De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 384] [p. 384] Psalm CXXX. Na de Oude Compositie. Oock op de wijsen van ende by den 1 Psalm aengewesen. 'K Legg' in een grondeloos Moeras Van diepe swarigheden, Heer ick verstick soo ghy niet ras Met hulp komt na beneden, Slaet uw' gesicht op mijn verdriet, Stopt voor mijn stem uw' ooren niet, Maer let op mijn gebeden. 2. Want soo ghy Heer de sonden telt Wel eer van ons bedreven, En onse schult voor oogen stelt, Wie kan dan Heyligh leven? Wie kan voor uw' gericht bestaen, Indien ghy 't quaet van ons gedaen Niet weder wilt vergeven? 3. Op dat die geene die wel eer Sich selven had verloopen, Gelijck een kindt u vreese Heer: Op u Godt sal ick hoopen, Ick wachte naer uw' hulp en raet, [pagina 385] [p. 385] Mijn hoop die groeyt, mijn ziele staet Voor uwe woorden open. 4. Geen Wachter die op wal of muur Moet voor de Steden waecken, Kan soo seer na het morgen-uur, Als ick naer u doe haecken. In al uw' droefheyt Israël Vertrouwt op Godt, die sal het wel In alles met u maecken. 5. Want hy wert noyt van goetdoen moe, Hy helpt uyt swarigheden, Hy stopt sijn ooren nimmer toe Wanneer hy wert gebeden; Vertrouwt op Godt, hy is 't die al 't Huys Israëls verlossen sal En woonen doen in vrede. 1. Gloria. Vorige Volgende