De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Psalm XXIX. Vermaninge aen de Geweldigen deser Werelt; datse Godt van wegen sijn Majesteyt (die hy door Donder, Blixem, ende Watervloeden bewijst) in sijn Gemeente eeren sullen. Op de wijsen by den 1 Psalm aengewesen. VErheve Princen groot van macht, Beheerschers van de landen, By yeder een seer hoogh geacht, Kom brengt Godt offeranden, [pagina 81] [p. 81] Kom prijst de grootheyt van den Heer Laet kleyn en grof vee 't sijner eer Op 't heyligh Outer branden. 2. Men hoort door 't heele werelts rondt Godts stem seer sterck en machtigh, Tot in der wat'ren diepe grondt Slaet sijnen Donder krachtigh; Hy laet sich hooren over zee Van d'eene tot de and're ree, Sijn stem is groot en prachtigh. 3. Godts stercke stem kan, soo wanneer Hy spreeckt, de Ceders wringen Heel uyt der aerd', en slaense neer; De logge bergen springen Gelijck den Eenhoorn, Sirion En den verheven Libanon Als dert'le hockelingen. 4. Godts stem drijft vuur ten wolcken uyt Als wild' het al verslinden, Dat Kades lilt voor 't wreedt geluyt, En dat de rappe hinden Haer jong van vreese raken quijt, En lange voor den rechten tijdt Sich van het kalf ontbinden. 5. De bosschen daer sich 't wildt in houdt [pagina 82] [p. 82] Kan uwe stem ontblooten, Dat niets en blijft in 't heele woudt. By uwe Bondgenooten In uwen Tempel werdt uw' eer Gesongen, hoe ghy hebt, o Heer, Het aerdrijck overgooten; 6. Soo dat verdroncken mensch en vee Door uw' vergramden reegen Des Sondvloets uytgestorte zee Bedeckte 's aerdrijcks wegen. De Heere sal staen op de zy Sijns volcks, haer maken sterck en bly Door vrede, heyl, en zegen. 1. Gloria. Vorige Volgende