Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 363]
| |||||
IV. Afdeeling.
| |||||
[pagina 364]
| |||||
syn dorst te konnen lesschen; maar wat helpt het? hy is vervreemd van God, hy heeft sig Gods gemeenschap onweerdig gemaakt, daar is een onoverkomelyke kloove tusschen God en hem, en God kan hem tot het hoogste goed niet worden, maar syne regtveerdigheid eist, dat hy hem doe smaken en ondervinden, dat het hoogste kwaad is, God, die het hoogste goed is, verlaten te hebben; soo dat hy weerdig is eeuwig van dorst te versmagten en de hitte van Gods grimmigheid te gevoelen. Invoegen de begeerte naar het hoogste goed, die God in hem gelegd heeft, slegts dient om hem te pynigen en syn gebrek, in het missen van God, des te gevoeliger te maken. Ga naar margenoot+Maar soo dra die sondaar verneemt, dat'er evenwel hulp by God besteld is, dat'er by God een middelaar is, een fonteine des levens, namelyk Christus Iesus, die den sondaar kan worden van wysheid, regtveerdigheid, heiligmaking en saligheid; die hem met God versoenen kan en wederom tot syne gemeenschap brengen; soo kan het niet anders wesen, of de Sone Gods, als soodanig, word het voorwerp van syne begeerten; hy merkt hem aan als de fonteine van syn heil, en niets begeert hy soo seer, als maar te mogen water scheppen en drinken uit hem. Hy wensch en beswykt van verlangen, om het bloed van Iesus te drinken, dat is, syne verdiensten deelagtig te worden; hy is begeerig om de beloften van het Euangelium te smaken en daar deel aan te erlangen, en wenscht dat Iesus van vrede en van vergeving tot hem spreke; hy wenscht om den Heiligen Geest, dat die hem mogt geschonken worden; hy wenst om alle de geestelyke weldaden, die uit de verdiensten Christi vloejen en door den Heiligen Geest worden toegepast. Dit syn de waterstroomen, die in Iesus zyn, en die uit hem voortvloejen, daar wenscht hy syn dorst uit te lesschen; Hy roept ô God, gy zyt myn God, ik soeke u in den dageraad, myne ziele dorstet naar u, myn vleesch verlangd naar u: in een land, dor, ende mat, sonder water; Psal. LXIII. 2. Ia hy wenscht niet alleen om uit dese waterstroomen die in Christo zyn, te drinken, tot stilling van syne heiltogtige begeerte; maar ook sig daar in te baden tot verkoeling en verkwikking; daar in syne veiligheid te vinden tegen syne geestelyke vyanden; daar in een tegengift te vinden tot dooding van de sonde in hem. Ga naar margenoot+Wanneer dan dese sondaar beseft de bereidwilligheid van God in Christus, om een begeerige ziel tot dese waterstroomen toe te laten, ja hoe God selfs staat te roepen; O alle gy dorstige, komt tot de wateren, ende gy die geen gelt en hebt, komt koopt ende etet, ja komt koopt sonder gelt, ende sonder prys, wyn ende melk. Jes. LV. 1. En Iesus: die dorst heeft, die kome en drinke de wateren des levens om niet; En de Heilige Geest inwendig hem de toeleidinge geeft tot de genade, en het geloove in hem werkt, soo komt hy tot die wateren, hy schept water uit die fonteinde des heils, hy drinkt tot verquikking, ja hy baad sig daar in, als in een fonteine van wellusten; daar voelt hy syn ziele verkoelt, daar vind hy selfs veiligheid tegen syne geestely- | |||||
[pagina 365]
| |||||
ke vyanden; daar vind hy een tegengift tegen de sonde in hem. Want waarlyk Christus word hem alles in allen. O wie kan beseffen die onuitsprekelyke verkwikking, die een sondaar ervaart, als hy allereerst tot Iesus komt, en God van genade en vrede spreekt tot syne ziele? Niemand waarlyk, als die dit selfs in syn gemoed heeft ondervonden. II. Maar na dat een sonderaar gemeenschap door den geloove gekregenGa naar margenoot+ heeft aan God in Christus, soo kan hy nog al verder in dese gestalte komen, dat hy wel reden heeft om te seggen: Als een hert schreeuwt &c. En sulx heeft plaats in verscheidene opsigten en gelgentheden. 1. In het gemeen, als hy beseft hoe gebrekkelyk het nog is, het geneGa naar margenoot+ hy reeds is deelagtig geworden; en dat het alles nog maar is in de beginselen en ten deele. Want als een mensch allereerst overgaat en gemeenschap aan Iesus verkrygt; soo is dat in tegenstelling van syn voorgaande naare staat, hem soo verkwikkelyk, dat het als een leven is uit den dooden: de ziel vind sig soo vervrolykt, dat het is alsGa naar margenoot+ ofse den Hemel al genoot. Sy siet nu reeds soo veel in God en in Iesus en in syne waarheden, dat sy'er sig ten vollen in vergenoegt; sy is ook in den beginne doorgaans seer yverig in het goede en in het betragten van haare pligten; terwyl de driften en bewegingen van levensgeesten en het bloed selfs gaande zyn. Zoo dat syne ziele verkwikt, wakker en levendig is. Hy is soo versterkt en verkwikt door het water, dat hy heeft gedronken, dat hy het niet uitspreken kan, en hy loopt, als 't ware, sonder moede, en wandelt sonder mat te worden. Maar wanneer het wat verder in tyd komt, en die eerste driftenGa naar margenoot+ en die verschheid van die verkwikkingen overgaan; als hy tot een bedaarde gestalte komt, en nader begint te overwegen, wat'er in hem is van het regte werk des Heiligen Geestes, en wat'er by gekomen is van syne eigene driften; als hy begint te beschouwen, hoe verre hy is in kennis van God en Christus en van de Godlyke waarheden; hoe verre hy gevordert is in de heiligmaking; hoe veel hy heeft ondervonden en nog dagelyx ondervind van de vertroostingen des Heiligen Geestes, en hoe grooten aandeel hy heeft in de goederen van het verbond Gods; en hy dan verneemt, dat syne kennis nog soo klein, syn geloove soo swak, syn verdorventheden nog soo groot en menigvuldig, syne heiligmaking nog so onvolkomen, syn geestelyke blydschap nog soo afgebroken en ten deele is, en hoe weinig aan deel hy vind te hebben aan, en in hem bewaarheid te zien die groote beloften, welke God gedaan heeft aan de kerk des Nieuwen Testaments, soo kan het niet anders wesen, of syne begeerte word gaande gemaakt: en wanneer hy beseft de beminnelykheid van de wysheid, de heerlykheid van de deugd, de verkwikking die'er is in de vertroosting des Heiligen Geestes, de heerlykheid van de goederen des Nieuwen Testaments, soo strekt hy sig in begeerte en heiltogtige wenschingen daar toe uit, en hy | |||||
[pagina 366]
| |||||
kan dese taal voeren: Als een hert schreeuwt, enz. terwyl hy meer en meer tragt Jesus te erlangen ende te genieten tot wysheid, troost, heiligmakinge, enz. Ga naar margenoot+2. Dese begeerte word bysonder opgescherpt door verscheide oorsaken of gelegentheden, waar in een geloovige sig nu of dan gesteld vind. Ga naar margenoot+A. In geestelyke verlatingen. En wel
| |||||
[pagina 367]
| |||||
3. Dogh laat het al wesen, dat een kind Gods buiten merkelykeGa naar margenoot+ ongevallen leeft; laat het wesen, dat hy deel heeft aan Iesus door den geloove, dat hy steeds tragt toe te nemen in de kennis van Gods waarheden, dat hy syn pligten ontrent God en Christus waarneemt, dat God sig niet onbetuigt aan hem laat met syne genade; laat hy schoon wandelen in de vreese des Heeren en in de vertroostingen des Heiligen Geestes: evenwel, wanneer hy bemerkt hoe het | |||||
[pagina 368]
| |||||
alles in dit leven nog onvolmaakt is, hoe gebrekkelyk en ten deele; hoe onwetende hy nog is in velen, hoe dubbende en duister nog ontrent vele waarheden, hoe onvolmaakt syne heiligmaking, en dat syne beste werken maar een wegwerpelyk kleed zyn; wat voor verdorventheden syne beste daden selfs aankleven en verdonkeren; wat voor stof van droefheid hen al treft in dese weereld, dan over sig selfs, dan over andere, enz. en hy dan eens beseft wat'er voor hem te wagten staat, wat een Hemel van geluksaligheid en heerlykheid; en hoe hy daar God volmaakt sal kennen, lieven, loven en leven; hoe daar eens alle tranen sullen van de oogen afgewischt zyn enz., soo gebeurt het ook wel, sonder eenig andere reden te hebben, dat de ziele in verlangen daar naar uitgaat en seggen kan: Als een hert schreeuwt, &c. Soodanigen begeerte sag men in Paulus: Rom. VII. Phil. I. 23. Ik worde van dese twee gedrongen, hebbende begeerte om ontbonden te worden, ende met Christo te zyn. Want dat is seer verre het beste: en hy sluit syne mede-geloovige ook in. 2 Cor. V. 1, 2, 4. 8. Wy weten, dat soo ons aardsche huis deses tabernakels gebroken wort, wy een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig, in de hemelen. Want ook in desen sugten wy, verlangende met onse woonstede, die uit den hemel is, overkleet te worden. Want ook wy, die in desen tabernakel zyn, sugten beswaart zynde: nademaal wy niet en willen ontkleet, maar overkleet worden, op dat het sterflyke van het leven verslonden worde. Maar wy hebben goeden moed, ende hebben meer behagen om uit het licchaam uit te woonen, ende by den Heere in te woonen. Dit was ook de wensch van Iob: Ik weet, myn Verlosser leeft; ende hy sal de laatste over het stof opstaan: Ende als sy na myne huit dit doorknaagd sullen hebben; sal ik uit myn vleesch God aanschouwen. Den welken ik voor my aanschouwen sal, ende myne oogen sien sullen, ende niet een vreemden; myne nieren verlangen seer in mynen schood. Job. XIX. 25, 26. |
|