De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] Psalm XXXIX. David troost hem in sijn lijden tegen der Godtloosen geluck: ende de kortheyt des levens, als oock Godts hulpe. Oock op de wijsen vanden 18. 53. oud. Comp. 137. beyd. Comp. ende 139. beyd. Comp. Psalm. ICk sagh den Boosen vaerdigh staen Om my op 't lijf te springen, Doe sprack ick, 'k wil my gade slaen, Ick wil mijn tong bedwingen, En breydelen, op dat ick niet Raeck door mijn lippen in verdriet, Ick sweegh geheele dagen, Niet anders als de Stomme doen Ick sprack noch goet noch quaet, maer toen Vermeerderden mijn plagen. [pagina 114] [p. 114] 2. Tot dat door opgekropte smert Mijn ziele wierd' ontsteecken, Ick brande als een vuur, mijn hert Dee dus mijn tonge spreeken, Ick bidd' u Heer maeckt my bekent Mijn sterf-dagh en mijn laetste ent De tijdt my toegeschreven. Laet aen my zijn geopenbaert Op dat ick sien magh hoe op aert Soo nietigh is mijn leven. 3. Geen handtbreet is mijns levens tijdt, Als niet, in uwe oogen, Hoe vast de mensche staet, hy glijt En vint sich dan bedroogen, Het is al ydel wat wy zijn, Wy wandelen als in een schijn, Wy leven als in droomen; Nochtans een yeder schraept en wroet Na geldt, onseker wie het goedt Sal na sijn doodt bekomen. 4. Wat is 't dat my te wachten staet In dit ellendigh leven? Dies zijt ghy Heer mijn toeverlaet Ick bidt wilt niet toegeven Dat my de werelt dwaes en sot In mijne grootste noot bespot. Ick voel my weer geslagen, Mijn mont die is aen 't swijgen weer, Ick sluytse, want ghy zijt de Heer Die my sendt toe dees' plagen. [pagina 115] [p. 115] 5. O Heer neemt uwe straffen wegh, Wilt u ter hulpe spoeden Dewijl ick heel verslagen legh. Die uwe geessel-roede Met welverdiende straf kastijt, Die raeckt sijn eer en luyster quijt, Hy smelt gelijck de motten, En alles met een woordt geseyt, Hy is niet meer als ydelheyt, Hy moet op 't lest verrotten. 6. O Godt neem op mijn bidden acht En op mijn angstigh smeecken, Siet hoe ick schreije dagh en nacht, Want als ick u kom spreecken Soo kom ick als een vremde treen, Gelijck als oock mijn Vaders deen. Wilt uwe straffen wenden, Op dat ick weder, uyt de noot Verlost, verquick', eer dat de doodt Mijn leven hiet komt enden. 4. Gloria. Vorige Volgende