De psalmen Davids(1663)–Aernout van Overbeke– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 9] [p. 9] Psalm IV. Een Gebedt tot Godt om verhooringe; een vermaninge aen syn Vyanden datse haer beteren: ende versekeringe van genadige hulpe. Op de wijsen van, en by den I Psalm aengewesen. HOort, als ick roep, mijn stem o Heer, Ghy kent mijn recht en reden: Ghy hielpt my uyt de nood wel eer, Let nu op mijn gebeden. Maer ghy, hoe lang sal 't zijn uw' vreught Mijn eer te schenden, en de deught En waerheyt te vertreden? 2. Want siet de Heer die heeft my voor Sijn vrient al ingeschreven; Hy heeft my toegeseyt, gehoor Aen mijn gebedt te geven. Voortaen u dan van sonden wacht, Denckt in u bedd' den heelen nacht Wat ghy 's daeghs hebt bedreven. Selah [pagina 10] [p. 10] 3. Hoopt op Godt, brengt gerechtigheyt Op 't Outer onses Heeren. Veel seggen met vermetelheyt, Wat goets kan dees' ons leeren? Maer ghy Heer wendt uw' aengesicht Tot ons, en geeft noch meerder licht Aen die uw' Godtheyt eeren. 4. Ghy Heere doet my vrolijck zijn, Schoon andere my hoonen, En my haer kelder vol van Wijn En schuym vol kooren toonen. 'k Sal slaepen sonder vrees of schrick, Ghy Heere maeckt alleen dat ick Alhier mach seker woonen. 1. Gloria Vorige Volgende