De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 319] [p. 319] Psalm CVIII. David verweckt hem selven tot dancksegginge, met vertrouwen dat Godt hem overwinninge over sijn vyanden geven sal. MYn hert, o Godt, is tot uw' roem bereyt Ick sal my met mijn harp en luyt vermaken, 'k Sal 's morgens in den dageraet ontwaken Dan sal uw' lof en groote heerlijckheyt Van my zijn verbreyt. 2. Ick sal u roemen in der Heyd'nen landt, En van u singen onder vreemde volcken, Want uwe goetheyt dringt door all' de wolcken, Vw' waerheyt is veel hooger als uw' handt 's Hemels Salen spant. 3. Verheft uw' eer wijd boven d'aerd' en set, V boven all' de wolcken in het hooge, Op dat die u beminnen vry gaen mogen, Geeft heyl door uwe rechterhandt, en let Heer op ons gebedt. 4. Mijn ziele juycht en maeckt een bly geschal, Dewijl dat Godt uyt sijn gewijde stede My aengesproocken heeft met dese reden, 't Is Sichems landt dat ick u geven sal, En gansch Succots dal. [pagina 320] [p. 320] 5. Manasse komt my toe en Gilead, De sterckt' mijns hoofts zijn Ephraims geslachten Gelijck de hoornen zijn der stieren krachten, En Iuda, die geeft Wet aen landt en stadt, Is mijn hooghste schat. 6. Mijn waschtob is de trotsche Moabijt, Aen Edom sal ick mijne voeten vegen, Ick sal de Philistijnen trecken tegen, En als sy sullen vallen in den strijdt Sal ick zijn verblijdt. 7. Van wien sal ick op 't seker zijn gestelt? Van wien gevoert in Edoms stercke sloten? Sult ghy 't niet zijn God die ons had verstoten, En niet met ons getrocken waert te veldt, Als een stercke Heldt? 8. Geeft ghy ons hulp in onse swarigheen, Want ydel is de hulp van menschen handen; Wy sullen kloecke daen doen in de landen, Ons' vyant sal hy storten na beneen, En sijn kop vertreen. Vorige Volgende