De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 402] [p. 402] Psalm CXXXIX. Lof Gods van wegen sijne voorsienigheyt, en voorsorge over hem eer hy der was. Een Gebedt tegen de vyanden Gods; en getuygenisse van sijn oprechtigheyt. Op de wijsen van den 18. 39. 53. oude Comp. 137. beyde Comp. GHy Heere hebt mijn hert doorgrondt, Ghy kent al mijne wegen, En zijt by my tot aller stondt, Ick ga of ben gelegen, Ick sit of sta weer overendt Al wat ick doe is u bekent, Ghy weet al mijn gedachten, Wat dat ick doe, of waer ick ga, Ghy Heer, ghy volgt mijn voetstap na Om op mijn doen te achten. 2. Eer dat het woordt is uyt mijn mondt, Als ick begin te rippen [pagina 403] [p. 403] Siet Heer soo weet ghy al terstont Wat ick heb op de lippen, Waer dat ick ga of waer ick kom Ick ben van u beset rondsom, Vw' handt weet my te vinden; Vw' wonder is my al te hoogh Ick kan 't niet volgen met mijn oogh, Maer sta gelijck de blinden. 3. Waer soud' ick vluchten voor uw' oogh Om uwen Geest t'ontschuylen? Voer ick ten Hemel naer om hoogh, Of na de diepe kuylen, Ia dat ick selfs ter Helle doock, Ghy groote Godt, ghy zijt 'er oock, Ick kon u niet ontvlieden, Of schoon de dageraet stondt ree Om my te voeren over zee En quam haer vleugels bieden. 4. Wat souw 't my baten of ick was Aen 't endt van 's aerdtrijcks palen, Vw' rechterhandt souw my wel ras In 't vluchten achterhalen; En of ick in my selven dacht 't Is rondsom duyster, dese nacht Sal my een schuyl-plaets strecken, Het is vergeefs, want duysternis Voor uw' gesicht gansch helder is, Niets kan men voor u decken. 5. Ghy hebt mijn nieren in 't besit, Wat kan ick doen of trachten Dat ghy niet weet? ghy kent het wit [pagina 404] [p. 404] En doel van mijn gedachten: Eer my mijn moeder had gebaert Hebt ghy my in haer buyck bewaert En onderhoudt gegeven, 'k Sta in uw' wonderen verset Wanneer ick op mijn werden let Eer dat ick was in 't leven. 6. Mijn vleesch en been eer ick het had Was niet voor u verholen Wanneer ick noch verborgen sat In 't diepst der Aerd' gescholen, Doe wierd mijn eerste gront geleyt, 'k Wierd' als borduyrsel toebereyt, Vw' hel'dre oogen sagen My als een onvolmaeckte klomp Die ruw was ongeschickt en plomp In 's moeders lichaem dragen. 7. Ick stont voor u als afgemaelt Eer dat ick was gebooren, Eer ick mijn aessem heb gehaelt Saeght ghy mijn tijdt te vooren; Daerom, o Heer, hoe wonderlijck Zijn uw' gedachten! Godt hoe rijck En veel zijn uwe wercken! Meer als het sandt is aen de zee, Ick laet niet, op mijn Legerstee Daer altoos op te mercken. 8. Wanneer ick 's nachts sal slapen gaen Komt ghy in mijn gedachten, 'k Heb 's ochtens noch niet half gedaen Vw' wond'ren te betrachten. [pagina 405] [p. 405] O Godt dat doch de uur eens kom Dat ghy der boosen Rot brengt om, En dat uw' handt komt treffen Den Bloethondt en den Lasteraer Die op u smaelt, verbryselt haer Die uw' party verheffen. 9. Soud' ick beminnen die den Heer Verachten en verlaten? Die tegens u staen in 't geweer Souw die mijn ziel niet haten? Ick houwse voor mijn weer-party; O Heer doorgront het hart in my, Proeft en doorproeft mijn nieren, Siet of ick op den dwaelwegh ga, Laet uwe handt my volgen na Om op uw' padt te stieren. 4. Gloria. Vorige Volgende