Zoo ook in de volgende aanhalingen: Stel U dan voor mijn waarde, wat brieven als uwe laatste daaraan zullen uitwerken! Ik ben gisteren, mijn hart kloppend, bij bisschop Marcus meêgegaan. De wezelige Fele heeft mij bij hem geleid in zijn groot werkvertrek. (Beschrijving van het vertrek). Ik trad binnen en Marcus lachte mij tegen. (Gids '17: 6). Het is begrijpelijk, dat de uitwerking dezer bijzondere perfecta staat of valt met de zeldzaamheid. Teekening en relief geven zij vooral aan de afsluitende beschrijving, zooals uit het volgende blijkt. Een zuiver litterair perfectum aan het einde van een verhaal in dagboekvorm, de beschrijving van een aangrijpend afscheid: Cornelie had hare moeder verlaten. Zij toonde ons haar gezicht bleek en hare oogen rood gehuild. Zij verzocht ons, haar op het perron niet te volgen; het was beter, vond zij, het afscheid kort te maken. Zij omhelsde ons, hartstochtelijk ditmaal. Ik voelde op mijn wang den fellen gloed harer lippen. Nadat Rudolf de hand der dames had gekust, zagen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij ze beiden in de wachtzaal verdwijnen - voor hoe lang? en wanneer zouden wij ons Cornelietje terugzien? Top Naeff, aan het slot van ‘Vriendin’ (Gids '16 I 37): Toen moeder mij dien avond belde voor de thee, ben ik met minder daverenden tred dan gewoonlijk, en inderdaad met zondige beklemming om mijn hart, de trappen afgedaald..... En in mijn maagdelijk bed heb ik dien nacht wakker gelegen, medeplichtig, gewonnen... Van Looij (De Dood van mijn Poes): Toen heb ik haar opgenomen, getild naar mij óp en op mijn knieën heb ik haar gezet. Ze woog bijna niet meer --. Zacht voelde ik mijn hand gaan over het vel van mijn beestje en toen is stil een groot leed komen opzwellen naar mijn oogen. Wanneer ik nu op de gevallen in de eerste persoon die in de derde laat volgen, dan wil ik daarmee niet beweren, dat hierin twee trappen der ‘ontwikkeling’ van dit moderne perfectum moeten worden waargenomen. Ik wil alleen laten uitkomen, dat in de nu volgende gevallen de uitwerking der verspringing van het aspect grooter is, omdat de feitelijke afstand tusschen de beschreven gebeurtenissen en den auteur grooter is dan in de tot nu toe besprokene. Aan het einde van J. de Meester's roman ‘Carmen’ (Gids '15 260), wanneer de intrigue het hoogtepunt voorbij is, citeert de auteur uit het dagboek van den hoofdpersoon: Toen heeft Hendrik Lampe geschreven: Dagboek, ik heb je nu opgeslagen, als een mensch, die gedoemd is zijn dood te schrijven. Het slot der geschiedenis van Célestin en Jozette in Scharten-Antink ‘Een huis vol Menschen’, blz. 457 vg.: Op den hoek van een straat was een café met vele ramen. Célestin had op eenmaal het sterke gevoel, dat Jozette hier zijn zou.... Maar toen hij de Rue Blanche omhoogklom, begon hem opnieuw de vraag te kwellen.... hij moest haar vinden, hij moest haar zien,... In den Moulm Rouge heeft Célestin de gruwzaamste oogenblikken van dien avond doorleefd; de gedachte besprong er hem, dat Jozette, zich verbergen willend, in den reuzenolifant omhoog kon zijn gegaan... hij was daar nog nooit geweest.... het nauwe wenteltrapje door den poot van papier-maché heeft hij bestegen en in het benauwde theaterhokje boven heeft hij den mensch-uitspuwenden ‘danse du ventre’ aanschouwd.... | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Misselijk, of hij zijn hart zou uitbraken, is hij het trapje weer afgestrompeld.... En toen heeft hij beneden op den dansvloer, iets gezien, dat nog helscher was,.... Te lang om te citeeren, is het zeer opmerkelijk slot van De Meester's ‘Geertje’, waarin de tempora, en het verhalend perfectum in het bijzonder, een afzonderlijke beschouwing zouden verdienen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1694. Een merkwaardige vlucht neemt het gebruik van het perf. in krantenverslagen. In het verslag van een vergadering, bespreking of uitvoering, in de krant, zal bij den lezer enkel het resultaat, het succes, de conclusie, de samenvatting, belangstelling wekken. De verschillende étapes in het gebeuren zijn voor den lezer bijzaak, omstandigheden. Alleen het samenvattend perfectum is hier op z'n plaats: Als voortreffelijk verzorgde openbare les, vrucht van maandenlange ingespannen voorbereiding, hebben leerlingen van het Stedelijk Gymnasium alhier hedenavond een boeiende vertooning gegeven van Sophocles' Oidipoes Tyrannos. De voorstelling werd bijgewoond door... etc. - Misbruikt is het perf. voor de ‘bij-omstandigheden’: Het departement dezer Mij heeft gistermiddag een voorstelling gegeven voor kinderen van leden (= samentrekkend, dus perfectisch). Mevrouw van Vladeracken heeft voor de kinders liedjes gezongen. Jan Poortenaar heeft voor hen geteekend. Zij hebben dapper meegezongen en na de pauze hebben zij hun vreugde beleefd aan een schimmenspel (N.R.C.). - Even misplaatst om hun quasi-gewichtig ‘air’ zijn de perfecta: Lang heeft het publiek geklaptGa naar voetnoot1... Mevrouw X. heeft toen nog bloemen van de Maatschappij gekregen. - De lezer krijgt zelfs den indruk, dat deze mededeeling ironisch bedoeld is: ‘toen heeft ze ook nog bloemen gekregen!’ Het is inderdaad moeielijk voor een verslaggever, door een meer of minder op het effect berekend perfectum vat te krijgen op den krantenlezer. Bereikt wordt dit effect zonder twijfel in de volgende geestdriftig gestelde passage uit een ‘Worstelkroniek’ (N.C. 2/XI '14): Uit de geschiedenis der moderne worstelkunst. In 1845 kwam een trio reusachtige worstelaars naar Parijs, dat gerust als de bakermat van het moderne Grieksch-Romeinsch worstelen mag worden beschouwd. Ze hadden een reusachtig succes, die Meissonnier, uit Avignon, de kolossus Quiquine en Mazard, uit Uzès (N.B. de uitwerking dezer bewonderende appositie, versterkt door het aanwijzende ‘die’) --- Het succes dezer drie leidde tot de stichting van de Salle Montesquieu, waarin achtereenvolgens optraden: Pujol, bijgenaamd de brugpijler, Richaud, bijgenaamd de karabinier van Bugey, Rivoire, bijgenaamd het ijzeren lichaam, Louis Vignéron, het menschelijk kanon... En het worstelen was zoo populair als het nooit is geweest. Avond aan avond zat de Salle Montesquieu tjokvol. Daar is ook gekampt de partij tusschen den fameusen Arpin, bijgenaamd de verschrikkelijke | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Savoyaard, en Marseille, den molenaar van Lalapud. De bewuste giganten-partij werd in 1852 gekampt.... Zelfs voor den overtuigden tegenstander van de worstelsport maakt deze geestdriftige verslaggever door zijn bewonderenden toon het historisch belang der ‘gigantenpartij’ duidelijk, in dien merkwaardigen zwaaraanloopenden zinsvorm met het perfectum. Voor hèm leeft het feit voort als een ‘moment’ en hij maakt dat de lezer ‘er in kómen kan’. Het is een bekend en begrijpelijk feit, dat in het verslag van eigen ervaringen de schrijver eerder een handeling als gewichtig voor het heden voorstelt, dan wanneer hij verhalen doet van den derden persoon. Zoo komt het, dat we zelfs in het krantenverslag een perfectum voor een overigens bijkomstige gebeurtenis als een gewichtigheidje gaarne aanvaarden, wanneer de verslaggeefster niet achter de schermen blijft, maar als ‘Lucie de Guérardie’ haar ervaringen over ‘Mode’ boekt: ‘Al wat ik vinden kan,’ zeide hij, moedeloos. ‘En dan dit!’ Uit de groote, helgroene paardedeken, die prachtige schaduwstrepen had, waar de zon eens haar uitgebeten had, haalde hij een stapel kleedjes. Toen ben ik geschrokken. ‘Ja, ziet u, dat maken ze nou’. (N.R.C. 29/VII '17). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Plusquamperfectum.§ 170De verbinding van hebben in den verleden tijd met een lijd. voorwerp en een bijbehoorend praedic.-attr. partic. perf. heeft dezelfde ontwikkeling van functies doorgemaakt als die van hebben in den tegenw. tijd. In 't oude verhaal der Heemskinderen beteekent: Reinout sat op Beyaert, daer hij hem seer wel op betroude, want hij 't seer bedwongen had: ‘omdat hij het in zijn macht had’. Een verbinding als: Hij hield hangsloten door zijn vleesch geregen (v. Looy). - of: Hij droeg een speer in zijn vuist geklemd. - kon vroeger door het werkw. had + part. perf. worden omschreven. Ook het werkw. was + part. perf. is evenals is + part. perf. oorspronkelijk een koppelwerkw. Wanneer hebben (zijn) hulpww. zijn geworden, is de functie der verbinding aanvankelijk die van het ‘voltooid verleden’: een resultaat in het verleden van een vóor dat verleden aangevangen gebeuren. Deze functie is in de omgangstaal vrijwel de eenige gebleven: in verhouding tot een gebeuren in het eenv. imperfectum omschrijft de samengest. vorm een gebeuren dat daaraan voorafgaat, maar bij het eerste verleden aansluit: Toen ik bij jullie langs kwam, had ik m'n vader van den trein gehaald. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een nieuwere functie is de omschrijving van een gebeuren, dat voorafgaat aan het heden van den spreker: Blij dat je er bent (gekomen bent). Ik had al eens tegen vader gezegd: ‘Waar blijft Anneke toch!’ Hier wordt nadruk gelegd op de voldoening van den spreker over het feit, dat die tijd van spanning voorbij is. Voorzichtig, bescheiden, beleefd is het plqpf. in: We hadden zoo gedacht, je op je verjaardag een nieuwe mantel te geven. - met de bijgedachte: ‘maar als je er iets op tegen hebt...’ Het is mogelijk dat déze vorm in dézen zin in oorsprong een konjunktief is. De niet-werkelijkheid wordt nl. in de omgangstaal door het plqpf. veel vaker omschreven dan de werkelijkheid; vooral de voorwaardelijke wijs, en ook in dit geval voor gebeurtenissen, die de spreker ziet van het heden uit: Denk je nu heusch dat ik je dat vertellen zou, als ik mijn plicht niet had gedaan? - Ik ben verbaasd: ik had het zelf niet beter kunnen doen. - en voor gebeurtenissen die hij ziet van het verleden uit: Als we toen niet opgepast hadden, waren we met man en muis naar den kelder gegaan. - In het Katwijksch komt het bekende ‘dubbele plusquamperfectum’ voor in twee opmerkelijke functies. De bemanning van een bomschuit was na 't zinken van de schuit te water geraakt en dreef en zwom in de zee - ‘in toen hadde ze 'n slooup evischt ehaad in kwamme ze an de wal’. Dit is een perfectieve ‘verleden tijd’: ‘toen kregen ze 'n (drijvende) sloep te pakken’, terwijl er tevens mee wordt bedoeld (dàt is plusquam-‘perfectisch’): ‘ze hadden die sloep vroeger opgepikt!’ Een ander geval is het volgende: tijdens een storm breekt het steunende ‘mikje’ waarop in rustpositie de mast ligt. Dat mikje moet worden vervangen, anders kan men de mast niet ophijschen: ‘We hadde 'n mikje vast-ebonne-n-ehâad, in-toe hè-we dat in-ezetted’. Men zou kunnen ‘vertalen’: ‘We hadden nog ergens 'n reserve-mikje vastgesjord zitten, (en toen we dat hadden losgemaakt) hebben we dat (in de plaats van 't gebrokene) in-gezet’. We constateeren ook hier weer de buitengemeen ‘korte’ taalvorm van den verteller, die weet: ‘sapienti sat’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 171In den verhalenden stijl is de omschrijving der niet-werkelijkheid zeldzaam. Opmerkelijk is hierbij in den bijzin het gebruik van een plqpf. naast een impf. van de werkelijkheid in den hoofdzin: Hij greep de leuning van den wipstoel, of het een handvat ware geweestGa naar voetnoot1 van een zware | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spade (G.d.W.). - De schildwachten presenteerden het geweer, krek of ze een princes was geweest (v. Lennep). - Het plqpf- voor de werkelijkheid komt vooral in den modernen roman tot ontwikkeling. Die ontwikkeling is bevorderd door de neiging der auteurs, het verleden te beschrijven door analyse van de gedachten der handelende personenGa naar voetnoot1, in de zoogenaamde ‘erlebte Rede’. Handelingen der personen, die vóor het beschreven verleden waren begonnen en nawerken tot in het verleden, zoowel als gebeurtenissen die voor de personen reeds (tweede) verleden zijn, drukt de auteur uit door een plqpf. De eerste soort heeft de oorspr. functie van het plqpf., de tweede is een jongere functie waarbij een tweede verleden tijdstrap wordt onderscheiden. De eerste soort zou de handelende persoon zelf in directe rede uitdrukken door een perfectum, de tweede soort door een imperfectum (casu quo impf. òf perf.). De eerste soort: Zij liep ingespannen te denken... Juf zou wel met Jopie spelen tot het eten. Eigenlijk dom, dat ze niet afgesproken had bij Lot te gaan eten. (Zij denkt: ‘ik heb niet afgesproken’) (Arm.). - Ongeduldig geágiteerd tastteGa naar voetnoot2 ze in den schemer, waar ze haar mantel gelaten had (id.). - Hier Piet die had lol, dat begrijp ie, mar die durfde zooveel niet te zeggen, want die was 't geweestGa naar voetnoot3, hè? (Bru.). - De tweede soort: In zijn jonge jaren had Peter een eenzaam leven gehad. Na zijn vestiging was het anders geworden. Hij leefde nu als gezeten burger in een grooten kring (Arm.). - Eens op 'n dag waren ze hem tegengekomen en toen was hij erg beleefd geweest... (v. Eckeren) (zij denken: ‘Eens op 'n dag kwamen we hem tegen en toen was hij erg beleefd...’) - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 172Wanneer de auteur zóo de aandacht van den lezer richt op den gedachtengang van de handelende personen, dan zien de lezers de gebeurtenissen ‘van het standpunt’ der personen: het plqpf. wordt dan een vorm der ‘erlebte Rede’. Evenals de personen zien zij bij een snel en plotseling verloop der gebeurtenissen de éene gebeurtenis als juist voltooid, wanneer de andere begint. Zoo ontstaat een plqpf., dat onmiddellijk op elkander volgende verleden handelingen beschrijft, en dat de waarde heeft van een verleden tijd met momentaan aspect: Toen bleef haar muildier in de modder steken. Het gebeurde zoo snel: de drijvers die om haar angstigheid het pakzadel steunden, hadden haar opgevangen en droegen haar aan wal (v. Looy). - Den man vóor op den wagen, dien ze voorbij reden, gaf ze een knikje en spotglimpjes speelden nog na om haar geknepen lippen... Mevrouw had haar even op | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de wang getikt, als bestraffend. ‘Je bent een ondeugd’, lachte ze (v. Eckeren).- Maar tot toorn werd de schamperheid van zijn kracht. Dat zou niet zijn! Zijn gelaat, zijn stem zou dien droom breken! En hij was opgestaan, en had een toorts genomen. Dwars door de zaal schreed hij (A. Roland Holst). - Zelfs kan dit suggestieve plqpf. volgen op het impf. aan 't eind van een spannend tooneel: ‘Niets,’ zei ze onhoorbaar. Daarop glimlachte ze en was gestorven (Top Naeff). - De dokter bracht de dagen en zijn halve nachten door in een als de wind langs velden en wegen stuivenden reiswagen. Hij verbond, dokterde, sprong weer in zijn wagen en was in een stofwolk weggewerveld (nl.: vóor dat je 't wíst) (G.d.W.). - Potgieter hanteert het op een wijze die modern aandoet, in het kritieke deel der novelle, handelende over het wonder der idyllische liefde: die dwaasheid hield haar bezig, die droom was zoet (= das Erlebte). Acht dagen geleden gebeurde het... De vrouw was bij den baas... voor het venster zag zij den schimmel staan... de avondzon scheen door het digte lindenloover, het was of zij dreven in gouden glans. ‘Is hier dan niemand om mijn dorstig dier wat water te geven?’ had hij gevraagd, en zij geantwoord... etc. - Volgt het schuchter gedroomde tafereel in een reeks van plusquamperfecta. Zelfs het verhalende plqpf. der ‘erlebte Rede’, waarmee latere auteurs zoo gaarne snelle opeenvolging der gebeurtenissen suggereeren, komt voor, bij de beschrijving van een kritiek moment op de wandeling der gelieven:... daar had haar van verre, op het veld, wat gebloemte verrast (!); er naar zien, dat deed ze; maar hij die achter haar ging, hoe kon hij het zijn gewaar geworden? Onmogelijk, - had hij het gegist? Hij was ter zij gesprongen, hij had ‘de nagebleven korenbloem’ geplukt. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Konjunktief.§ 173De werkwoordsvormen die we konjunktief noemen, zijn in de gesproken taal al sedert lang uitgestorven met uitzondering van enkele verstarringen in staande uitdrukkingen. In litteraire en ambtelijke taal komen zij nog vrij veel voor. Zij zijn echter alleen herkenbaar in de 1ste en 3de persoon enkelv.; wat den verleden tijd betreft zelfs in die personen niet meer bij zwakke werkwoorden. Een taai leven hebben de vormen ‘zij’ en ‘ware’. Voor de functies van den konjunktief in 't algemeen verwijzen we naar § 18. Het gebruik dezer verouderde of verdwenen vormen is een der kenmerken van den archaïseerenden stijl; de uitwerking is een gevoel van verheven plechtigheid. De dichters na 1880 zijn er uiterst spaarzaam mee, in tegen- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stelling met de vroegere generatie, als Potgieter (dichter èn prozaïst) en Da Costa, alsmede Jacques Perk. Opm. Bij Geerten GossaertGa naar voetnoot1 en dan vooral in een gedicht in Bijbelschen stijl als ‘De Verloren Zoon’, is weliswaar een rijke oogst van konjunktieven in te halen; maar het is een afwijking van alle andere dichters in een bundel lyriek van 150 blz. - Bij Potg. c.s. is zoowel bijbelsche als classieke taal in het stelsel der konjunktie ven nagevolgd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. In den hoofdzin:A. Praesensvormen: het mogelijke uitdrukkende.§ 174De zeldzame gevallen van een 1ste pers. enk. konj. kunnen ook herlevingen zijn van de oude 1ste pers. enk. indic. op -e. De functie is die van den twijfel (dubitatief): Hoe durve ik ooit weerstaan || Der buren schampren spot? Trotseere ik zullen smaad? (G. Gossaert). - De 3de pers. enk. konj. heeft twee functies; de wensch: Zoo zij het; leve de Koning! (formules). - Het zij mij vergund er op te wijzen (id.). - De aanmaning of toelating door een spreker die autoriteit uitoefent: Niemand ete eenige vrucht meer van U in der eeuwigheid (Marc. 11:14). - Bekennen? Neen! Dit blijv' 't geheimenis mijns levens (G. Gossaert). - Met inversie, in archaïeken zinsvorm: Ontken' mijn strak gelaat de wroeging mijner pijn! (G. Gossaert). - In de courant zijn eenige staande wendingen gangbaar: Men herinnere zich in dit verband de vroegere discussie. - Men zie ook de strakke, zeer heldere lucht, de prachtige teekening,... en oordeele... - De Eerste Kamer zie vooral toe, dat omtrent beide vergaderingen volledige opening van zaken geschiede (N.R.C.). - Bij Potgieter dit staaltje van classiek modusgebruik; de rhetorische adhortatief in de onafhankelijke indirecte rede: ‘Wat gaat haar aan? Zenuwen? Die hebbe de hooggeboren vrouwe in de calèche, maar zij, een dorpskind?’ - De zin met toelatende modaliteit kan worden ondergeschikt aan een anderen zin en is dan bijw. bijz. van toegeving (hoofdzin naar den vorm)Ga naar voetnoot2: Snijde een zwaard ons door de ziel || Wij weten op wiens wenk het viel! (Penning). Opm. Met den wenschenden konj. concurreert het hww. mogen, met den aanmanenden het hww. laten.Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Verleden-tijdsvormen.§ 175In het algemeen drukken zij den irrealis uit.Ga naar voetnoot1 De vormen ware en hadde komen nog wel eens voor; vooral in voorwaardelijk verband (een konjunktief in voorw. verband heet konditionalis): Hadde in mijn hart Uw ros den hoef geplant || Zoo 't U kon redden, waar' mij 't sterven zoet (Perk). - Vermolmde lijst aan lijst! Dwaas ware, die U bande. || Hier hadde, in gave nieuwerwetsche randen, || Ets, olieverftafreel noch schaduwbeeld bekoord (Penning)Ga naar voetnoot2. - Opm. Hier concurreert het hww. zou en mocht; vergelijk § 275 en vgl. Een verleden konjunktief is onherkenbaar geworden in de functie van de voorzichtige, aarzelende mededeeling: ‘Wat geef je hem als fooi?’ ‘Ik dacht zoo, een gulden’. - Ik wenschte, ik ware een dikke reus (De Genestet). - idem: ik wou...Ga naar voetnoot3 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. In den bijzin.A. Praesensvormen:§ 176Na een zin waarin een wil of wensch wordt uitgedrukt, volgt een lijdend-voorwerpszin met ‘dat’ en een konj. die het object van den wil of wensch omschrijft: Ik zal Haar bidden dat Zij U behoede' (Perk). - En 'k hoop dat Uw gemoed nog vroomheid voede (id.). - We kunnen ons nog voorstellen, hoe deze bijzin voortgekomen is uit onderschikking van een wenschenden hoofdzin aan een zin met aankondigend demonstr. ‘dat’Ga naar voetnoot4. Ook zonder den inleidenden zin komt de wenschende bijzin voor: En o, dat hij nu nimmermeer vergete || De makkerschap (Bloem). - De zin met den wenschenden konjunktief kan de plaats innemen van een voorzetselvoorwerp: Vielt gij, wacht dat ik u drage (Verwey). - Op de regeering rust de plicht te zorgen, dat de bezoldiging van deze koelies voldoende zij (N.R.C.). - Wanneer het werkw. van den hoofdzin geen object verlangtGa naar voetnoot5, krijgt de zin met ‘dat’ finale beteekenis: Ik roep Uw schim op, dat zij mij omzweve! (Penning). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier concurreert het voegw. ‘opdat’: En 'k wenschúw vreugde, opdat die mij verklareGa naar voetnoot1 (Perk). - Hij heeft de ministers verzocht hun invloed bij de directie aan te wenden, opdat aan de journalisten medewerking worde verleend (N.R.C.). - Tegengesteld aan den wenschenden konjunktief is de prohibitieve, de afwerende of verhinderende: Wie let, dat ik, vertreden, || Een wreker hunner wraak, dien spot met spot betaal'? - De concessieve konj. staat in: Het wambuis, dat verheelt, schoon 't schrijne. - Deze is in den bijzin met voegw. geheel gelijk aan den konj. in: Het wambuis schrijne, het verheelt. -Ga naar voetnoot2 Het verlangen naar de verwerkelijking van de handeling, dus de wenschende modaliteit, is ook nog merkbaar in: En ik kan als mensch niet sterven || Eer ik naar U, o eeuwge Schoonheid || Lessche mijn onleschbren dorst. - Zie over de finale en de hieruit voortgekomen voorwaardelijke functie: § 385, 3o (voetnoot) en 385, 9o. Ook nog in den relatieven zin: en geef || Een Zanger vleugelen waarop hij zeker zweef (Bilderdijk). - In den zin met ondergeschikt onbepaald vnw.Ga naar voetnoot3 heeft de konj. toegevende functie: Wie met de kracht des vleesches lach' || Iets olifantisch' baart ontzag (de Genestet). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. Verleden-tijdsvormen.§ 177Zij duiden een gebeuren aan dat niet werkelijk is, of een onderstelling die niet kan worden verwezenlijkt (Irrealis). Wanneer het gebeuren betrekking heeft op het heden van den spreker, staat de konj. in den onv. verleden tijd, die dus in dit geval geen temporeele functie meer aanduidt. In een bijw. bijz. van vergelijking: Hij kijkt alsof hij meer dan wij allen waar'! - Zonder den hoofdzin heeft deze bijzin de functie van een nadrukkelijke ironische ontkenning: Alsof die dwaas meer dan wij allen waar'! (Perk). - Met een verleden tijd in den hoofdzin schuift het tempus in den bijzin opGa naar voetnoot4: en keek of er niets waar gebeurd (v. Looy). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In een voorw. bijzin: Indien het plan uitvoerbaar ware, zouden twee omstandigheden het aantrekkelijk maken (N.R.C.). - Opm. 1. Opschuiving van het werkw. in den bijzin is te onrechte verwaarloosd in: Schudel en ik hebben getracht hem als redacteur te krijgen. Hoe dit ware, zeker is, dat hij ons (den titel aan de hand deed) (Den Gulden Winckel, Jan. '27). - De schrijver bedoelt: ‘hoe dit geweest zij’ (concessieve modaliteit in den verleden tijdstrap). In den bijzin kan het impf. van den konj. vóorkomen door werktuigelijke assimilatie aan het impf. van den hoofdzin: Op grond hiervan werd het wenschelijk geacht, dat voor zulk een zeeschip met de geleidevaartuigen samen een afzonderlijk mistsein werde voorgeschreven (N.R.C.). - In den praesensvorm is, in dezen ambtelijken stijl, de konj. heel gewoon (optatief, na ‘wenschelijk’). Bij omzetting van den hoofdzin in den verleden tijd, is de bijzin het voorbeeld gevolgd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Voltooide Deelwoord (participium perfecti).§ 178Het verleden deelw., thans op -d(-t), is oorspronkelijk een verbaal adjectief, waardoor werd uitgedrukt dat de verbale beteekenis van den stam eigen is aan het substantief (waarmee het adj. was verbonden). Oorspronkelijk was het dus niet bepaald ten opzichte van tempus, genus, aspect; niet verbonden met objecten, adv. bepalingen etc. Door het voorvoegsel ge- is deze participiale vorm meer verbaal van functie geworden. Deze vorm drukte nl. in een oudere periode de perfectiveerende functie uit: het bereiken van het moment der voltooiing. De verbinding van het partic. met hebben en zijn vooral heeft geleid tot den overgang naar de perfectische functie: het voltooid zijn of het resultaat van een verleden gebeuren. En zelfs is in het Nederlandsch nu en dan nog de oudste beteekenis van het praefix ge-, nl. het ‘samengaan met’, het ‘eigen zijn aan’ van een ‘eigenschap’Ga naar voetnoot1, aanwezig: (de) gegoed(e middenstand) bijv. is van ouds een adjectief, afgeleid van goed (substantief). Zoo is het Mnl. gebeeld een adj. met de beteekenis ‘met figuren’ (bijv. een | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doek), en het adj. gehaard had dezelfde beteekenis als gehaar, nl. met haar, vol harenGa naar voetnoot1. En wanneer in den Rijmbijbel staat, na de schepping, ‘God sprac: ‘Nu is Adam ghemaect Als een wijs man’ - dan is daar het aspect perfectief, niet perfectisch: nu is dan (eindelijk) Adam ‘kant en klaar’. Over deze perfectieve functie, zie ook § 164. Het is thans niet altijd duidelijk, of het participium van een verbalen stam een verbale functie (speciaal het perfectisch aspect) uitdrukt, dan wel adjectief is.Ga naar voetnoot2 Dit hangt af van den aard der verbinding, de zinsconstellatie. Nemen wij bijv. het geval van een attributief verbonden passief woord. Wanneer in den zin het handelende subject wordt genoemd, of wanneer de handeling, die tot den nieuwen toestand leidt, nader is bepaald, voelen we de werkwoordelijke beteekenis duidelijker, dan wanneer het handelende subject in den zin ontbreekt en er geen duidelijke bijwoordelijke bepalingen zijn: De arbeiders lieten het pas gegoten brons bekoelen. - Inlanders, glimmend als pas gegoten brons stonden er op een rij (Aug. de Wit). - Bruin en glimmend als gegóten bróns. - In het laatste voorbeeld is ‘gegoten’ even weinig ‘werkwoordelijk’ van beteekenis als een gewoon adjectief. Het duidt een eigenschap aan, in dit geval een schakeering in den uiterlijken vorm. We denken niet aan de handeling van het gieten van brons door een arbeider of den overgang in den toestand van vloeibaar tot gestold metaal. Participia zonder nadere bepaling en verbonden alléen met het lijdend subject zijn meer adjectivisch dan werkwoordelijk van functie. Geheel en al adjectivisch zijn de participia, waarvan het werkwoord niet bestaat: een bescheiden man. beduusdGa naar voetnoot3. Een ander voorbeeld van de adj. beteekenis van het p. pf. wordt besproken § 283, in vergelijking met een passieve constructie van verwanten vorm, waar echter het p. pf. verbaal fungeert. In hoofdzaak werkwoordelijk zijn de partic. van intransitieve werkwoorden (of reflexief gebruikte transitieve), waar het verbonden substantief tevens handelend subject is: gezwollen oogleden, een pas aangekomen verlofganger, gewekt door het alarm sprong hij uit z'n bed en kwam gekleed beneden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 179Het participium komt, als adjectivisch verbuigbaar woordGa naar voetnoot1, in drie functies voor: als (verbogen) attributieve bepaling bij een substantief, als praedicaatsnomen bij een koppelwerkwoord, als bijv. bijw. bepaling (praed. attrib.) in den 1sten of 4den naamval. Bovendien vormt het, met hulpww. verbonden, omschreven werkwoordstijden, terwijl tenslotte het verbogen attributieve partic. kan worden gesubstantiveerd. 1o als attributieve bepaling: a. van een transitief werkw. gevormd, meer of minder werkwoordelijk: Uit het kantoor klonk stemgeroes door de gesloten deur (Arm.). - De Hartenstraat die nat te glimmen lag in de pas aangestoken winkellichten (id.). - Een kar die was weggezakt in het vertrapte grasperk (G.d.W.). - Al die in wijdmondig lachen vertrokken gezichten (id.). - Nou, dat liep toe nog met 'n verstuikte schoer af (Bru.). - Door de ruitjes van het ouderwetsche, in lood gevatte raam (G.d.W.). - De belangstelling, die van een sedert lang gespannen verwachting komt (id.). - die de ballen klikklakkend over het sterk belichte laken deed loopen (id.). - Als een omgekeerd bloemmandje was haar hoedje vast-gestrikt (v. Looy). - Heel niet werkwoordelijk meer: het gevoel, of je uit de beschaafde wereld bent geraakt (id.). - Vooral in ambtelijken stijl vinden we de omvangrijk uitgedijde bepaling; het partic. wordt bepaald door de aanduiding van het handelend subject: de overeenkomst, die kan leiden tot het door de commissie aanbevolen stelsel (N.R.C.) - Onder fabrieksartsen worden in het bijzonder door de ondernemers aangestelde en betaalde geneesheeren verstaan (id.). - Een daarna ter plaatse door een verzekeringsraad ingestelde enquête bewees, dat... (id.). - Ook andere bijw. bepalingen kunnen een gebeuren suggereeren: Wij gronden onzen twijfel op de in ons ochtendblad besproken statistiek van de secretarie-afdeeling (id.). - een onderzoek in verband met aan dat college ter oore gekomen geruchten (id.). - Het subject kon ook in verderliggend verband zijn genoemd: De verschillende methoden waren door een lid der commissie deugdelijk bestudeerd en het verkregen resultaat was neergelegd in een rapport (id.). - b. een partic. van een overigens niet bestaand werkw.: om het verschuldigde geld te betalen. - wiens portret de platgegleufde neus bizonder duidelijk toonde. - alle van verscheiden kleur. - gesjochten jongens. - Opm. Niet van een werkw. zijn litteraire adj. met den vorm van een partic. als: goudgekazuifelde heiligen: zie § 40. Deze woorden staan dicht bij de hierboven in § 178 genoemde oude Mnl. formaties. c. een partic. van een reflexief werkwoord: waar half ontkleede menschen baadden in zee (G.d.W.). - Kan zijn naar het voorbeeld van half naakt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d. een partic. van een intransitief werkwoord (perf. met zijn vervoegd): Een teruggekeerd verlofganger (G.d.W.)Ga naar voetnoot1 - die een verschoten oranjevest droeg. - Het paard heeft een matgevlogen meeuw doodgetrapt. - Dit zijn verkorte constructies. e. een partic. met on- (bewijs van adj. functie): hun laarzen waaraan het wringen van den ongewenden voet te zien was (G.d.W.). - een onberedeneerde angst. - f. Het partic. is bepaling bij een subst., dat niet als subject bij het partic. staat. Het is metonymisch gebruiktGa naar voetnoot2; vooral bij uiterlijke kenmerken van de persoon die lijdend subject is: De geïrriteerde uitdrukking van haar gezicht ontspande zich (Arm.). - g. Metonymisch door de overdracht der gebeurtenis naar een anderen tijdstrap is het partic. bij Vondel in: Zoo sprak Karel (de Tweede van Engeland), trots gezeten op den troon, daer onlangs prat zijn onthalsde vader zat (= zijn thans onthalsde vader). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1802o het gesubstantiveerde participium: a. omschrijft het resultaat van een bepaalde gebeurtenis, in het verband genoemd; het is werkwoordelijk, omschrijving van het passief (lijd. vorm): Wat het in de tweede plaats ten laste gelegde betreft, kan verdachte zijn alibi bewijzen (N.R.C.). - Toen nu de tolk al het gezegde vertaalde... (id.). - Aan het gisteren geschrevene heb ik niets toe te voegen. - Zij stond op met het getilde en raakte het glas met het hare (v. Looy). - De door U bedoelde kan het niet geweest zijn. - b. omschrijft een eigenschap:Ga naar voetnoot3 de drijvers tierden als bezetenen; grijsaards, jongelieden, volwassenen; hij koos den begaafdstenGa naar voetnoot4 onder zijn leerlingen uit. - Van deze bestaat het werkwoord overigens niet. Dit is wèl het geval met: bewaakt door gewapenden. - Hij had iets gedecideerds over zich. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1813o het participium vormt met een koppelwerkw. een naamwoordelijk gezegde; het is dan adjectivisch: Hij was gewond, kon niet vechten. - Het verbum is als adjectief verstard: Dat is bekend. - Ze waren opgeruimd en vroolijk. - Het was beroerd. - Zoo ook met worden. Verkorte vorm is: Zij bleek wel wat voorbarig geweest (Potg.). - Hier is het p. pf. verbaal. Opm. ‘Hij was verkouden’ is uit verkoud ontstaan. (Vgl. verkoudheid). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1824o Verbindingen als de voorgaande zijn in vroeger tijd overgegaan naar de functie van a. omschreven lijdenden vormGa naar voetnoot1: alle bloemen waren gestolen. - het heele grasperk was vertrapt. - Zoo ook met worden. b. de functie van het omschreven perfectum van intransitieve werkwoorden; in 't algemeen van die werkw., die een verandering van plaats of toestand omschrijven: Hij is ziek geworden. - Hij is hier geweest (Katw. ‘heeft’; zie § 145). - Ik ben de heele stad déur geweest (Bru.). - Hoe is dat kind opgegroeid? - Wat is ze veranderd. - Hij was in het slop terechtgekomen. - Hij is er alleen heengegaan. - Ik was in slaap gevallen. - Hij was bewusteloos tegen de steenen geslagen. - Toen allen opnieuw gezeten waren (oorspr. perfectum van (ge)zitten = gaan zitten) - Dit perfectum staat soms tegenover dat met hebben, dat de durende handeling of den blijvenden toestand omschrijft (vgl. ook § 145 slot): Hij is over den muur gesprongen. - De jongens hadden den heelen middag gedanst en gesprongen. - Onderscheiden worden ze door De Génestet in: 'k Ben de monsters nagevlogenGa naar voetnoot2 Dorst naar 't witte bloed in d'oogen, 'k Heb ze op stoelen nagewipt.Ga naar voetnoot3 - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1835o het partic. is praedicatief attribuut, bijv. bijw. bep.: Indië dat onder donkerte en starrenflonkering verborgen lag. - Een rif dat met zijn knekels en kooten làg verspréid (v. Looy). - Verdekt legge ze opgeschole achter 'n damhek (Bru.). - Naar de schrijftafel gaande, waarvan de stoel stond weggeschoven (G.d.W.). - En toen zij daar allen stonden saamgehuiverd (v. Looy). - Een deur, waarvoor twee Inlandsche bedienden gehurkt zaten (G.d.W.). - Nou kom ik om zeven uur m'n bed uitgekrope. (Bru.). - Toen hij daar kwam aangedraafd. - In N.O. volkstaal is een verbinding als het lag daar verstopt - in Groningsch met den vorm bestopt - heel gewoon. De verbinding van komen met het partic. (uitgekrope) blijkt nòch in Katw. nòch in Gron. en Dre. gebruikelijk; wel die met den infinitief. Met andere verba dan van beweging of rust: Bewogen dankte hij. - Verkort is: Slechts diende dat kleedje uitgelegd (Potg.). Vooral participia van ontleende werkwoorden: Geïrriteerd keek hij ons aan. - Geagiteerd tastte ze in 't donker. - Toen vroeg hij geïnteresseerd; - Een verbinding als ‘Hij keek verwonderd in 't rond’ blijkt in volkstaal | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gangbaar. Niet echter de schikking van het partic. als aanloop voorop. Maar ook hierGa naar voetnoot1 wordt het participium los van z'n subject metonymisch gebruikt, of als laatste restant van een verdwenen of ongebruikelijk werkwoord; het is dan feitelijk enkel bijwoordelijke bepaling: Ik zal geregeld naar de bibliotheek blijven gaan (G.d.W.). - Omdat de zadels verkeerd waren gelegd (v. Looy). - Hij ging bescheiden terzij zitten. - Het schip was beschaamd weer afgedropen. - Vervaard kwam hij aanloopen. - Nu blijven we bedaard hier zitten. - Opm. Uiterlijke kenteekenen van de adverbialeGa naar voetnoot2 functie zijn de -s, als in: Onverwachts kwam hij bij ons. - en het suffix -weg, als in: Terwijl ik gemoedereerd-weg onder 't kwassie zit te suffeGa naar voetnoot3... (Bru.). - In Dre. is naast onverwachts = plotseling nog het deelwoord, onverwacht = zonder aankondiging, gebruikelijk. Betrekkelijk zeldzaam en min of meer verheven is het partic. als praedic. attr. bij een object: Dan zag je 'm uit 't bakboordvuur plots bloedrood overplast (Bru.). - In den stoel die zijn geweldig lichaam beklemd hield (G.d.W.). - Reeds raad ik 't avondmaal genoten (Gossaert). - Meent gij het bouquet daarom voltooid? (Potg.). - Gewoner is het bij vinden: Ik vond hem sterk achteruitgegaan. - (In Dre. en Gron. niet mogelijk). - In Katw., Holl. en Gron. ‘Dat wil ik van jou niet gezegd hebben’. Hier is bedoeld: Dat wil ik niet hebben, als door jou gezegd. Zie § 164. Algemeen gangbaar bij een reflexief objectGa naar voetnoot4: Hij zag zich genoodzaakt. - Hij voelde zich verplicht. - Het praed. attr., door verdere bepalingen uitgebreid, kan afgescheiden van den zin zinswaarde krijgenGa naar voetnoot5. Ook als zoodanig komen partic. van intransitieve werkw. voor, die een verandering van plaats of toestand omschrijven: Plof, zei een kurk; en met verruklijk plassen || Zijn kerker uitgedanst, hoe Bacchus intocht hiel'! (Penning). - Bloedbroeders geworden, stonden ze op (A.v. Oordt). - En aan het keuvelen geraakt, werd Theobald wat loslippiger (v. Looy). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 184Het afgescheiden partic. kan zuiver bijvoeglijke functie krijgen: De kosten, aan dit stelsel verbonden, bleken hooger. - Pauze en komma vervallen dan veelal. Dit is ook het geval met partic. na een voorzetselbepaling, in het bijzonder ‘met + subst.’: Hij vocht met een mes gebonden aan een bezemsteel. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij verval der pauze of verschuiving der pauze naar de plaats vóor het voorzetsel wordt de geleding verschoven, de voorzetselbep. wordt uitgebreid met de participiale groep: Hij was aan 't vechten, met een mes gebonden aan een bezemsteel. -Ga naar voetnoot1 Over het part. pf. als imperatief zie § 330. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Tegenwoordig Deelwoord (partic. praesentis).§ 185Het partic. praesentis omschrijft een handeling of toestand die voortduurt, ook een bij-omstandigheid. Het komt voor als attributieve bepaling, praedicatief verbonden met een koppelwerkwoord, en praedicatief-attributief (als zoodanig ook afgescheiden, in een eigen groep of zin: zie § 307, 331, 337, 340). 1o het attributieve participium. Hier zijn van belang a. het adjectivisch gebruik en het verbale gebruik, b. de verbinding met verbale bepalingen (en de overgang naar afscheiding van de participiale groep), c. de verhouding van het subject en het p. praes. (metonymisch gebruik). Adjectivisch en verbaal gebruik. Overheersching van de adjectieve waarde blijkt o.a. uit concentratie van het accent bij samenstelling: uitmúntende wíjn (die wijn mùnt úit, dat die wijn úitmùnt); uit isoleering gepaard aan accentconcentratie (isoleering in zooverre, dat bij het subject de finite vorm van het werkw. niet voorkomt): uitstékende wijn (niet: die wijn steèkt úit); uit isoleering in zóoverre, dat de compositie alleen als partic. praesentis bestaat: een hùiveringwékkende misdaad, een óogverblìndend licht, een duizelingwékkende hoogte (van beurskoersen bijv. In werkelijken zin, bij bergbestijging bijv., zal het veeleer zijn: We stegen tot een dúizeling ver wèkkende hoogte). Het voorvoegsel on- is niet altijd een onmiskenbare aanduiding van de adjectivische waarde. Het is nl. niet altijd in lateren tijd toegevoegd; zoo is bijv. ondeugend een heel oud adjectief, niet een ‘adjectiveering’ van een verbaal participium; ook onwetend, dat al in het Mnl. metonymisch gebruikt wordt. Het attributieve gebruik is in volkstaal zeldzaam. Behalve de genoemde oude negatieve woorden, zijn, vooral in de Hollandsche, ook in algemeene omgangstaal, affectieve bijvoeglijke participia gangbaar, als: hij is 'n vervelende zeurpiet, die vervelende kletspraatjes! | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar superlatieve woorden als: een verbazend plezier, een ontzettende honger, een oorverdóovend lawaai, etc. zijn, op de keper beschouwd, niet bijzonder eigen aan de volkstaal. Wel nu en dan een metonymisch woord als: een razende honger (zie § 189). De Groninger bijv. heeft een afkeer van dergelijke ‘overdreven’ bepalingen, in plaats van ‘ontzettende honger’ spreekt hij liever van ‘nog al’, ‘wèl wát’. En ‘oorverdoovend’ omschrijft hij als: 't was 'n lawaai, je zoudn̥ d'r doof van wordn̥. De Katwijker zegt in plaats van: ‘Wat heeft hij een verbazende eetlust’: ‘Wat eet-ie toch voor 'n paerd, ookGa naar voetnoot1! - Affectieve adjectieven in de volkstaal, die de voorkeur hebben boven partic. als vervelend zijn in verschillende dialecten woorden op -elig en -erig (zeurderig, gloeierig, zie § 71). In het Hollandsch is gangbaar: aanstaande Zaterdag, kommende week, de volgende week, kommende jaar, kommende maand. In het Katwijksch echter concurreert met deze vormen o.a. d'aore week (= de andere, volgende) en ənGa naar voetnoot2 Zundach (de volgende Zondag, die nu volgt). Eveneens vinden wij in Gron., Dre. en Acht. niet-participiale vormen naast de participiale (als ánkomm̥, ánkm̥ Zundach): (d')aanr̥ week (Dre. Acht.), neije week (Gron.); an(d)er moand (Gron.). Een staande vorm is: ‘de gaande en komende man; ook: in de br ándende zòn (een affectieve vorm). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 186Het attributieve part. praes. in meer verbale beteekenis en functie heeft in verschillende genres en tijdperken van de litteraire taal een opmerkelijke ontwikkeling gehad: in het mystieke proza, in de barokke poëzie, in het naturalistisch-impressionistisch proza en expressionistische poëzie etc. Het participium, door zijn verbalen stam en door het suffix (vooral het verbogene -nde) geeft uitdrukking aan een ‘beweging’, een ‘actueel gebeuren’ in tegenstelling met de gangbare adjectieven; het weerspiegelt de ‘dynamiek’ van stemming en affect. Dit verbale participium staat verbonden met een bepaald substantief. En deze verbinding is in de omgangstaal zeldzaam; in volkstaal is een dramatische of epische voorstellingswijze vereischt voor het spontaan gebruik van het actueele, bepaalde participium, zoo bijv. in: 't Kind kwam al te dicht bij de br ándende kàchelGa naar voetnoot3 (het feit dat de kachel op dat oogenblik brandt, wordt hier bedoeld). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet actueel of dramatiseerend is het participium in: Glans van staand en stroomend waterGa naar voetnoot1; een verlangen naar afwisselende verschieten; een jongeling met een opstaand boordje; als een blatend schaap liep 't kind z'n moeder na. In de omgangstaal worden verbindingen als deze gemakkelijk composita: Dat stròomend wáter geeft veel gemák. Dat staand bóordje vind ik ridicuul. Daar heb je ‘'t blatend-scháap’ weerGa naar voetnoot2. - Zelfs met bepalend lidw. of voornw. is de vorm niet meer verbogen. Daarentegen wel in de dramatiseerende voorstelling: Hij staarde in verrukking op het stróomende wáter ónder de brúg. Voorbeelden van participia bij een ‘bepaald’ substantief: Dan zong zij een koloratuurtje voor het gapende volk (v. Looy). - Hij wierp de beentjes voor de snuffelende honden. - De eenige gezelligheid bleef nog de brandende kachel. - En wond zich met opgeheven handen het loshangende haar tot een glanzend bruine wrong (Couperus). - En liet de lucht langs zijn kloppende slapen spelen (G.d.W.). - Vooral in de impressionistische beschrijving vinden we deze beeldende participia, die een gebeuren omschrijven: Midden in den olie-gelen, stuwenden stroom keek hij om (het stuwen van den stroom verhindert niet, dat hij omkijkt. (Het p. pr. is een ingesloten concessieve bijzin, een praegnante, korte zin, die uit het verband kan uitbarsten in den vorm van een participiale groep: Midden in den stroom, stűwend met oerkracht tegen hem aan, keek hij om). - Een neger, die schuin als een stuk wild over het blinkend duin rende (id. v. Looy). - Een schallend oranje-licht schoof onder een wolkrand door. - Die schampende slagen bleven ranselen op de schonkige buffels.- Het koranlezen der wiebelende knaapjes deunde uit het schooltje. - Toen kwam uit de duisternis de neger met het gloeiende lantarentje aandraven (de tegenstelling verbindt). - Voor de eerste maal herkenden zij het eigenaardige, deinende loopen als van een schip dat hobbelt. - Zelfs kan de werkwoordelijke functie van een tot adjectief versleten partic. worden vernieuwd: Dragende een verbazende bamboestengel (die de toeschouwers in verbazing zet). - Waren ze vervolgens van den hellen dag geraakt in verbijsterend half donker (waar men den weg bijster werd). - Terwijl er een purperen wolk achter hen rees als een fortmuur, met een schitterenden vuurrand (die schitterde). - In de beschrijving van snel op elkaar volgende gebeurtenissen kan het partic. een momentaan gebeuren dat voorbij is, omschrijven: Zoo zijn arm haar niet gegrepen had, zou zij zijn nedergezegen. Verschrikt droeg hij de bezwijmende maagd ijlings binnen (Potg.). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 187De voorkeur voor het schilderende part. praes. blijkt bij de moderne schrijvers ook hieruit, dat de participia als denominatieve werkw. ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vormd worden van een bnw. of znw. zonder dat andere vormen van die werkwoorden gebruikelijk zijnGa naar voetnoot1. Voorbeelden uit Van Looy's ‘Reizen’: Ze zaten onder de blauwende wierook. - Een flossig, groenend schimmeren van maan. - Zij reden te midden van paarsende gronden als door een polder. - de oranjebasten tot de buiken in het roodende bloemblauw. - Meer algemeen zijn: het blauwend berg-verschiet. - door zijn grijzend slaap-haar. - Met den uitgang -elenGa naar voetnoot2: lagen er gevuld met de goudelende korrels (als goud schitterend is de verbale beteekenis). - hij had zooveel te stellen met zijn roodelende handenGa naar voetnoot3. - Van substantiv. stam: de geulende paadjes. - een hoog-op horizonnende vlakte gelijk een bangmakende halGa naar voetnoot4. - een kolkende plek. - keerend door het wademende duister. - Ook met den uitgang -elen: Waterplekken loensden uit den grond, uit stekelende ruigten gelijk4 riet langs slooten (stekelend van stekel; goudelend van goud). - en keek naar de kartelende krans van wolkenbuien (kartelig zou niet de ‘beweging’, de wording van de krans, weergeven maar de eigenschap zonder meer). - Onder de sprankelende schemeringen van vijgeen granaatboomen walmden de geuren van oranjes. - Oude iterativa afgeleid van een werkwoordelijken stam: Het klingelend geluidje. - de flakkerende wind. - het bibberende blaten klaagde uit het schimmige groen der struiken. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 188Het gesubstantiveerde participium omschrijft: a. een persoon die een bepaalde handeling verricht: Hij zag den voor hem buigende met onderzoekenden blik aan (G.d.W.). - b. iemand of iets met een bijzondere eigenschap: Alle komenden en gaanden begroetten den chef. - Zij, de voortvárende, heeft het aldus beslist (met verplaatst accent). - Met iets hoogmoedigs en bijna uittartends in den blik. - Er is iets vernederends in. Opm. Het is verstard tot substantief door ellips: Haar aanstaande haalde haar af. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 189Het attrib. partic. wordt bepaald door: a. adjectief of adverbium: Een vlucht van scherp-wit scherende vogels. - de donkere, buiig neerzevende lucht. - vlinderbloemig-bloeiende slingerplanten. - Teer-roode vaaswerken en koel-gloeiende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
glazuren. - het oud-glimmende, neergeklapte luik. - Slopen er schichtig-opblikkende gedaanten langs. - metalliek-glanzende hommels. - Een bangmakende hal was er achter. - hoogdrijvende wolken. - huiswaarts-tijgende ooievaars. - Een adj. als naamw. deel van een gezegde: Met de langer lijkende avondslagGa naar voetnoot1 klepten de ooievaars door de lichtende schijn. - b. een accusatief: Over het tred-smorende veld stapte de zware gedaante. - Zijn vonkjes-sproeiend sigaretje c. een substantief als bijw. bepaling: In het wisselen der als water vervloeiende schaduwen. - en groetten drie blijde, bivak-gloedende moorentronies. - d. een voorzetselbepaling: Zijn prachtige, in den avond blikkerende tanden - en begon dan barsch aan den uit zijn lodder opschrikkenden jongen het verzoek te doen. - Zware bepalingen van het partic. als deze laatste zijn in de litteraire beschrijving zeldzaam; zij worden meestal als praedicatief-attributieve groep afgescheidenGa naar voetnoot2: Als een stilistische gril is dan ook te beschouwen: Bij de, terwijl ik al zat, nog dienstdoende raamdeur, kon, in den hoek, net het tafeltje staan. -Ga naar voetnoot3 Zelfs Potg. was er spaarzaam mee. Wel vindt men bij hem een korten vorm, met een attrib. partic. in momentane functie: en haar verraste, eensklaps alles doorziende vriendin, ze wordt het trouwe dier gewaar. Vgl. het citaat § 186 slot. Zware bepalingen zijn bijzonder kenmerkend voor den synthetischen stijl der geleerdenGa naar voetnoot4 en in ambtelijke taal: Deze op het eerste gezicht en voor modern wetenschappelijk onderzoek vanzelfsprekend schijnende stelling. - De plaatsgehad hebbende vergadering. - Metonymisch is het partic. vooral bij een subst, dat de handeling of toestand omschrijft, die het eigenlijke subject van het partic. verricht of waarin hij verkeert; de metonymia verzwakt de verbale beteekenis: Zij hoorden het grazend tandrukken van de beesten. - En hij werd wrevelig en zeide. in een boudeerende stilte, geen woord (Couperus). - Wonden vervulden hem met walgende | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontzetting (G.d.W.). - Hij stond op, met zijn tot onnadenkende gewoonte geworden zuinigheid de lamp uitdraaiend (G.d.W.). - Dan voelde hij die razende angst. - Ondanks knarsetandend verzet was hij tenslotte overmand. - In iedere taal zijn dergelijke metonymia's verstard: Hij lag in ijlende koorts. - Ze kwamen tot de stilzwijgende overeenkomst. - Hij leidde een zittend leven. - Ze leed aan vallende ziekte. - De vallende ziekte wordt thans met goed gevolg bestreden. - De litteraire metonymia is het resultaat van beeldende taal. Bedoeling en stemming van het subject kunnen worden beschreven aan zijn gebaar, stem, oogen: hij maakte een afwerend gebaar, aarzelende gebaren, sprak met schreeuwende stem, zag haar aan met smeekende oogen; zij keerde haar bewonderend profieltje naar de akkers. - Hier is nog gebaar, stem, oogen subject bij het participium. Maar in: hij gaf een weigerend antwoord, mompelde een klagende verontschuldiging, ledigde zijn glas in zwijgenden toast, - voelen we de overdracht der handeling, door 't partic. uitgedrukt, naar het subject van den zin. Het verbonden subst. is niet actief betrokken bij, maar is product van de handeling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o het praedicatieve participium:§ 191In de omgangstaal zijn verbindingen van een partic. + zijn of andere koppelwerkw., vooral worden, gebruikelijk, die zich niet van verbindingen met gewone adjectieven in beteekenis onderscheiden. Voornamelijk zijn zij gebruikelijk in verbinding met een onpers. subj.: Het is stuitend, verbazend, ontzettend, vervelend, vermoeiend, vleiend (voor je); hij was woedend, vervelend, vermoeiend (op den duur). - Het adjectivisch karakter blijkt ook hier uit verplaatsing van het accent bij samenstelling: Het is uitstékend; indrukwékkend; opvállend; afdóendeGa naar voetnoot2; voldóende; - Hij is niet erg welsprékend; meegáand; voortvárend; opléttend; de regelmaat is overblúffend; zijn zwijgen is veelzéggend; het geld is toeréikend; het programma was afwísselend. - In de meeste gevallen staat de beteekenis van het partic. verre van die van het werkwoord; sommige werkwoorden bestaan alléen in den vorm van het participiumGa naar voetnoot3. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de volkstaal zijn deze adj. constructies lang niet altijd gangbaar. In Katw. bijv. niet: hij was woedend, maar: dol; niet: hij werd vervelend, maar: je wier 'm zat; niet: dat is afdoende, maar: dat sel 't 'm wel doen; niet: hij is niet voortvarend, maar: hij geeft iet feul stuidie. De verbinding van zijn + part. praes. is in het Engelsch ontwikkeld tot een bepaalde samengestelde ‘werkwoordstijd’, nl. het duratieve aspect (ook de intensieve modaliteit). In het Nederl. zijn daarvan slechts enkele voorbeelden gangbaar (zie Stoett § 257): Hij is stervende. - Hij is al lang lijdende. - We zijn zoekende. - We zijn bericht wachtende. - Ik ben er meeGa naar voetnoot1 doende. In mystieke geschriften echter zeer frequent in intensieve functie. In Katw.: Hij is allang sleepende (chronisch ziek). Natuurlijk kan onder invloed van Engelsche conversatie het gebruik worden uitgebreidGa naar voetnoot2, zooals in Van Looy's ‘Reizen’: ‘De nacht is komend, Sir’ zei Hasj. - ‘Ik was aan je schrijvend.’. - Maar deze foutieve wendingen in den lossen stijl van gesprek en brief zijn niet te vergelijken met de verbindingen in den gedragen, plechtigen verhaalstijl in hetzelfde boek, waar de schrijver door den verzwaarden werkwoordsvorm nadruk legt op de eindeloosheidGa naar voetnoot3, de hevigheid3, de plechtigheidGa naar voetnoot4 der handeling; het zijn taalvormen, passend bij de sfeer der woestijnreis: In de ver-uiteengezette tenten waren de kaarsen brandende. - De zee was stil en eindeloos verglijdend in den nevel om Europa's kust. - En waarlijk, nu zij in het opene waren, merkten zij eerst recht hoe schel de dag was brandend. - Vrouwen waren gaande op het pad. - En over een duinig stuk grond, dennig-donker door olijvengroen bekroond, was onverwachts een rúiterbènde te gemóet hen rij̀dend in het wáter-klàre lícht. - dewijl hij rouwende was om zijn vader. - Soms zijn het zinnen in Bijbelschen stijl4, Graecismen. - In het Gron. bestaat een eigenaardige versterkende toevoeging van weezn̥ na een infin.: Ik zel di wachtn̥ weezn̥ = Ik zal je wachten. Dat wil | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik di nait beloovm̥ weezn̥. Dat kan ik doch nait van heur verlangn̥ weezn̥? (Ter Laan Wdb. 1174). Het is mogelijk dat dit in oorsprong een verbinding is van weezn̥ met een part. praes. in duratieve of intensieve functie. Daarop zou kunnen wijzen de eveneens Gron. verbinding: Ik bin niks van di begeern̥. Bin ie nog wat verwachtn̥? (In Westerkw. echter inf. + te: te verwachten in de verbinding gasten te verwachten wezen zie Wdb. t.a.p.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 1924o het participium is praed.-attributief: Als praed. accusatief is ook dit partic. (zie § 183) betrekkelijk zeldzaam. Meestal komt het voor in staande uitdrukkingen als: Ik vind hem vervelend. - Dat maakt hem woedend. - Hij vond het uitstékend. - waar het partic. adjectiefGa naar voetnoot1 is geworden (gebleven); of in geijkte verbindingen als: Hij hield het gesprek gaande. - Hij maakte de nieuwsgierigheid gaande. - Ik hield hem staande. - Bij werkw. van waarneming concurreert de infinitiefGa naar voetnoot2; een verbinding als: Ze zag zich reeds piknickend. - doet ‘Engelsch’ aan. Praedicatief bij het subject staat het partic. zelden alléen met een enkel Vf. Dit is wèl het geval bij werkw. van rust of beweging, in litterairen stijl. Zoo vinden we bij Staring: De weêuw staat peinzend, op dit woord = bleef peinzend staan. - en aan het einde van de schildering van een berglandschap eindigt Aug. de Wit in vervoering: En hun hemelhooge herder, de Tjerimai, staat blínkendè (met de ‘verbale’ flexie). - Meestal staat het praed· attr. enkelvoudige partic. praes. aan het begin van, of midden in den zin: Omziende bespeurde zij Johan (Couperus). - Bewonderend zag zij er op neer (id.). - Zwijgend lepelde Henk zijn soep (id.). - Láchend stribbelde zij tegen (id.). - Láaiende onstak de zon den brand in het land (v. Looy). - Sis-sjirpend zongen de cikaden (id.). - Hij hield nu dwingend zijn hand op (id.). - Eline huppelde neuriënd weg. - Deze constructies zijn ook in volkstaal algemeen, vooral met de expressieve plaatsing van het p. pr. voorop; zoowel in Katw. als Gro. en Dre. blijken heel natuurlijk zinnen als: Schreeuwend van de pijn heb ik hem gevonden. Dansend kwam hij er aan. Spelend komen ze bij elkaar (Jong verloofd raken). Vgl. ook de losse vorm: ‘Hoe ben je hier gekomen?’ ‘Loopende!’ (In het Gron. ook met adv. s: loopm̥s). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan het einde in nakomende opsomming staat het enkelvoudige partic. wel afgescheiden, nadrukkelijk, door de pauze die ‘activeert’: De wolken dromden zwaar, dreigend, voelbaar zwaarder. - Verzwaard wordt het, ter aanduiding van den langen duur, door ‘al’: Hij verwonderde zich, al kluivende, hoe zij steeds kleine porties nam. In het Friesch met een adv. achtervoegsel: Al rinnende wei ha wy dat bipraet (= al loopende). In het Katwijksch is er een verzwaarde vorm met het bijw. an: Zoo half lachende-n-an keek ze nae d'r broer. Dat (nl. het kolfspel) ching dan ook soo rech-deur nae Kattək-binnə, skietlootende-n-an (of: skietlootend 'an heen). Waarschijnlijk is de participiale vorm verkort in: Toe ginge we zoo loope-n-an heen nae Skimmelekoog. Rolle-n-an heen ging 't langs de strant. Dat ching maer zoo loopen (= toen liepen we maar verder). De handeling wordt in deze zinnen voorgesteld als duratief en met een ‘gemoedelijke’ modaliteit. Een intensief praefix ge- (zie echter ge- uit gae(n) bij inf. § ) op Walcheren: Gaed-is gevliegende nè d'n dokter! Maek je nie zenuwachtig: dè komt 'na' geloopende (hard-aanloopen)! Kiek ze dae is geziengende e gespriengende ankommen! Er zijn ook vormen met een ‘adverbiale’-s: Dat ching er allemael staendes nae toe (= direct). We ginge drijvens voor de wind. De skipper holde vliegens, an z'n onderbrooukje, nae boven. Die Keesje Leene! die was (bij 't kolfspel nl.) de felste klapper. Die sloouch 'm in iene klap drijvens in de Waetering, hier bij de wurref van daen drijvens in de Waetering. Deze vorm kan afslijten: Dat ching allemael vervolges nae 't overloope (= de een na den ander). Gae je loopes? - Evenwel, déze vorm op -es kan ook infinitief zijn: Dat tauw staet op-brekes-of. 't Staet op-springes-of (Zie § 200 slot, § 194). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 193Het is begrijpelijk, dat het enkelvoudige partic. gemakkelijk zijn attributieve functie verliest en, gelijk de -s vormen in het Katw., adverbiale bepaling wordt. In de omgangstaal: Wat eet hij toch verbazend! - Het is mij uitstékend bevallen. - De waarde van een zwemvest werd treffend bewezen. - Zij achterhaalden zoodóende het gezelschap. - Hij bereisde uitslúitend de boerenstreken. - Ik kon hem voldóende verstaan. - Zij schertste voort-dúrend tegen hem. -Ga naar voetnoot1 De overgang naar deze enkel adverbiale functie kan worden bevorderd door geregelde verbinding met een zakelijk, niet-persoonlijk, subject: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die gehuurde kamers, waar een enkel kostbaar voorwerp van hemzelf vloekend afstak tegen de versleten burgerlijkheid van het ameublement (Couperus). - of bij een reflexief werkwoord: Zij had zich glijdend laten meevoeren op de maat van den dans. - waar het zoowel met het subject als met ‘zich’ in verband kan staan; of bij een lijdenden vorm: De beteekenis van deze toezegging werd ietwat geringschattend teruggebracht tot de waarde van een vage belofte (N.R.C.). - waar het metonymisch is gebruikt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 194Verstard tot de functie van een bijw. bep. van graad zijn de partic. met sterke ‘gevoelswaarde’Ga naar voetnoot1, de omschrijving van maximale begrippenGa naar voetnoot2, als: Het is verbazend leuk. - Zij vond het ontzettend interessant. - Hij heeft er razend veel zin in. - Wat kan hij gloeiend vervelend zijn. - Zijn voorhoofd, zoo doorschíjnend bleek. - Lantaarns, die zich vervelend regelmatig herhaalden. - Zoo bijtend onverschillig. - Hij deed áfwerend stug. - Fez is huiveringwekkend mooi. - 't Is schréeuwénd duur. - Een rijke bron van adverbia is daardoor aangeboord, niet alleen in geaffecteerde omgangstaal, maar ook in de ruige volkstaal (Hij werd toch wel zóo glóeiend(e) níjdig... Die vent is stinkende lui. In Friesch-Groningsch is vooral gebruikelijk gloepend(e). - Vaak in den zwaren -e vorm. Sommige van deze superlatieve participia zijn uit het praedicatieve verband geïsoleerd in korte zinnen: Ontzettend! wat een muggen op den dijk! - Een eigenaardige afgebroken zin is het Gron. ‘En zóodòunde ..!’ (= En zoo zat dat geval). De adverbia (en praeposities) krijgen -s: doorgaans, vervolgens, volgens (zie ook § 192). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Infinitief.§ 195De infinitief is een afleiding van den praesens-stam van het werkwoordGa naar voetnoot3. Evenmin als het praesens is de infinitief de aanduiding van een bepaalden tijdstrapGa naar voetnoot4. Evenmin wordt door flexie-uitgangen van den infinitief aangeduid: persoon, getal, tijdstrap, aspect, modaliteit of genus. De eenige algemeen gangbare buigingsuitgang van den infinitief, de -s, duidt dezelfde functies aan als de -s bij de zelfst. naamw.: de functies van den genitiefGa naar voetnoot5. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De infinitief is dan ook oorspronkelijk een substantief, maar een substantief van een werkwoordsstam afgeleid, en door die afleiding heeft hij, evenals alle verbale substantieven, een tweezijdige beteekenis, een substantivische en een werkwoordelijke zooals andere werkwoordelijke abstracta als band, bond, binding. Welke van deze twee overheerscht, hangt af van de wijze, waarop hij in den zin, of in het zinsverband, met andere woorden is verbonden. Zijn substantivische beteekenis wordt sterker dan zijn verbale, wanneer hij den vorm van genitief heeft, of wanneer hij vergezeld wordt van een lidw., of een aanw. of bezittelijk vnw. Bij veelvuldig substantivisch gebruik kan een infinitief de verbale beteekenis verliezen, en volslagen substantief worden, bijv. het leven als tegenstelling tot de dood, niet als tegenstelling tot het sterven; het eten = spijs, etc. Beide beteekenissen voelen we even sterk, wanneer wel een voorzetsel, maar niet tevens een lidwoord of bezitt. vnw. voorafgaat. Alleen verbale beteekenis krijgt hij, wanneer hij, zonder lidw. of bezitt. vnw., met persoonsvormen van werkwoorden wordt verbonden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 196De in den aanhef genoemde ‘onbepaaldheid’ van het ‘verbum infinitum’ (onbepaald werkwoord)Ga naar voetnoot1 blijkt alleen nog, wanneer nóch lidw. of aanw. of bezitt. vnw., nóch persoonsvormen van werkwoorden met den infinitief (die uitroepend wordt geïsoleerd, of wel in een verbinding met zijn onderwerp of praedicaatsnomen is) nauw verbonden zijn, nóch door den buigingsuitgang een betrekking in den zin wordt aangeduid: Lengstik eteGa naar voetnoot2! dat was zoo gauw as te vleet an boord was (Katwijksch). - Met een half uur is 't vare (Bru.). - 't Was oppassen! Is dát loopen?! - Doen zullen is nog geen doen (Gron.). Dat is niet mooi van je doen (id.). - Elk oogenblik als het opschieten is (Katw.). - 't Is húilen! - 't Is bij jou altijd maar luilakken en niets-doen. - Strieken en wetten is tiedverletten (Drentsch spreekwoord. In volkstaal zijn spreekwoorden als dit talrijk; bijv. in het Friesch). ‘Wrijven is vermoeiend!’ zegt de jichtlijder tegen zijn masseur. En hij kan bedoelen: ‘'t wrijven’ door den masseur, zoowel als het ‘gewreven worden’ van hemzelf, ‘wrijven’ van verleden, heden, toekomst, van alle tijden, van en door hen beiden. Onbepaald blijft deze infinitief, al is hij, dank zij zijn verbale beteekenis, verbonden met een object of adverbiale bepaling: Het Leven is: Een krijgsbanier || Door goede en kwade dagen || Gescheurd, gevlekt, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevallen schier || Kloekmoedig voorwaarts dragen (G. Gezelle). - Altied proatn̥ zeln̥ en nooit ant proatn̥ koomm̥, is nait best! (Groningsche spreekwijze). - In een zin als: ‘U dichten was genieten’ (Perk) - is de infinitief niet volslagen ‘onbepaald’ meer, in het verband van den zin.
Ook de infinitief + te komt volslagen onbepaald voor: Voor des noodlots nederlaag Een welbeminde vrij te waren, uit des allerhoogsten geest der zorgen angst Te bannen, wat kan grooter weelde bi̅e̅n Aan 't godd'lijk hart? (Emants).- Al werkende in een landschap uit te kijken || En d'avondrust te groeten op een bank,... O droom! naar wiens vervulling ik nog smacht! (Penning). - ‘Te jage bij nacht met geweer’, zei hij fier, ‘dat is 't effectieve vak van stroope’ (Bru.) - (Hier wordt de inf. reeds subject.) In volkstaal ook de louter affectieve uitroepende zin: (Je krijgt een pak slag): Mij ezuu affronten aandoen! (Gent). - Zie over ‘losse’ zinnen met een Infin. § 328-330. Opm. Zoodra een persoonsvorm is samengetrokken of kan worden bijgedacht, is natuurlijk de infinitief daarmee verbonden, en daardoor ‘bepaald’: Ja, maar wat moet men met de overgenomen gasfabriek doen? Zelf exploiteeren, geven Ged. Staten te kennen. (N.R.C.). - (Lot liep te denken) ‘Laat al. Toch nog maar even bij Papa aangaan’ (Arm.). Ingevolge zijn oorsprong ontwikkelt de infinitief zich als substantief en als werkwoord: een eeuwig spel van opdoemende en verdwijnende constructies. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I. De ‘zelfstandig gebruikte’ infinitief.1o Met een lidwoord of voornw.§ 197Vooral in de litteraire beschrijving doet deze infinitief dienst, die de beteekenis heeft van andere ‘nomina actionis’ en op deze vóorheeft, dat hij van alle werkw. kan worden gevormd. Ook mist hij bijkomstige beteekenissen, die aan ‘nomina actionis’ door een voor- of achtervoegsel eigen plegen te zijn.Ga naar voetnoot1 Verschillende werkwoordelijke substantieven zijn met subst. infinitieven gecoördineerd in: Een sprong, een korte worsteling, een steigeren, wild uit elkander vliegen der toeschouwers, en de majoor was verdwenen (W. Jaeger). - De vaagheid, het suggestieve, van den zelfst. gebruikten infin. in verge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijking met een persoonsvorm, blijkt in het tweede citaat duidelijk en treffend, wanneer we den tweeden inf. omzetten in: ‘het leek alsof er schimmen gingen’. De eenvoudige vorm van lidw. + inf. zonder afhankelijke bepaling komt ook buiten den litt. stijl voor: Het wordt een wikken en wegen, een passen en meten. - Ook met geen; Hollandsch: Dat is geen doen! (= een te zware taak, ook: ‘geen manier van doen’). Groningsch: Dat is geen doen gelijk (de inf. een oude datief). Zelfs met een adj.: Dat's gain mooi doun van heur! - 't Zeggen is, dat... 'k Heb soabels zain mit goaten veur 't bloud ofloopen (= voor het (laten) afloopen van het bloed). - Dat doeknekt (met gebogen nek) stoan mit kop an pannen (= boven in de schuur) ik heb 't wel ais doan... Allicht echter wordt de uitdrukking cliché, met een ‘onpersoonlijk’ object’Ga naar voetnoot1 De jongens zetten het op een loopen. - ofwel de infinitief begint volslagen substantief te worden: Het streven van deze commissie valt toe te juichen (N.R.C.). - In poëtischen stijl blijkt de levende kracht van den substantieven inf. uit de verzwaring met adjectieven (ingevolge zijn subst. functie) en zelfs met objecten (ingevolge zijn verbale beteekenis): Dra slinkt weer 't hoog verrukkingsvlammen tot || Sintels (v. Eeden). -... Doemt 't blauwe tinnenGa naar voetnoot2 || op van 't Vaticaan (v. Looy). - Loot en overlast, die 't water zoeken met een hoopvol trachten (Perk). -... En laat me een pooze || Verzinken in 't U zien (id.). - Ook de verbinding met bezitt. vnw. is in de litteraire taal vrijer dan bijv. in de volkstaal: Duld, 's werelds hoon ten trots, mijn zéér hoogmoedig-zijn (G. Gossaert). - .. Op wie ik stare || Met oogen onverzaadlijk door Uw schijnen (Perk). - (hij was op 't balcon gegaan) En van zijn plotselinge hoog daar staan, keek hij in Gibraltar's straat (v. Looy). - Het vers van Bredero ‘Mijn blijven was niet lang’ is nog een Friesche uitdrukking, ook: ‘Hij had hier heel veel zijn kómen’. Staande vorm is: iemand uit z'n lijden helpen. In Gron. is een zegswijze als: ‘Zijn vertellen verveelt gauw’ heel gewoon. Ook: ‘Dat gebukt staan vermoeit op den duur’. - Ook Potg. in zijn beknoptheid construeert: Of hij bij zijn later omdolen in de buurt van de Roskam door Bert was ontmoet... - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 198Algemeen gebruikelijk is de verbinding van den subst. gebr. inf. met een door ‘van’ ingeleide attrib. bepaling; het substantief dezer bepaling is subject of object bij den infinitief. In het bijzonder in beknopten stijlGa naar voetnoot1: Blijde om het allengs wijken van wie weet welken schrik (Potg.). - ... zei hij, blij om dit onverwachte verschijnen van zijn kleinzoon (Arm.). - Ook na het intreden van gunstige economische omstandigheden (N.R.C.). - Om het hebben van filialen te verbieden (id.). - Ondanks het zwoegen van den links-buiten. - En 't wéergalmt: ‘Wel gekozen!’ Bij 't gloeijen van de rozen || Op 't aanschijn van de bruid. - In zijn licht opnemen van die soort kwesties... dacht hij (Arm.). -... verdiept in het lezen van de voorrede (Cam. Obsc.). - Onder het uiten van een eigenaardig geluid (Kievit). -... de beteekenis van het congres lag in het ventileeren (!) van een zwak gefundeerd verlangen (N.R.C.). -... er bestaat derhalve gereedeGa naar voetnoot2 aanleiding voor het stellen van deze vraag (id.). -... een grondslag voor het opmaken van een concept-overeenkomst (id.). - Hij heeft zich berucht gemaakt door het latenGa naar voetnoot3 terechtstellen van den eersten minister (id.). -... het openzetten van de deur voor particuliere woningbouw (id.). -... wie tegen het verleenen van deze bijdrage bezwaar heeft (id.). - Zij bezit een bijzondere gave voor het aankleeden van een tentoonstelling (id.). - Dat ploegen van Jan is niet veel (Gron.). - Bij 't binnenkomen van het huis keek hij raar op (Katw.). - Deze gangbare constructie concurreert met bepaalde verbindingen van den inf. + teGa naar voetnoot4 en van den dat-zinGa naar voetnoot5. Andere voorzetsels zijn minder gebruikelijk dan ‘van’Ga naar voetnoot6: Bij het ploegen in den vlietpolder... (N.R.C.). - Onder 't zingen in de kerk is hij flauwgevallen. -... de vrees voor het niet-slagen der P.Z.E.M. in de electrificatie van Z.-Beveland is ongegrond (id.). - God heeft ons het heerschen over U beschoren (Perk). -Ga naar voetnoot7 Wasschen met zeep helpt wel eens. - Deze laatste zin is van een Groninger. Een Hollander zou veeleer zeggen: ‘Wásschen met zéep, dát hélpt wel d'r əs,’ in een korten gescheiden zinsvorm, waarover gesproken is in § 25/7 o.a. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 199Een merkwaardige ontwikkeling vertoont de substantieve infinitief + aan. Naar het voorbeeld van zinnen als ‘Hij raakte aan den drank, aan een betrekking’, ‘Hij was aan het werk’, ‘aan het station’, en vooral: ‘Hij was..., hij ging aan de wandel, hij ging aan het werk’, is algemeen gangbaar geworden: ‘Hij raakte aan het keuvelen’ als omschrijving van de inchoatieve, en ‘Hij was aan het keuvelen’ van de duratieve handeling; ‘Hij ging aan het maaien’ van de ‘ingressieve’ handeling (in Katw. ook: Hij tijt an 't opspeule - evenals: Hij tijt an 't werk). In de krant soms wonderlijke toepassingen: Pistolen die heel wat onheil in de wereld aan het stichten zijn. - Dat er met de ring van Saturnus iets buitengewoons aan het gebeuren is. - In volkstaal: Ze is (met) de straat aan 't schrobben. - Ook praed. attrib. kan deze voorzetselbepaling zijn: Hij zag ze reeds met ouwerwetsche wisschers aan het zwaaien (van Looy). - Dit is te vergelijken met: Ik vond hem aan het werk. - Uit beide verbindingen is het attrib. gebruik te begrijpen: Hij trapte bijna op de teenen van een schooiertje, aandachtig aan het zoeken in zijn jasje (v. Looy). - Dit gebruik is enkel litterair: De aarde was een warmezee aan 't deinen (Gorter). - Dat scheurt Uw oor... als een griffel op een lei aan 't krassen (Penning). - Droom'rig staarde ik naar dien vlieger, hoog aan 't glimmen (id.). - Deze inf. concurreert met het part. praes. Bijgedachte aan een werkw. als ‘raakte’ of ‘ging’, kan aanleiding geven tot een absolute constructie: En toe viel-die; dat híj an 't opspeule! (Katwijksch). - Ik zag al hoe laat het was hè, dat ík aan 't loopen! - De jager verbeidde de eerste morgengloor || Dan, 't barstte los, de koekoek zong || De kievit aan het tuiten (Bastiaanse). - In deze zinnen heeft de inf. de waarde van een persoonsvorm, de verbinding de waarde van een hoofdzin; het is een ‘historische’ momentane Infinitief. De verbinding met aan is natuurlijk in den grond der zaak ‘locatief’, zooals ook dat staat op springen; hij ligt op sterven (zie § 201 en 213), en ook hij zette het op een loopen - dat feitelijk gelijk is aan: híj aan 't loopen. We zijn aan het verven - beteekende oorspronkelijk ongeveer hetzelfde als: We zitten (midden) in het verven (de ververij; vgl. We zijn aan de schoonmaak, - in de schoonmaak). In het Friesch-Groningsch kan men met ‘We zijn aan het verven’ bedoelen: 1. de ververs zijn bij ons bezig. 2. we zijn er druk mee bezig. 3. het duratief aspect van de handeling. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De speciale en gevarieerde ontwikkeling van dezen vorm wijst heel duidelijk op de behoefte aan syntactische vormen voor de immanente functie-categorie der aspecten (duratief en momentaan). Het is gewenscht, er op te wijzen, dat de verbinding aan + subst. inf. reeds in de 17e E. volop leeft, vooral in den ‘absoluten’ vorm, met de momentane functie; dikwijls zonder grammatisch subjectswoord: Maer beurt hem dat hij lieght: aen 't daghen, aen 't gheweer, Aen 't schreeuwen, aen de moord! (hier gecoördineerd met gewone voorzetselvormen). Nou lustich an 't tellen, maer mekaer te verclicken niet (hier is de modaliteit imperatief). De regementen op die leus gemoedight, te gelijck aen 't steigeren. Attributief: De zon aen 't rijzen, zal den lusthof verf en luister bijzetten (Vondel). De Leeuw en blaeuwe Draeck aen 't woeden || Vliegen van zijn hant (id.). - Het 17de eeuwsch gebruik kan zeer wel wijzen op spontaan ‘absoluut’ gebruik, in losse, korte zinsvormen. Zooals thans bijv. in het Gron. vrij wel los van het subject dat in een anderen korten zin staat: En hei 'n kop as 'n bol, en an 't stuttern̥! Hebben en zijn met een subst. inf. zijn verbonden met een adverbium: Katw.: Dáer is gien práete téuge. Daer is gien wachte nae. Mittie fent, daer is gien praete mit. D'r is gien denke-n-over. Hij haai d'r drie ure loope-n-an. Daer heb 'k gien klaege-n-over. - Verkort: Geen dénken àan! - Deze verbindingen zijn niet algemeen-Hollandsch. In het Gron. zijn er vrij veel. Een andere vaste syntactische constructie is de verbinding van doen met den substantieven infinitief in het Groningsch. In het bijzonder voor de omschrijving van het uitoefenen van een beroep of functie. Zoo vooral met samengestelde infinitieven als bijv. oetmienen (‘mijnen’ bij veilingen), vourmantjen (vrachtrijden). In andere volkstaal zal men daarvoor omschrijven met ‘zijn’: Gron. Hij dut 't oetmienen = Hij is ‘uitmijnder’, hij is vrachtrijder. Wat de practische noodzaak van dezen omschreven vorm is, blijkt in een vragenden zin als: ‘Doun ie 't oetmienen al lang?’ Zonder de omschrijving zou het werkwoord gescheiden moeten worden ‘Mijn je al lang uit?’, hetgeen vooral in een vragenden zin bij Vf. voorop tot onduidelijkheid zou leiden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 200De genitief van den subst. gebr. inf. is voornamelijk in gebruik in partitieve functie: Na een tijdlang roeiens, na een uur varens .. En schoon ik buk voor U, en smeek om veel vergevens (G. Gossaert). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de omgangstaal is hij vervangen door den onverbogen vormGa naar voetnoot1. Genitieven bij een ander substantief: Hoe leeggaans last geweerd? (Staring). - en bij een adjectief: Dat was geen avontuur || Zijns moeijens waard (id.). - zijn geheel verouderd, of versteend tot samenkoppelingGa naar voetnoot2: prijzenswaardig, peinzensmoede. - Eigenaardig is de vorm tot barstens toe, tot vervelens toe. Deze vorm is pas sedert de 17de eeuw bekend. Heinsius (Tijdschr. 48:237) verklaart deze -s uit analogie naar tot 's avonds toe. Het is echter dan de vraag, of in de 17de eeuw díe constructie gangbaar was. Het schijnt natuurlijker, de -s als verzwarenden overgangsklank in dezen nadrukkelijken, superlatieven vorm te beschouwen. Men zie daarover § 40 (o.a. Katw. teuge(n)s ten aevend, ook Holl. veuls te veul). In een 15de-eeuwsch incunabel van de Gesta Romanorum staat tot sadicheyts toe: hier is de s ook niet ‘organiek’ (als genitiefteeken), een blijkbare overgangsklank tusschen de twee t's. Bij den Inf. zou dit het geval zijn tusschen n en t(oe). Opm. Bij Hooft vinden we een genitief van den Inf. + te: Zij zijn ook gebonden met || Hier te verschijnens noot. - De constructie is een latinisme, naar het lat. gerundium gevormd. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2o Zonder lidw. of vnw., mét een voorzetsel.§ 201Overwegend subst. functie heeft de inf. in dit geval alleen, wanneer een attrib. genitief van hem afhangt: De popel streeft omhoog met trotsch verachten der aarde (Perk). - of wanneer hijzelf attrib. bep. is: Dat's zoo zijn manier van binnenkomen (Arm.). - Zonder dergelijke kenmerken komt de inf. + voorz. allicht in nader verband met een persoonsvorm, waarbij zijn verbale beteekenis hoofdzaak wordt. Vooral gebruikelijk zijn deze infinitieven als voorzetselvoorwerp: hij houdt niet van rooken, zij hield op met zingen, hij komt niet tot werken, etc. (zie § 199). De verbale beteekenis komt nog meer naar voren door verbinding met een object: hij houdt niet van grapjes maken; de substantivische beteekenis wordt versterkt door een begeleidend adjectief, vooral in poëtischen stijl: De denker zit in roerloos zwijgen (Perk). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De infinitief wordt hoofdzaak, de persoonsvorm begint te verbleeken tot de functie van hulpwerkw. in: M'n jonges staan haast op trouwe = ze zullen weldra gaan trouwen (Bru.). - Een versteende uitdrukking is: van hooren zeggen weet ik nog wel, dat... Verder verwijzen we naar den inf. met te en om te.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II. Verbinding van een Verbum fin. + Accusatief + Infinitief.§ 202Deze verbinding is in het Nederlandsch alleen mogelijk, wanneer de accusatief ook van het Verb. fin. alléen kan afhangenGa naar voetnoot1; in het Latijn bestaat deze beperking niet (acc. c. inf.); zie § 209 over den Accus. + te Inf. uitvoeriger. De Infin. kan oorspronkelijk praed. attrib. bij den accusatief zijn geweest: vgl. § 21, ook echter wel object of inf. van richting (zie § 204). De verbinding is vooral gangbaar bij werkw. van gewaarwording, bij doen en laten en bij enkele andere in beperkter gebruik. We deelen de constructies in naar de functie van den accus. en naar de finite verba. 1o Het Object van het Vf. is subj. bij den intransitief gebruikten Inf. Vooral bij het Vf. zien, met daarbij als Inf. een werkwoord van rust of beweging: En wie zien 'k daar legge? (Bru.). - Ik wil ze weg zien gaan. - En daar zien 'k toch die briggedier wéer bij me huis vandaan komme! (id.). - As je zoo'n maantje op ziet gaan (id.). - Toen hij hem zag staan bij 't venster (G.d.W.). - Die de volle schepen ziet aan stevenen op de haven (id.). - Den sterkere, in wien hij zijn wenschen daden ziet worden (id.). - Uitbreiding over andere werkw. dan zien (hooren, voelen): We vonden hem in bed liggen. - Katw.: Die weet ik wel weuneGa naar voetnoot3. - Toen bemerkte hij een Europeaan geleund staan met de hand op den zadel (v. Looy). - Aanschouwt van einde torden, éen zee heel 't Westen worde (Gezelle). - De beide laatste voorbeelden zijn niet algemeen gangbaar. De verbinding | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met vinden wordt in het Holl uitgebreid: Ik vind die jurk je leelijk staan (dit is een moderne ‘latijnachtige’ acc + inf.). Opm. ‘Kijk die zwanen eens kwaad zijn!’ kan ontstaan zijn uit een verbinding van den zin: ‘Die zwanen zijn kwaad!’ met den uitroep: ‘Kijk!’ Het subst. staat in het Hollandsch meestal in den nominatief: Kijk hij eens kwaad zijn! In Gron. hem. In Drentsch óok: Ziet hem 'ns kwaad wezen. - Hier wordt het toch wel waarschijnlijk, dat de verbinding een oude, ‘echte’ accus. + infin. is. Zie § 209. Leeren. Ik zal hem wel leeren praten! (Gron. om te, of 't praten leeren). Hebben. Vooral met een Inf., die een rust omschrijft (Hier is de inf. duidelijk praed. attr.). Nou heb ik daar achter me erfie van die hooirookies staan (Bru.). -... die een oranje-vest open voor de borst had hangen (v. Looy). -... het paard, dat hij op stal had staan. - Heeten. Gron. Ie moutn̥ zoo lank blievm̥ tot ze joe goan haitn̥. Laten. Als ik hem z'n gang laat gaan. - Ze liet het paard eten uit haar hand. - Die opmerking liet de Inlander langs zijn kouwe kleeren afloopen. - Als een slecht jaar maar weinige dunne halmen heeft laten opgroeien op het veld (G.d.W.). -Ga naar voetnoot1 Zie den imperatief § 290 en hieronder sub 2o. Doen. Een slag op de knie, die hem deed opschokken (G.d.W.). - Een stoot, die de ballen klikklakkend over het groene laken deed loopen (id.). -... die den weg deden weergalmen van gelach (id.). - Een jas, die hem het zweet deed uitbreken, als hij er maar naar keek (id.). - Een ruim gevoel deed hem een oogenblik in zichzelf staan lachen (v. Looy). - Opm. Een onbepaald object is weggelaten: Wiens grof gezicht denken deed aan een van die plompe beelden (G.d.W.). - 2o Het object is subject bij een transitief gebruikten Infinitief: Ik zie Uw beeld mij wenken (Perk). (Vf. + Obj. + Inf. + Obj.) - Ik hoorde hem verdachte geluiden maken. Ik zag hem het paard aanspannen. Ik heb het hem zien doen. - En (het bosch) voelt de koele sneeuw zijn kruin bevrachten. - Wat wondrenGa naar voetnoot2 zaagt ge al niet, Woestijnvorstin van 't Oosten! || Een grond vereeuwigen, dien 's hemels vuren roosten || Tot éen onoverzienbre, waterlooze zee (Da Costa). - Wat rusten kan, voelt zich de rust doordringen (Perk). - In de krant deze (Hollandsche?) constructie met vinden: De dames vonden New York geen zindelijken indruk maken. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Laten. Maar, laat zij die koddebeiers effe mosterdpap proeve? (Bru.). - Laat, grijze, dit me Uw grijze lippen leeren (Perk) (me = datief). - Heeten. DatGa naar voetnoot1 heet ik je liegen! - Gron. Dat durven ze je liegen heeten! - Helpen. Ik help 't je wenschen! - Hij heeft 't mij helpen wegbrengen (Gron. om te). 3o. Het Object bij het Vf. is ook object bij den Inf.; het subject van den Inf. wordt als persoonlijk object bij het Vf. bijgedacht. Heeten. Dat heet ik liegen! (niet in omgangstaal meer). Vf. van waarneming. Dat varken heb ik zien slachten. - Heb je hem ooit hooren noemen? (Gron. Dre.: Heb je hem ooit noemen 'hoord?) Met reflexief object: De aarde voelt zich met vrede als overgieten (Perk). - Laten. Hij liet z'n tanden zien. - Toen z' op heur hand de scheidenskus liet drukken (Perk). -Ga naar voetnoot2 Ik laat er mijn naam op drukken. - Doen. Helder oordeel, scherpe zinnen,... Doen niet altijd U beminnen. Maar wilt ge ieders harte winnen, wees dan goed (Heije). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 203Men noemt den Inf. bij 3o wel eens passief. Inderdaad worden ze in het Latijn door den passieven Inf. weergegeven. Maar de Inf. in de Nederl. verbinding is in den grond actief; de constructie met het bijgedachte subj.-obj. is een bijzondere schakeering van de bij 1o en 2o behandelde. Alleen wanneer het actieve subject van den Inf. in den vorm van een bijw. bep. wordt genoemd, staat het passieve genus van den Inf. vast (is het passief geworden): Hij liet zich tegen beter weten in meeslepen door lichtzinnige vrienden. - Hij liet zijn kies door een Amerikaanschen tandarts trekken. - De verbinding met het Vf. laten is veelal versmolten tot een andere ge- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leding. In den zin: Hij liet je z'n tanden zien - voelt men ‘laten zien’ als ‘toonen’ met een datief ‘je’. - Opm. Het subj. van het Vf. is ook subj. van den Inf.: Hij leert loopen. In: Ik leer Fransch spreken - is Fransch obj. bij Vf. èn Inf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III. De Infinitief + te.§ 204In oorsprong stond deze Inf. in subst. gebruik door het voorzetsel ‘te’ in betrekking tot een werkw. of naamw. Het voorzetsel ‘te’ duidde vroeger een richting aan, zoowel locaal als finaal. (Mnl. Hi ghinc te sinen vader - naar z'n vader toe). Het is mogelijk, dat de infinitiefvorm oorspronkelijk de functie van richting had, waaruit de finale functie al vroeg werd gespecialiseerd. De toevoeging van praeposities van te en om is een gewoon verschijnsel van analytische taalontwikkeling. Heel duidelijk is de finale functie uit ‘richting’ bij verbindingen met heen (+ te) als in het Drentsch: zie verder § 213. Den ouden doelaanwijzenden inf. + te kunnen we vergelijken met een subst. gebruikten inf. met het voorzetsel tot als in deze verbinding van een Vf. van ‘richting’ en tot: Hoor jongens, als ik steek van wal || tot zeilen of tot roeien (Heije). - Hij komt in de finale functie nu en dan nog voor, eveneens bij Vf. van richting: Toen nam m'n broer me meelangs de boere... te bedele (Bru.). - In Gron. is gewoon: Hij nam me mee te schooien. - Hij komt hier te glazenmaken. - In poëtischen stijl: Wij zijn tezamen door den dauwen morgen || Naar zijn akkers en zijn gaarden gegaan || Te zien, hoe nu, na regen, zon en morgen || Al de gewassen op het winnen staan (J.I. de Haan). - Dre. en (Stad) Gron.: Hij is (gaat) heen te zwemmen. - Overigens is thans voor deze finale functie de verbinding met om te noodig, dat het enkele te als zoodanig heeft verdrongen. Maar aan den anderen kant is de Inf. + te ingedrongen op de plaats van den Inf. zonder voorzetsel, vooral waar deze object was bij den persoonsvorm. Ook in dit geval wordt, evenals in verbindingen met substantieven, de eenvoudige naamvalsvorm (accusatief vooral) vervangen door de ‘analytische’ voorzetsel verbindingen. Opm. In den tijd van overgang doet zich het verschijnsel voor, dat bij coördinatie van 2 infin. de tweede door te wordt verbonden; de verre afstand maakt de syntact. spanning grooter en doet de behoefte aan een verbindingswoord gevoelen: Twelck heel verteeren scheen en t' zamen te verbranden (Vondel). - Die dit gebouw hiet sleepen en op den burgh te zetten (id.). - Soms ook in lateren tijd: En leer mij mijn dadels groot maken en het volk te leeren die te koopen (Multatuli). - Uit de krant:... de bezuiniging had achterwege moeten zijn gelaten, of tenminste zeer te zijn getemperd. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Opm. 2. Zelfs de infinitief zónder (om) te is in volkstaal bij bijzondere syntactische constellatie nog wel finaal: zie hierover bij coördinatie blz. 565. Het zijn verbanden als: We gaan naar den tuin, zien hoe 't we̅e̅r is. - De finale functie van den infin. is (als hier) vooral aannemelijk in verbinding met werkw. als gaan en komen (reeds in oude idg. talen): Kom je eten? (Gron. en Dre. te eten). Deze werkw. worden hulpww.: zie § 277. Ook bij zijn: Zij zijn vísschen (gegaan). De Inf. + te heeft door de beteekenis van te een sterker werkwoordelijk karakter dan de enkele inf.; ook blijkens de ontwikkeling van een futurischen en perfectischen infinitief: Hij zei dit werk ter hand te zullen nemen. - Hij meende die opmerking reeds te hebben gemaakt. In de spreektaal zijn deze constructies zeldzaam, maar hulpwerkw. van modaliteit, als kunnen, mogen, moeten komen in ambtelijke en betoogende taal steeds meer in zwang, als: Ik meende de opmerking te moeten maken (te mogen); zie § 205 slot. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A. Het subject van den persoonsvorm is ook subject van den Infinitief.§ 2051o de inf. + te is lijdend voorwerp: Ze had afgesproken, bij Lot te gaan eten, (te zullen gaan eten). -... Ik hoop, ik beloof, ik vergat, ik besloot,... het boek mee te brengen. Hij verklaarde, zeide, ontkende,... er veel van te weten. - Hij verklaarde, etc. bevreesd te zijn geweest,... niet bevreesd te zullen zijn. - Hij meende een der eersten te zijn. Verschillende van de werkw. beginnen te verbleeken tot de functie van modaal hulpwerkw., vooral in verbinding met een inf. + te zonder daarvan afhankelijke bepalingen. Geheel en al hulpwerkw. is ‘hebben’ in: Hij heeft te gehoorzamen. Beginnen te is inchoatief hulpwerkw. of ook momentaan (c.q. ingressief), al naar den zin, het gezegde en de voorstelling (het ‘aspect’). Inchoatief: ‘Het begon te schemeren’ (begin van de duratieve of frequentatieve schemering). Toen ik me begon te vervelen, heb ik de radio aangezet. Momentaan: ‘En wat zeid' ie toen?’ ‘Nou, hij begon óp te spelen en joeg me de kamer uit!’ In Mnl. epiek was de momentane functie frequenter dan thans, zelfs in volkstaal. Sommige werkw. zijn beperkt in gebruik, zoo bijv. ‘we zullen zien... Je moet maar zien...’ Ook deze ‘isoleering’ in den vorm, evenals de bovengenoemde prolepsis, wijst op hulpwerkw. functie. ‘Behoeven’ is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
alleen in ontkennenden zin met inf. + te gebruikelijk: Je behoeftGa naar voetnoot1 niet weer te komen. Evenals bij het zelfstandige werkw. (Je hóeft niet) is feitelijk hoeven de ‘levende’ vorm. Wijd verbreid is plegen + te = gewoon zijn. Een opvallende voorkeur bestaat in ambtelijken stijl voor het hww. meenen, in het bijzonder in verbinding met een dubbelen infinitief: De commissie meende haar onderzoek te moeten beperken tot... Het O.M. meende den verdachte de mishandeling niet al te zwaar aan te moeten rekenen. - Spreker meende niet te mogen nalaten, etc. Het is een omslachtige omschrijving, omdat men de rechtstreeksche mededeeling van een feit uit voorzichtigheid of bescheidenheid wil vermijden (euphemismeGa naar voetnoot2 in de syntaxis). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 2062o de inf. + te is voorzetselvoorwerp: Van oudsher staat hij in verbinding met praedicatieve bnw.: Hij was bang, er last mee te krijgen. - Hij was gewoon, al zijn kinderen om zich heen te hebben. - In verbindingen als deze (evenals in vele van § 205) is in gesproken taal om te gebruikelijk, of de dat-zin. Aankondiging van het object is heel gebruikelijk: Zorg ervoor, je werk àf te hebben. - Ze kon er niet tegen zich te moeten haasten. - De inspectie zal er goed aan doen, haar moreelen invloed aan te wenden (N.R.C.). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 2073o de inf. + te is praedicaatsnomen na een koppelwerkwoord: De toestand blijkt onhoudbaar te zijn. - De verbinding is echter vrijwel overgegaan in die van een modaal hulpwerkw. + inf.: Hij schijnt, blijkt, heet zijn bóeken verlòren te hèbben. - Hij schijnt den móed te verlièzen. - In litt. stijl: Zoo stond hij - en weldadig leek de nacht over de gansche streek vanaf zijn schouderen te dalen (J. Prins). - In N.O. dialect na zijn: Hij is hier te glazenmaken (finaal, zie § 204). (Vgl. ook zijn + Inf. te, o.a. § 210). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 2084o de inf. + te staat als een praed. attrib. bij werkw., die een rust of een beweging omschrijven, althans wanneer het werkw. nog die eigen beteekenis duidelijk bewaard heeft. Veelal heeft het de functie van hulpwerkw., dat het aspect van de handeling omschrijft, bij werkw. van rust het duratieve: Ik zit maar zoo'n beetje te kijke na al dat licht (Bru.). - Zit nou maar niet meer te suffe (id.). - Nog duidelijk is de eigen beteekenis van ‘zitten’ (ook de oorspronkelijke finale van den inf.) in: De kip zit te broeden. - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Verder vergelijke men de functies in deze zinnen: Ze volgde Lot, die te wachten stond in de gang. - Bij de voordeur stond de oude man vroolijk te wuiven. - Sta je me hier voor 't lapje te houden? - Hij lag te steunen en te kreunen in z'n bed. - Zij stak de Hartenstraat over, die nat te glimmen lag in de pas aangestoken winkellichten (Arm.). -Ga naar voetnoot1 In den eenen zin meer, in den ander minder, voelen we de ‘eigen’ beteekenis van het verbogen werkw. In de omgangstaal zijn deze werkw. ook verbleekt tot hulpwerkwoorden ter omschrijving van de verbiedende wijs (prohibitief): Zit toch niet te suffen. - Sta toch niet te droomen. - Lig toch niet te zaniken. - Werkw. van beweging duiden aan zoowel de duratieve handeling: Hij liep naar het dubbeltje te zoeken. - Het karretje, waarvoor de hit liep te draven (G.d.W.) als de momentane: Het kind kwam te vallen. - Eindelijk kwam ik toch de waarheid te weten. - Opm. In Holl. volkstaal ook gaan met te en een finalen inf.: En dan gaan me te stroope en zeerobbe schiete, jage op die ruige plate van Onrust (Bru.). - ‘Jage’ is hier een asyndetisch gecoördineerde Infin. Zie overigens komen met te finaal, in Gron., § 204. Praed. attribuut is de Inf. + te ook in verbinding met hebben en een object bij beide werkwoorden: Hadden we nu maar wat lekkers te eten. - As je wat te kakele heb... (Bru.). - Wat hád hij daar te gooien! (o.a. Gron.). - Ook krijgen in de (Joodsche?) volkstaal:... die trossesnijer, die een blik boter krijgt te vinde (Bru.). - In Katw. zien: Ik kan het niet zien te lezen (o.a. Gron. zonder het). - Van anderen aard is een verbinding als: Van morgen af heeft hij zijn houding te veranderen. - Hier is heeft hulpwerkw. van modaliteit (vgl. bij 1o) en het subst. alleen object bij den infinitief. Praedicatief attribuut is de infinitief ook in de zinnen: Dat wordt beschouwd als onder dien regel te vallen. -
B. Het object bij den persoonsvorm is subject bij den Infinitief: De ander belette hem, aan dat bevel gevolg te geven. - Ik ried hem aan, beval hem, verzocht hem, smeekte hem... bij mij te komen. - Plaatsgebrek noodzaakt ons, de boeken op te ruimen. - Hij tartte de aanwezigen, een betere methode te bezitten dan hij. - In omgangstaal is ook om te hier gebruikelijk. Ook de Inf. + te staat hier tot het Vf. in objectsverhouding; dit is vooral duidelijk bij pauze tusschen de twee zinnen. Opm. Het subj. van het Vf. is met het obj. samen subject bij den Inf. + te: Ik stel U voor, de bespreking uit te stellen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geleding dezer verbinding is in oorsprong veelsoortig. Wanneer wij zeggen: De koning beval de knechten, het paard vast te houden - dan is de Inf. + te lijd. voorw. bij het Vf.; de knechten meewerkend voorw. bij het Vf.; het paard lijd. voorw. bij den Infin. Maar wanneer we in de Heemskinderen lezen: ‘De coninc beveelt dit ros den knechten te houden’, dan is dit ros lijd. voorw. bij bevelen (in de oude beteekenis van overlaten, aanbevelen), den knechten meew. voorw. bij bevelen, te houden praed. attrib. (attributief bij dit ros nl.). - De verbinding van een werkwoord als zien, hooren, meenen, met een lijdend voorwerp èn een daarop volgenden infinitief waarbij dat lijdend voorwerp als onderwerp fungeert, is in het Nederlandsch, zoo staat in § 202, alleen mogelijk, wanneer het lijdend voorwerp ook zonder den infinitief met het vooropstaande werkwoord een ‘gezegde’ kan vormenGa naar voetnoot1. Nederlandsch is dus: ‘ik zie hem komen’, omdat ‘ik zie hem’ óok een volledig gezegde is. De infinitief is daarbij een ‘bepaling van gesteldheid’. De verbinding ‘ik zie hem’ is echter alleen ‘gezegde’, wanneer ‘zie’ omschrijft de zintuiglijke waarneming. Wanneer ‘zien’ de beteekenis heeft van ‘concludeeren’, zooals in ‘ik zie dat je goede voornemens ernst zijn’, dan zou ‘ik zie je goede voornemens’ niet een compleet gezegde zijn. Die zin kan alleen beteekenen: ‘ik constateer (al of niet met m'n oogen) je goede voornemens’. Het is dan ook niet Nederlandsch, te zeggen: ‘Ik zie je goede voornemens ernst (te) zijn’ in de beteekenis: ‘Ik concludeer dat je goede voornemens ernst zijn’. In het Latijn zou een dergelijke gedachte wèl in de verbinding met den infinitief, in den beknopten zinsvorm dus, worden uitgedrukt. Kwam nu ooit deze verbinding in het Nederlandsch voor, dan zou men klaar staan met de bewering, dat hier een syntactische vorm aan het Latijn is ontleend. Zoo is het gesteld met het spreekwoord ‘Ieder meent zijn uil een valk te zijn’. ‘Meenen’ beteekent hier ‘denken, onderstellen’. Bij die beteekenis is ‘Ieder meent zijn uil’ geen gangbaar en volledig gezegde, de verbinding met den volgenden infinitief is dus niet ‘Nederlandsch’. We merken op dat de beperking in de mogelijkheid berust op de beteekenis van het werkwoord voorop. Evenals wij kunnen zeggen ‘ik zie hem’ en ‘ik zie je goede voornemens’, kunnen we ook zeggen: ‘ik meen je bróer’ (althans hier in het Noorden) in de beteekenis: ‘ik bedoel je broer’. Dat ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
andert echter niets aan de ónmogelijkheid van de constructie bij de beteekenis van meenen = denken, onderstellen. De mogelijkheid van de verbinding met den ‘accusatief + infinitief’ is dus niet beperkt tot bepaalde werkwoorden, maar tot bepaalde werkwoorden in een bepaalde beteekenis. Dit belangrijke kenmerk wordt bij de beoordeeling van het karakter der verbinding in oudere taalperioden wel eens uit het oog verloren. Wanneer in de Middelnederlandsche Syntaxis van Stoett (§ 202) als een ‘latinisme’ worden beschouwdGa naar voetnoot1, dus als een niet-Nederlandsche constructie, zinnen als deze: ‘Nu hebben die Gallen vernomen Caesar inden lande comen’, dan wordt daarbij ondersteld, dat ‘vernemen’ daar, als thans, beteekent: ‘door melding of informatie te weten komen’. Waarschijnlijk te onrechte. Het zou mij verwonderen, wanneer in den tekst waaruit dit citaat stamt, niet de ‘zintuiglijke’, en wel de visueele, beteekenis gold die het woord ‘vernemen’ in het Middelnederlandsch had, zoodat de zin kan beteekenen: ‘Toen zagen de Galliers Caesar (en zijn leger) Gallie binnendringen’. Aangezien in dat geval de zin ‘toen zagen de Galliers Caesar’ een volledig gezegde vormt, is deze zin mèt den infinitief uit een syntactisch oogpunt zoo Nederlandsch als wat dan ook. En zelfs wanneer mocht blijken, dat in het verband van den tekstGa naar voetnoot2 ‘vernemen’ niet ‘visueel’ is gedacht, maar ‘intellectueel’, dan nog constateeren wij aan dit voorbeeld, hoe gemakkelijk bij zoo onmerkbare overgangen in beteekenis een quasi-Latijnsche constructie geleidelijk kan ontstaan langs ‘natuurlijke’ wegen, nl. door de uitbreiding van de verbinding mèt infinitief bij een lichte verandering in het ‘gezichtspunt’, de denkwijze of de voorstellingswijze, een verandering in de ‘beteekenis van het werkwoord’ van een bestaande, van ouds Nederlandsche, verbinding. In dezelfde § wordt als ‘latinisme’ geciteerd: ‘Dat siet men wit ende reine wesen’. Hier is het werkwoord, ‘siet’, onmiskenbaar ‘visueel’. Desondanks geeft Stoett er de beteekenis ‘concludeeren’ aan, anders zou het geen ‘latijnsche’ verbinding zijn. Dat wij in het modérne Nederlandsch met dezen zin niet de visueele beteekenis, de zintuiglijke waarneming zouden bedoelen, is geen reden om aan te nemen dat het in de Middeleeuwen precies zoo was gesteld. Trouwens, ik kan mij in het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegenwoordige Nederlandsch ook bij verbinding met den infinitief ‘zijn’ een geval denken als ‘Ik zie je al zíek zijn in zoo'n vreemd land en dan zonder eenige hulp’, waar ‘zie’ = ‘zie in mijn verbeelding’, zoo iets als ‘zien in een “visioen”.’ Ik kom hier op een andere bijzonderheid in den vorm van het geciteerde spreekwoord: de infinitief ‘(te) zijn’. Het is nl. opmerkelijk hoe groot het aantal zinnen is met dien specialen infinitief wanneer wij de voorbeelden van den ‘latijnschen’ infinitief in het Middelnederlandsch en het 16de en 17de-eeuwsch Nederlandsch controleerenGa naar voetnoot1. Deze infinitief voegt niets toe aan de mededeeling zónder den infinitief: ‘Ieder meent zijn uil een valk’. Het is dus denkbaar dat, door verschillende oorzaken deze ‘leege’ infinitief aan den korteren zin is vastgehaakt, evenals het teg. deelw. ‘zijnde’ aan zinnen als ‘Ik als vader zijnde...’ en zooveel andere constructiesGa naar voetnoot2, vooral uit de kanselarij-taal. De Mnl. zin ‘Dat siet men wit ende reine wesen’ zou dus de verlenging kunnen zijn van ‘Dat siet men wit ende reine’, een zin als thans: ‘Ik zie hem wit’ in antwoord op de vraag: ‘Hóe zie je hem’. De Mnl. constructie verschilt syntactisch niet al te zeer van een zin als ‘Ik zag hem geel worden’. In het Nederlandsch Woordenboek IX kol. 383 staat in zake ‘meenen’: ‘wordt soms verbonden met een acc. c. infin., of een daarmee gelijkstaande constructie’. Van de vier voorbeelden zijn er twee met den inf. te zijn, en één zonder infinitief (blijkbaar de ‘daarmede gelijkstaande constructie’): ‘Zoo is het grootste nut geleegen, In 't geen de mensch verwarring meent!’ (Van Haren, Geuzen 12). In het Wdb. wordt, terecht, niet ondersteld, dat deze kortere constructie zou zijn ontstaan uit de verbinding met den infinitief (te zijn). Het voorbeeld toont veeleer aan, dat een verbinding als ‘Ieder meent zijn uil een valk te zijn’ kàn zijn ontstaan door verzwaring, deftige verlenging of nadrukkelijke verzwaring, van ‘Ieder meent zijn uil een valk’. We behoeven daarbij niet elk spoor van latijnschen ‘invloed’ te ontkennen. Stel echter dat in dit geval een ‘latinist’ het spreekwoord heeft gevormd, dan heeft hij hoogstens op de basis van een Nederlandsche constructie den leegen infinitief toegevoegd; dat is wat anders dan dat de geheele constructie aan het Latijn zou zijn ‘ontleend’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet alleen de beteekenis van het vooropstaande werkwoord en de mogelijke overgangen in die beteekenis, en in de tweede plaats de aard van het werkwoord dat er als infinitief bij staat, ook het derde lid van het trio, de dusgenaamde accusatief (die subject is bij den infinitief en ‘object’ bij den persoonsvorm van het ‘regeerende’ werkwoord) moet op de keper worden beschouwd, wanneer men de ontwikkeling van een drieledige constructie wil ‘verklaren’. Het blijkt nl. dat het subject-object in het grootste deel der gewaarmerkte, of als latinisme gewraakte, zinnen in het Zeventiende-eeuwsch voorop in den zin staat, als in den zin: ‘Hetgeen ik beweerde een leugen te zijn’; of: ‘Dat beweerde ik een leugen te zijn’Ga naar voetnoot1. Hetgeen en dat staan hier proleptisch voorop (zie § 33/4). Dat is een gevolg van neiging tot korten zinsvorm, evenals de keuze van den beknopten infinitief-zin. Ik bespreek hier alleen de infinitieven voorafgegaan door te. En merk daarbij op, dat men de ontwikkeling zoowel als de verbreiding van den latijnachtigen infinitief niet los van de ontwikkeling van den infinitief met dit voorzetsel mag beschouwen. Ik wijs er nog op, dat de accusatief + infinitief zónder te in Oudgermaanschen tijd gangbaar was, zonder invloed van het Latijn en dat tot op den huidigen dag nog een oude verbinding wordt gesproken en geschreven, nl. ‘Dat heet ik je liegen’, waar ‘heeten’ de beteekenis heeft van ‘verklaren, zeggen’ (zie § 202). Ook zijn tot op den huidigen dag nieuwe gevallen mogelijk; als zoodanig beschouw ik: ‘Ik vind die japon haar heelemaal niet mooi staan’. Het Latijn is hier toch zeker wel niet de bron. Wanneer wij wisten, in hoeverre deze zin in het Nederlandsche taalgebied mogelijk is, in hoeverre de constructie beperkt is tot ‘vinden’ en ‘staan’Ga naar voetnoot2, in hoeverre ook kortere zinnen als ‘Ik vind die japon mooi staan’ gangbaar zijn, dan zouden we, na vergelijking met het materiaal uit ouderen tijd, het ontstaan ‘uit eigen middelen’ kunnen bewijzen. Een eigenaardige nieuwe Inf. + te die zeker niet latijn is: Ik wensch je wel te ruste(n). - Hier zijn vele mogelijkheden van het ‘ontstaan’. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C. Het subject bij den persoonsvorm is Object bij den Infinitief:§ 210Het Vf. is koppelwerkwoord, de Inf. is feitelijk praedicaatsnomen. Bij zoo'n anarchie is er geen oog op den dienst te houden (N.R.C.). - Het is niet te loochenen, dat Bouts langen tijd in Brussel heeft gewoond (N.R.C.): ‘het’ is aankondigend subj. - Alles, wat er op dit gebied te krijgen (te vinden, te zien) was.... (id.). - Onder landbehandeling is het gebruik van compost te verstaan (id.). - Al deze moeilijkheden zijn als evenzoovele oorzaken van de mislukking te beschouwen (id.). - Dat is te doen, te probeeren (id.). - Versteend is de verbinding: Wat is er toch te dóen? - Er is veel te doen. - Andere koppelwerkwoorden: Geen der leden bleek te vinden voor de contributie-verhooging (N.R.C.). - Valt er wat te verdienen? - Valt er wat te jutte? (Bru.). - Bij ellips van het onbep. subj.-obj. (wat) ontstaat de onpers. constructie: Valt er te jutte? Valt er te reclameeren? Er valt niet te sputteren! - Uit dit gebruik als praedicaatsnomen kan voortkomen de functie van praed. attrib.: Door 't tentgat heen te zien || kruiden de buien (v. Looy) = zichtbaar. Van bijzonder belang is de overgang naar de functie van attrib. bep., zoowel achtergeplaatst, gescheiden door pauze: Deze voorstelling komt overeen met de feiten, vast te stellen door historische documenten. - Gevoelens, zoo te schrijven, dat ze terugwerken (v. Looy). - als ook vőorgeplaatst: Strooachtige met de hand te bereiken daken (v. Looy). - Vooral in den ambtelijken stijl vindt men deze: de te nemen maatregelen, het nader onderzoek der in te stellen commissie; met bekwamen (!) spoed in het leven te roepen (!!) organen (!!!). - Wij hebben eenige opmerkingen gemaakt in verband met de stellingen der prae-adviseurs voor het op den 6den van die maand in de hoofdstad te houden woningcongres (N.R.C.). Opm. Een nieuwe verbogen vorm is: De aan te gane geldleening (N.R.C.). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D. De Inf. + te is subject bij den persoonsvorm.§ 211De functioneele formuleering ‘Subject bij Vf.’ komt neer op het belangrijke verschijnsel dat de Infinitief niet meer door een gemeenschappelijk subject of object met den finiten zin is verbonden. Hij is nagenoeg ‘los’, een zin op-zich-zelf. In volkstaal is die zelfstandigheid nog duidelijker door afwezigheid van het Vf. en sterk toonreliëf. Ook dit komt namelijk vooral bij een naamwoordelijk gezegde voor, met aankondiging van het subject door ‘het’: ('t Is) nét wat voor jóu,... dàt te vergèten! - Mooie bóel dat te vergeten! Het was beter, voor goed verloren te hebben, door den dood, dan een levende kwelling steeds met zich om te dragen (Arm.) - Minder affectief: 't Is béter om te kómen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het is aannemelijk, dat de affectieve vorm van de volkstaal (bijv. 'n Schande! jou zoo te behandelen! - 'n Mooie boel, dat te vergeten!) niet is ontstaan door weglating van 't Is, maar uit de combinatie van twee uitroepende zinsvormen, 'n Schande! - en den zelfstandigen affectieven Infinitief: zie § 330. Een zin met het is en den Inf. + te vinden we vooral in ambtelijken stijl: Het is mij aangenaam, U te kunnen melden,...; het is mij een aangename taak, etc.; het is interessant, op te merken; in hoeverre het mogelijk zal blijken, de werkloozenkassen te hervormen: het was niet mijn bedoeling, U te grieven. - Ook andere gezegden: Het lag niet op den weg der Commissie, al deze stelsels te bestudeeren (N.R.C.) etc. Opm. Dezelfde constructie, maar met samentrekking van een gewoon Subj. en den Inf. + te: Het Christen kruis en viel Uw rugh || Soo swaer niet, als weleer te draegen || Den last van Cesars legerbrugh (Vondel). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 212E. De Inf. + te is, als voorzetselverbinding, van oudsher afhankelijk van een substantief, volgende op den zin. Hij kan afhankelijk zijn van een gezegde, waarvan het subst. het voornaamste deel is; hij kan ook, den zin onderbrekende vooral, volslagen attributief zijn. Het subj. van den Inf. + te kan subject of object zijn in den zin, het kan ook in den zin ongenoemd zijn. Hij heeft het recht, je voor den rechter te brengen. - Het recht, je voor den rechter te brengen, komt hem niet toe. - Je loopt de kans, proces-verbaal te krijgen. - De kans, proces-verbaal te krijgen, is hier niet groot. - Ik vind hierin een reden, (een aanleiding), hem niet meer te groeten. - Er is voor mij geen reden, hem te groeten. - Nu heb je gelegenheid, bij den Commissaris in audiëntie te gaan. - De gelegenheid, om in audiëntie te gaan, komt niet spoedig meer voor. - Hij gaf den wensch te kennen, naar Veenhuizen te worden gezonden, etc. - De moeilijkheid, de mogelijkheid, een betrekking te vinden, bracht hem in groote spanning. - Ook in deze verbindingen is in de spreektaal om te regel. Opm. De verbinding leidt in zinnen als deze tot synthese (beknopte vorm voor omvangrijke of veelledige gedachte: vgl. § 25). Gewrongen is de nog beknoptere vorm: De te ramen kosten. Ten slotte kan de infinitief geheel op zich zelf staan op de wijze van een finiten zin: En dan te dùrven vrágen! - Zie hierover § 330. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV. De Inf. + om te.§ 213Deze Inf. met dubbele praepositie heeft den Inf. + te verdrongen uit verschillende functies, in het bijzonder uit die van bijw. bep. van doel (de finale functie). Ten onrechte stelt men het daarom wel voorGa naar voetnoot1, alsof de finale functie de eigenlijke (oorspronkelijke) beteekenis van om te zou zijn. We kunnen wel eenige functies uit de finale verklaren, maar er zijn er nog verscheidene andere. En dit is begrijpelijk, omdat het voorzetsel om in den tijd, dat de Inf. + om te begon op te komen, heel veel verschillende verhoudingen uitdrukte. Om (omme, nog in ommegang, etc.) heeft de etym. beteekenis van rondom, d.w.z. bij de verbinding van een werkwoord en substantief door om wordt aanvankelijk en feitelijk uitgedrukt, dat de handeling op de zelfstandigheid is gericht van meer dan éen kant tegelijk. Het richten is dan heviger dan bij de verbinding door te, dat een richten van éen punt uit omschrijft; het object, door om verbonden, was het middelpunt van het handelen, denken en voelen van het subjectGa naar voetnoot2. Nu is het duidelijk, dat al naar gelang het Vf. éen van deze drie hoofdbeteekenissen had, de manier van ‘richting’ verschilde. In den tijd van ontstaan der verbinding Inf. + om te drukte het voorzetsel, behalve de localeGa naar voetnoot3 (temporale) beteekenis, uit: de beweegreden, de oorzaak der handeling; anderzijds het najagen van een doel, het behartigen van een belang, door het subject van het Vf. Vergelijk thans nog schakeeringen alsGa naar voetnoot4: ik doe het om jou; ik laat hem om jou; hij zond om den dokter; ik straf hem om zijn ongehoorzaamheid; ze gilde om hulp; denk je om het recept? Om deze schakeeringen te begrijpen, moeten we niet uitgaan van de finale, maar van de ‘etymologische’: het richten der handeling op een ‘object’, terwijl we de eigenlijke functie van de voorzetselverbinding pas begrijpen door overweging van den aard der handeling van het Vf., d.w.z. den inhoud van den zin die voorafgaat. De plaatsing van om voor een Inf. (met of zonderGa naar voetnoot5 te) kunnen we vergelijken met twee nog gangbare verbindingen. Ten eerste kan de enkele substantivische Inf. met om met een Vf. worden verbonden: Denk om 't voeten vegen. - Ze deden deze kunstbewerking om het gemakkelijk ademen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij het klimmen (v. Looy). - Hij strafte den jongen om het naschreeuwen van vreemdelingen. - en ten tweede kan van oudsher en kan tot op den huidigen dag bij ongeveer gelijke functies het voorz. voor geplaatst worden voor een Inf. + te, ingevolge de subst. beteekenis van dezen Infinitief. In Brusse's ‘Landlooperij’ vinden we uit de volkstaal: Klaar voor te reve? - Geef jij me vijf cente voor te schere (= om me te laten scheren) Ook met een transitieven Infinitief: dat je 't veld in ging voor 'n zoet-watersloot te zoeke (als je dorst had). In het Katwijksch vinden we zoowel den subst. inf. door voor verbonden: Dan ging er 'n beet waeter overheen, voor 't goed blijveGa naar voetnoot1. - als de verbinding voor te: Dat geld was foor booskoppe te betaele. Dat beleze is foor kwaele te geneze. - Dit gebruik van voor (te) toont dat ook om (te) een verbindend voorzetsel was (met zijn verschillende beteekenissen), en dat, wanneer in den loop der geschiedenis de finale infin. met om te den ouderen met te heeft vervangen, hierin niet een verzwaring als bij de toevoeging van te mag worden gezien. Wel is een van de oorsprongen van om te te zoeken in de verzwarende toevoeging van te aan een ouderen infin. met om alleen. Vgl. bijv. Bredero: dat ick wensch om sterven. Ook kan een reeds bestaande groep van te + Inf. zijn ‘verbonden’ door het voorzetsel om. Een betrekkelijk jong voorbeeld daarvan is: Wat mankeert je om mij wakker te maken? (om te + inf. noemt de aanleiding tot de vraag). Om is hier zinsverbindend. Vergelijk de constructie met den ouderen affectieven, gescheiden vorm: Wat mankéert je? Mij wákker te maken! Er is nog een andere mogelijkheid die wordt weerspiegeld in het Katw. zinsverband: Dan ging je om waeter. Vijf, zös vaete water slaen.Ga naar voetnoot2 - en ook: Dan ginge we mit twie kruiwaeges om talhoute. Talhoute haele. - In deze asyndetische ‘naderverklarende’ coordinaties zien we den beknopten zin: om waeter - (te) slaen, - om talhoute - (te) haele - als finalen bijzin groeien. Zoo kan men nog ‘ontleden’ in ouderen analytischen vorm, den zin: Dat geld is voor booskoppe te betaele - in: Dat geld is voor booskoppe; (booskoppe) te betaele (namelijk). Een dergelijke ontwikkeling zien we in Drentsch en Groningsch heen (te), waar | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar een finale infin. met te (of een subst. inf. zonder te) is samengegroeid met het bijwoord van richting heen (hèn)Ga naar voetnoot1. De dubbele praepositie om te (voor te) is niet de eenige, die voor den infinitief opgang maakt. In Hollandsche volkstaal vinden we o.a.: Toch had je meer kans met te visschen (Bru.). Want met te visschen was 't ook niks gedaan (id.). Praat nou niet van te jage (id.). - Deze verbindingen zijn in de volkstaal lang niet algemeen. Nog minder is dat het geval met: Hij ontdook het antwoord door te zeggen... Voor hen die woningen bouwen zonder risico te loopen. - In zwaarwichtigen stijl vinden we: De Koningin vertrok niet, alvorens haar dank betuigd te hebben... vertrok, na bij herhaling haar ingenomenheid te hebben geuit. - Alles grijpt hij aan, teneinde het vak onder de knie te krijgen. - Combinaties met van te zijn algemeener gangbaar: In plaats van te antwoorden... Op hoop van een koopje te doen (uitbreiding van op hoop van een koopje...). Van te komt voor als object: De Professoren leven van jonge lieden in huis te hebben (Bilderdijk) en attributief: De mogelijkheid van het in de toekomst beter te hebben is nu geschapen (Alg. Hdbl.). - Het voorzetsel van te mag niet in hoofdzaak aan ‘Franschen invloed’ worden toegeschreven. Het is niet alleen in volkstaal (in Noord-Nederland), maar ook in de bewust-vaderlandsche taal van Wolff en Deken, ook reeds in het Mnl.Ga naar voetnoot2 en Zeventiende-eeuwsch gebruikelijk. Franschen invloed zal men misschien willen aannemen bij het zeer frequent en veelsoortig gebruik in de Gentsche volkstaal. Maar toch is ook daar voorzichtigheid in deze ‘faciele’ methode van ‘taalverklaring’ geboden. Men overwege, of in de volgende zinnen het woord van onnederlandsch is, ja zelfs of het wel altijd Fransch de kan vervangen: Ge moet achterlaote van ezuu te vloeke. Omdat g'u inhewt van te vloeke. Ze hao plezier van hem te zien luistere. Zij vaoder haod hem gezeid van harlozemaoker te worde. Hij sprak van dad aan de komesaores ne kier te gaon tuuge. Hij besloot van hem ne kier te schrijve. Hij mient van mij 't mesken op de kele te zette. Zijde wel geforseerd van valsch goed te kuupe. Aos ge te lange wacht van iets te doen. 2. Meer of minder attributief:2 Hij heet altijt 't 't ir (= aanmatigende gewoonte) van 't boerke te tritte (= treiteren). Hij heet 't recht nie van da wig te smijte. Hij hee de gewente van daor zelve ne kier mee te gaon wandele. 3. In adverbiale functies: Ze zwietege van te peinze, wa da z'hem allemaol zoe vertelle. Ge zoed mij gruut plezier doen van ne kier op mijn bieste te passe. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Als passief ‘subject’: Wete gij niet da 't aan de getuige verboën es van tege malekaore te klappe? Eenigszins overhellend naar absoluut, affectief gebruik is: Maor hoe es 't meugelijk veur ne meinsch gelijke gij, van u toch nie en beetse beter te wasche! De taalvorm heeft kans van onder Franschen ‘invloed’ te zijn aangewakkerd door ‘vertaling’ van het Fransch als in: ‘geforceerd van valsch goed te kuupe’. We merken echter op, dat de vele verbindingswijzen van het voorzetsel van ook in het Gentsch op heel natuurlijke wijze kunnen zijn uitgebreid tot den infinitief. Van te wordt nu en dan gebruikt in gevallen, waar de Hollander om te zou zeggen. De vorm om te + infinitief is in het Gentsch betrekkelijk zeldzaam. In finale functie geldt de infinitief met veur te: Nu begost hij de kinders t'ondervraoge, veur te zien wie dat er goed opgelet hao. - Bij Potg. is opvallend de vooropplaatsing: Machteld grijpt de haar toegestoken hand, maar van die te kussen was geen sprake. - Hier is in een uiterst beknopten vorm de nadrukkelijke aanloopvorm gered. Potg. is ook in staat, een inf. zin met door te te onderbreken; nog wel in de eigen directe rede: Wat meent men, dat het aan mij had gestaan de zwarigheid te ontwijken, door, ondanks den helderen zonneschijn, van het hoofddeksel niet te reppen, of het slechts even aan te stippen? | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Inf. + om te als bijw. bep. van doel (finale functie).§ 214Het streven naar de bereiking van een doel kan alleen uitgaan van een levend subject. De finale bepaling vinden we dus aanvankelijk in de verbindingen, waar een levend subject van het Vf. tevens subject van den Inf. is: Ze is midden in den nacht opgestaan, om dieven en boeven achterna te zitten. - De rechercheur kwam bij hem, om hem uit te hooren. - We gaan eerst's na Mijntje, om 'n neutje (= borrel) te nemen (Bru.). - Ga jij met Toon op de bollefooi mee, om in de visscherij een bestaantje te zoeke? (Bru.). - Zij ploetert maar door, om dat boeltje netjes te houden (Bru.). - Hij wendde al zijn invloed aan bij de regeering, om hierin verbetering te krijgen. - Ook voorop: Om den veldwachter te ontgaan, namen we een anderen weg. - Het Vf. is hier meestal een werkw. dat een inspanning of een verandering van plaats van het subject omschrijft. Het komt voor, dat na zoo'n werkwoord, zonder nadere bepaling staande, de Inf. noodzakelijke aanvulling, d.i. voorzetselvoorwerp, wordt. In streng logische taal ontbreekt dan om: Hij haastte zich op den brief te antwoorden. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarentegen wanneer er bij het ww. een object staat: Hij haastte zich met zijn werk, om op tijd klaar te komen - is ‘met zijn werk’ voorzetselvoorwerp; de Inf. + om te staat door een pauze gescheiden en is geen noodzakelijke aanvulling, maar een finale, beknopte zin. Ook zonder het voorz. voorw. ‘met zijn werk’ kan de Inf. + om te een finale zin zijn en door een pauze gescheiden; maar dan draagt ‘haastte’ een zwaar accent: Hij háastte zich, om kláar te komen. Een analoge uitbreiding van deze verbinding met ‘om te’ is die, waar een ‘lijdend onderwerp’ van het Vf. tevens subject is van den Infinitief: Hij werd geroepen, om in de zaal te komen (N.R.C.). - Die beenen van den veldwachter schenen geschapen om je achter na te zitten en in te halen (Kievit). - Het ‘doel’ wordt hier nagestreefd door een verzwegen actief subject (‘agens’). - Dit is ook het geval met de verbinding, waar een niet-levend ‘lijdend onderwerp’ bij het Vf. staat: Alle pogingen, die aangewend worden, om het streven te verwezenlijken... Om het wegwaaien van lichte bestanddeelen te voorkomen, wordt de grond aangeplempt (N.R.C.) Hier is een verzwegen actief subject tevens subj. van den Inf. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 215De feitelijke functie van den Inf. + om te is in hooge mate afhankelijk van de voorstelling, die de spreker geeft van het gebeuren: Te jage bij nacht met geweer... om dát te kenne, mot je de heele stroopersbedoeling hebbe doorkrope (Bru.). De handeling van het ‘doorkruipen’ is hier irreëel’ (gewenscht, noodzakelijk); ook het ‘doel’ wordt daardoor ‘irreëel’, nl. voorwaardelijk gesteld: om te + Inf. is dus ‘bijw. bep. van voorwaarde’. In den zin: ‘Hij doorkroop de heele stroopersbedoeling, om dat vak te kennen’ - is ‘om te’ zuiver finaal.Ga naar voetnoot1 Wéér een andere ‘voorstelling’ is: Maar 't is werachtig, of 'k zoo over zée ben gekomme, om nou met hutje en mutje an wal na de kelder te gaan (Bru.). In z'n bittere stemming stelt de spreker ironisch een doel, tegengesteld aan het werkelijke. De irrealiteit van de voorstelling blijkt uit den inleidenden hoofdzin, die hier dus de modaliteit omschrijft. Ironische voorstelling van het tegendeel van het eigenlijke doel vinden we ook in: Affijn, - weet ik wat ik allegaar uit heb gedacht, om an zoo'n a-k-e-l-i-g kossie te komme (Bru.). - Het adjectief ‘akelig’ (door Brusse gespatieerd, om den minachtenden toon uit te drukken, den nadruk van toon)Ga naar voetnoot2 is de aanduiding van het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tegendeel van het eigenlijke doel; de voorstelling in den regeerenden zin met Vf. blijft in dit geval intact; wel wordt in den inf. de handeling, ironisch, als resultatief of consecutief voorgesteld. - De toespeling op het tegendeel komt niet alleen voort uit ironie van zoo'n sarcastisch gehalte; een záchte ironie straalt door in de voorstelling van een met angst en beven voorspeld gevolg, of van de onverwachte teleurstelling, zooals in: De stroom zwelt aan, en bruist, en schuurt ontrust || Den boord die valt, om straks het hoofd te baden || In 't vochtig vratig graf (Perk). - Ik zag haar weer, maar om te ontdekken, || Dat weerzien zien is, wat ik altijd zie (Perk). En vandaar de heel gewone verbinding, zonder eenig spoor van de ironie: De man ging 's avonds vroolijk en gezond naar bed, om nooit meer op te staanGa naar voetnoot1. Een dergelijke Inf. + om te heeft de beteekenis van een hoofdzin, die een nieuw feit bevat; hij is tegenstellend aaneenschakelend verbonden (beknopte progressieve hoofdzin). - Ook buiten alle ironische voorstelling kunnen we hun verdere ontwikkeling volgen. Ze komen althans veel voor in beschrijvingen van snel op elkaar volgende handelingen. Oorspronkelijk werd door den vorm om te de verrassende wending in de situatie gesuggereerd: er is dan in de twee gebeurtenissen nog altijd een tegenstelling. Ook behoeft het subject hier niet levend meer te zijn, nu de doelstelling is verbleektGa naar voetnoot2: Noordwaarts vlaagde een lichtstraal als uit de bulten van het aardrijk brandend, om pijlend op te gaan voor den verzwarten hemel (v. Looy) = en gingen daarna... - Schoorl ligt aan den voet der duinen ter plaatse waar die het allerbreedst zijn, om bij Camp plotseling geheel af te breken (Cam. Obsc.). - Werktuigelijk bewegen zich hare handen, om eensklaps werkeloos neer te hangen (Potg.). - In een verschiet als van dit vensterke, het gemoed door zijn ernst eerst onwillekeurig vreeze aanjagend, om het later door zijne verhevenheid vleugelen te verleenen (id.). - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 216De inf. kan praedicaatsnomenGa naar voetnoot3 zijn. Bij een onpers. gezegde: 't Is om te láchen, 't Is om je 'n bult te schrikken! - In het Gentsch ook met een persoonlijk gezegde: Ik ben om te berste! (= op het punt van barsten). Hier is blijkbaar om nog locaal (temporaal). Ook in ouder Nederlandsch was dit bij om te wel het geval. Van Mander zegt: Hij lag drie weken om te sterven (= op het randje van den dood)Ga naar voetnoot4. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 217Adjectieven, gevolgd door een Inf. + om te. a. Het subj. van het Vf. + bijv. nw. is obj. van den Inf.; het actief subj. is verzwegen: Zoo zat ze klagelijk (= deerniswekkend) om aan te zien (v. Looy). - Het was aardig om te zien hoe die twee elkaars vertrouwden waren (Arm.). b. Het praed. adj. is een absolute superlatief: Hij was te oppervlakkig van gevoel, om de bezwaren te zien. - Z'n moeder was te blij met z'n terugkeer, om nog aan slaan te denken. Ook hier kan het subj. van den Inf. in den zin verzwegen zijn: De sloot was te smal, om er in te (kunnen) varen. Het subj. van het Vf. is obj. bij den Inf.: 't Konijn is te jong om ('m) te slachten. De geschiktheid wordt bepaald door een inf., ook de voldoende graad: Het stuk is groot genoeg, om er een jas van te maken. Het voorzetsel ‘om’ werd vroeger gebruikt in dezelfde beteekenis als ‘voor’ in: Ik heb (het is) niet genoeg voor ons beiden’. ‘Je bent te oud voor dat spelletje’. - Dit maakt dezen Inf. begrijpelijker. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ 218Substantieven gevolgd door een Inf. + om te. a. De Inf. + om te is bijv. bepaling bij een substantief, afgeleid van een werkw., dat als Vf. met een Inf. + (om) te wordt verbonden: Men kan op verschillende pogingen wijzen om door technische verbeteringen de hooge kosten te verlagen (N.R.C.). - Dit contract legt der Regeering de verplichting op, om desnoods met dwang te zorgen, dat (id.). - Het streven om de afvalstoffen weer in den economischen kringloop op te nemen (id.). - Het verlangen van Engeland, om ook dit afzetgebied te veroveren (id.). - Hij ging zijn revolver halen, niet met het opzet om te dooden (id.). - Het voorstel van den Minister, om rentelooze voorschotten te verleenen (id.). - We vinden deze constructie vooral in ambtelijken stijl; om zou bij vele der werkwoorden niet staan: blijkbaar is verzwaring van verbindingswoord noodig, wanneer het regeerende woord minder werkwoordelijk is. Het gebruik van om is hier niet algemeen. b. Bij andere substantieven vinden we eveneens facultatief ‘om’: Zeer zeker is het denkbeeld om de provincie Drente te helpen, sympathiek (id.). - De welhaast bovenmenschelijke taak om een oplossing te vinden, die voor alle partijen niet onaanvaardbaar (!) is (id.). - c. De Inf. + om te omschrijft de exceptioneele hoedanigheid van het antecedent: Het was een congres om van te smullen (N.R.C.). - Kijk zoo'n trein nou toch op die brug... gloeilampschijnsel om gék van te worde (Bru.). - Het is geen feit om te laten passeeren! - Gron.: Dat is 'n ding om nog eens over te praten. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze attributieve Inf. is klaarblijkelijk geheel en al uit het zinsverband geïsoleerd, als aanhangsel van het substantief; hier is om onmisbaar. De verbinding concurreert met zinnen als: een congres waarvan men zou kunnen smullen. - De Inf. + om te omschrijft de aanleiding tot het oordeel, in den hoofdzin uitgesproken (vgl. zinnen met dat, § 385, 5o): Aardig van hem, om even hier te komen. Hij moet wèl erg achterdochtig zijn, om hier aan opzet te durven denken. - Aanleiding tot de vraag: Wat mankeert jóu, om mij midden in den nacht wakker te maken? - Zie hierover § 213. |
|