Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
Toe-eigening.
| |
[pagina 325]
| |
Waar blyven dan de gene, die nu nog onder het Nieuwe TestamentGa naar margenoot+ willen heerschappy voeren over het erfdeel des Heeren? waar blyft dan den Antichrist, den Paus van Romen, die sig verheft in den tempel Gods, die sig voor den Bisschop en Herder van de algemeene kerk uitgeeft, en sig eigenaar maakt van het eigendom van Iesus. Wy erkennen geen hooft van de kerk, anders als Iesus. Hy is den eenigen Herder, den eenigen Vorst. En den Antichrist, die sig voor syn Stedehouwder uitgeeft, is die dwase Herder, waar van wy lesen Zach. XI. 15-17. Neem u nog eenes dwasen herders gereetschap. Want ziet, ik sal eenen herder verwekken in dit land, dat gereed is om afgesneden te worden: het kranke sal hy niet besoeken, het jonge sal hy niet soeken, en het verbrokene sal hy niet heelen; ende het stilstaande sal hy niet dragen: maar het vleesch van het vette sal hy eten, ende der selver klauwen sal hy verscheuren. Wee den nietigen herder, den verlater der kudde, het sweert sal over synen arm zyn en over syn regter ooge: syn arm sal t'eenemaal verdorren, ende syn regter oog sal t'eenemaal donker worden. Maar, om wat nader te komen tot ons selfs; Gelukkig, ja drieGa naar margenoot+ maal over gelukkig zyn die gene, die Iesus tot haaren Herder hebben! Van welke kan gesegt worden; Gy waart eertyds dwalende schapen, maar nu zyt gy bekeert tot den oversten Herder ende opsiender uwer zielen. O drie maal salige, seg ik, die Iesus tot een Herder hebben! Met regt mag de kerk'er over uitroepen. Gy gantsche aarde juigt den Heere: dient Jehova met blydschap: kom voor syn aangesigt met vrolyk gesang. En wat is de reden van die blydschap? Om dat Jehova ons gemaakt heeft tot syn volk en tot schapen syner weide. Psal. C. Die worden geleid aan versche wateren, enz. En sy sullen eens aan de regterhand van Iesus gestelt worden en die uitspraak ontfangen. Matth. XXV. 34. Kom gy gesegende myns Vaders, beërf dat koningryk, het welk u bereid is van de grondlegginge der weereld. Maar in tegendeel ongelukkig en rampsalig zyn die gene, die buitenGa naar margenoot+ de gemeenschap Gods en Christi zyn! Die zyn geen schapen van de weide van Iesus, maar bokken en onreine gedierten, die den Satan toekomen. Die is haar herder, die is haar God, die is haar vorst, namelyk de God der duisternis en de Vorst deser weereld, die verblind de oogen van de gene die hem volgen, en hy leidse tot de hel, en het eeuwige verderf, en die sullen eens aan de slinkerhand des grooten Rigters staan, en dat vonnis wegdragen: Ga, gy vervloekte, in het eeuwige vuur, dat den duivel en syne engelen bereid is. Soo men dit beide nu, gelyk het weerdig is, overweegt, wie zietGa naar margenoot+ niet dat'er in het gemoed van elk een van ons dese groote vrage moeste oprysen: Gaat ook dese belofte my aan? Heb ik in het bysonder deel aan deselve? Is Iesus myn herder? Want het is in waarheid van alle menschen waaragtig; of sy zyn schapen van Iesus als Herder, of, sy hebben de duivel tot haaren God, tot haar Herder en Koning. | |
[pagina 326]
| |
Ia het is van ons alle van naturen waaragtig, dat wy het eigendom van de Satan zyn en behoorende tot syne kudde, die niet uit schapen, maar uit bokken bestaat; soo dat'er een kragtdadige hand moet in het werk gesteld zyn om ons te trekken uit dat eigendom van den Satan, en toe te brengen tot de schaapskooje van Christus. Ga naar margenoot+Wilt gy dan u eens getrouwelyk ondersoeken, sondaar, of gy ook deel hebt aan dese belofte, ende of de kragt daar van U in het bysonder betreft? Soo moest gy gaan naspeuren of Iesus uwen herder is, en of gy ook behoort tot de schaapskooje van Hem. Het welk gy sult ondersoeken aan dese dingen. Ga naar margenoot+I. Zyt ge al van een bok, of ander ik weet niet wat voor een kwaadaardig gedierte, uit hoedanige de kudde van de Satan bestaat, gemaakt tot een schaap? dat is, zyt gy al van een godloose gemaakt tot een Heilige? van een onbekeerde tot een bekeerde? Hebt gy afgelegd uwe natuurlyke boosheid, en is'er in u een beginsel van heiligmaking, soo dat gy Jesus gelykt, die ons wegens syne onnooselheid, sagtmoedigheid en lydsaamheid ook onder het sinnebeeld van een schaap voorkomt? Waarlyk de verandering van den mensch, van een onheilige tot een Heilige is soo groot, datse byna niet duister wesen kan, daarse waarlyk gewrogt is. Maar, indien dit nog te gemeen is, ondervraag u selfs eens Ga naar margenoot+II. Of gy wel oit regt, soo dat het indruk had op uwe ziel, beseft hebt, dat gy van God vervreemd zyt en van Christus? dat gy behoordet onder de kudde van den Satan, en wat voor een rampsalige en beklagelyke staat dit zy, en zyt gy daar door bekommert en verlegen geworden; hoe gy dogh gered souwd worden uit die magt des Satans, ende gemaakt tot het eigendom van een ander, van wien gy u betere dingen had te beloven, soo dat gy in bekommerdheid van uwe ziele u om en om wentelde, nauwlyks wetende waar gy met uw verlegene ziele henen souwdet? En hebt gy daar op wel regt begrepen de algenoegsaamheid van God in Christus, en hoe het op een Gode betamelyke wyse kan geschieden, dat den sondaar uit het eigendom van de Satan souwde overgaan tot de schaapskooje van Iesus? Hebt gy de stemme van desen Herder gehoort, is die tot uw herte doorgedrongen? zyt gy daar door beweegd geworden om den Satan, de sonde en de weereld de schop te geven, en u toe te seggen aan Iesus door het geloove, en onder syne geleide en gehoorsaamheid te begeven? Ga naar margenoot+III. Hoe bevalt u het jok van Iesus? De regte schapen van Iesus hooren syne stemme, sy hebben'er lust in, sy volgen hem na. Joh. X. Maar is het ook met u soo gelegen? Buigt gy u geern onder de staf van Iesus woord? is het jok van Christus u sagt, is syn last u lieflyk? valt syn dienst u niet moejelyk en verdrietig, maar aangenaam en bevallig? Hebt gy lust om Iesus te hooren spreken in syn woord? om syne dienaren, syne kinderen van hem te hooren spreken? Hebt gy lust om | |
[pagina 327]
| |
uwen Herder te volgen waar hy henen gaat? wilt gy u geern overgeven aan de geleide van syn Geest? Gewisselyk dit zyn teikenen dat gy een zyt van de schapen van Iesus. IV. Hebt gy ook het merkteeken ende het zegel al van de schapen vanGa naar margenoot+ Iesus, waarvan hy kent die de syne zyn? en vraagt gy wat dit merkteeken is? dat is de geest der Heiligmakinge. Want hier door wordenwe vergeselt Ephes. I. 13. Ende hier aan weten wy dat wy in hem zyn ende in hem blyven ende hy in ons, om dat hy ons van synen geest gegeven heeft. I Joh. IV. 13. En of ge den geest hebt, dat sult gy kennen aan syne werkingen, welke zyn, kennisse, geloove, liefde, vreese des Heeren, blydschap, vrede, langmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, sagtmoedigheid, matigheid. Gal. V. 22. Jes. XI. V. Indien gy een zyt van de schapen van Iesus, hebt gy wel ervarenheid,Ga naar margenoot+ wat het zy van Iesus geweid te worden? ondervind gy wel het onderscheid, wat het zy van den Satan gevoed te worden met den hondsdraf van de sonde en de weereld; en wat het zy van Iesus geleid te worden in de grasige weiden van syne godlyke waarheden en genade? Weet gy wel by ondervinding, wat het is door deselve gevoedet en verkwikt te worden? dat is, de saligmakende en zielsverkwikkende kragt in het gemoed besmeurt te hebben? Gewisselyk van dese dingen moeste men eenige ondervinding hebben, souwde men met fondament sig versekeren, dat Iesus onsen Herder was, van wien wy geweidet wierden. Want niet altyd worden Gods kinderen geleid door sulke ondervindende genade; maar evenwel, die gene, die waarlyk de syne zyn, laat hy nu en dan meer of min smaken en proeven hoe goed hy is. Om nu niet te gewagen van alle die eigenschappen der geestelyke schapen, als sagtmoedigheid, lydsaamheid, eenvouwdigheid en opregtheid, vreedsaamheid, suiverheid, liefde tot Iesus en tot de Heiligen; welke alle niet alleen als pligten, maar ook als merkteekenen van de ware geloovige worden voorgesteld. Die gene dan, die dese dingen in sig bevinden, hebben deel aan dese belofte, die zyn schapen van Jesus, en Jesus is haaren Herder. Indien wy nu eens getrouwelyk in onsen boesem tasteden, hoe veleGa naar margenoot+ souwden'er gevonden worden, die valschelyk sig uitgeven voor schapen van Iesus, en die den name Gods also ydelyk gebruiken? I. Zynder niet vele, die niets minder in sig vertoonen als het beeldGa naar margenoot+ van Christus, die niets minder vertoonen als den aard van onnoosele, sagtmoedige en lydsame schapen? Vele vertoonen sig in boosheid, toorn, en wraakgierigheid als grypende wolven, als verscheurende leeuwen, als stootende bokken. Ia vele toonen sig dertel en weeldrig: sy slaan agter uit, en zyn ondankbaar ontrent God en de menschen, en vertoonen alsoo meer den aardt van bokken, als van schapen; ja sy geven een stank van sig, die sig vertoont in de vuile begeerlykheden, in hare verrotte redenen, in haar sondige daden, die voor God ende voor syne kinderen tot afgrysinge zyn. En buiten dese; hoe vele zyn- | |
[pagina 328]
| |
der die in schapen-vellen komen, maar van binnen grypende wolven zyn. En hoe vele, die maar de hoornen en het vel van een lam of schaap vertoonen, dogh niets meer van een schaap hebben! Sulke zyn die burgerlyke menschen, die een gedaante der godsaligheid hebben, maar de kragt van deselve hebben verloochent. Ga naar margenoot+II. Hoe vele zynder niet, die nog niet eens een gesigt hebben, dat sy van naturen zyn onder de magt des Satans, en hoe elendig die staat is; en die nauwlykx eens bekommerd zyn over haren toestand; die soo sorgeloos en goedsmoeds naar de verdoemenis henen gaan. Ik laat staan datse ooit soo verre souwden gekomen zyn, dat sy sig onttrokken hadden de magt des Satans en Christus voor haaren herder hadden verkoren. Ga naar margenoot+III. Souwden sulke wel konnen geteld worden onder de schapen van Iesus, die soo weinig lust hebben om syn jok op sig te nemen, die soo weinig vermaak nemen om God te dienen? die de godsdienst rekenen als een noodsakelyk kwaad, dat men doen moet, om syn gemoed te vreden te stellen; die met den taajen halse daar toe moeten gesleept worden! Sulke syn geen schapen, maar esels, daar Jesus geen herder van is; waarom die ook onder het Ouwde Testament niet moesten geoffert worden. Hoe vele, die geen lust hebben in de stemme van den Herder, geen lust in syn woord, in het kerk gaan, in het hooren van, en spreken met de vrome. Sal men een uur of twee in de kerk sitten, of duurt het eens wat langer als men gewoon is, of sal men eenige pligt waarnemen; Ag wat is het een vermoeitheid! Maar hoe weinig volgen Iesus na in haren wandel? Wat gelykt de wandel van de Christenen weinig naar den wandel van Iesus! Vele hebben meer pleysier in de weereld te volgen. Die moet voor al syn eisch hebben. Ia vele volgen regelregt den duivel. Die leid u in de geselschappen der ydele lieden, in de kroegen en plaatsen van andere onbetamelykheid. Ga naar margenoot+IV. Waar zyn die schapen, die het merkteken van Iesus dragen, dat is, die syn geest in sig vertoonen? waarlyk sy zyn dun gesaaid in dese geesteloose eeuwe. Soo dat men wel mag vragen: Is dan de Geest des Heeren verkort, ende syn dit syne werken? Waarlyk, als men de werken des vleesches en des geestes tegen elkanderen stelt, die niet blind is, kan wel sien, wat de overhand doorgaans heeft. De werkingen dese geestes hebben wy strax vertoont. Maar de werken des vleesches syn overspel, hoerery, onreinigheid, dronkenschappen, nyd, moord, vyandschappen, twist en tweedragt, enz. Ia onwetenheid, aardsgesindheid, sorgeloosheid, dat syn vrugten van het vleesch. Nu, soo men een boom aan syne vrugten kent, lieven God! hoe vele vertoonen dese laaste vrugten, en hoe weinig de vrugten des geestes in sig! Ga naar margenoot+V. Wat souw het wesen, als wy gingen ondersoeken, hoe weinige by ondervindinge weten dat Iesus haaren herder is, en wat het zy van hem geweid te worden, van hem gevoert te worden aan stille wateren, gespyst te worden met het verborgen Manna, enz. Want dese | |
[pagina 329]
| |
tale Kanaans is onverstaanbaar voor de meeste, en vele sprekender nog van, alleen van hooren seggen. Soo weinige zynder die voor sig selfs de kragt van dese beloften hebben ondervonden: Hy sal syn kudde weiden als een Herder. Wel dan, aan alle de gene, die dese dingen niet in sig bevinden,Ga naar margenoot+ seggen wy getrouwelyk, dat sy nog geen deel aan Iesus hebben. En daarom wilden wy ernstig geraden hebben aan alle, die nog behooren onder de magt van den Satan; die nog dwalen als schapen sonder herder; die wandelen op een weg, die niet goed is; dat sy dogh eens met ernst te rug zien; datse eeuwig sullen moeten elendig zyn, indien sy sig niet tydig ontdoen van de magt des Satans, ende sig overgeven aan Iesus, als den eenigsten Herder onser zielen. Ik bid u, sondaaren, denk dat'er uw eeuwig wel of kwalyk zynGa naar margenoot+ aan hangt. Luister dogh naar de stemme van Iesus, terwyl Hy u lokt en roept, dat gy u souwd tot hem begeven en tot syne schaapskooje. Waarom souwd gy niet luisteren? waarom niet seggen: Weg Satan, weg weereld, ik heb u lang genoeg gevolgd, ik ontseg u myne onderdanigheid, Iesus kies ik voor myn Herder, voor myn leyder, voor myn beschermer; hem sal ik hooren, hem sal ik volgen, waar hy ook henen gaat. En waarom souwd gy niet? I. Denk eens hoe elendig het is, onder de kudde van den Satan te behooren. Want hy is een tyran. Hy mag u wat vleyen met weereldse eer en vermaak; maar hy soekt niet anders als uw eeuwig verderf. II. In tegendeel denk eens hoe liefelyk het is Iesus tot een herder te hebben en van hem geweidet te worden. Zie Psal. XXIII. En soo vindenwe gelegenheid, om U voor het laaste aan te spreken,Ga naar margenoot+ O ware schapen van desen Herder. Om u te toonen en wat voor vertroosting gy daar uit kond scheppen, dat gy Iesus tot uwen eenigen Herder hebt; en wat gy al schuldig zyt ontrent den oppersten Herder uwer zielen. En om dat laaste eerst te beginnen; hebben wy dat geluk ontfangen,Ga naar margenoot+ dat wy zyn toegebragt tot de schaapskooje van Iesus, soo liggen dese pligten tot onsen last. I. Dat wy prysen en grootmaken dese goedertierenheid Gods, dat hy ons heeft willen rukken uit de magt des Satans, en te regt brengen tot den oppersten Herder en opsiender onser zielen. Hier over moeten de verheffingen Gods in onse kele zyn, en de stof van den Csten Psalm moet onse verlustiging wesen. Dien Jehova met blydschap, kom voor syn aanschyn met vrolyk gesang: wetet dat Jehova is God, Hy heeft ons gemaakt tot syn volk en schapen zyner weide. II. Is hy onse Herder, soo moeten wy voor hem nederknielen enGa naar margenoot+ hem aanbidden. Kom laat ons aanbidden ende nederbukken, laat ons knielen voor Jehova die ons gemaakt heeft, want hy is onse God ende wy het volk syner weide: ende de schapen syner hand. Psal. XCV. 6. 7. | |
[pagina 330]
| |
Ga naar margenoot+III. Wy moeten geern syne stemme hooren, wy moeten lust hebben in syn woorden, wy moeten Iesus volgen, waar hy ons henen leid. Want (staat'er onmiddelyk in dien selfden Psalm:) Heden, soo gy syne stemme hoort, soo en verhard uw herte niet. vers 7, 8. Want myne schapen, segt Iesus, hooren myne stemme en volgen my na. Ga naar margenoot+IV. Syn wy gebragt tot de schaapskooje van Iesus, soo moeten wy ons na by Iesus houwden; wy moeten niet afwyken tot de weereld; want wy souwden ligter worden weggesleept, als wy het vermoeden souwden; ook moeten wy ons wagten van alle besmettinge des vleesches en des geestes, op dat wy geen schurfde schapen mogten wesen, die andere eenige onreinigheid bysetten, wanneer wy haar door ons exempel deden sondigen. Ga naar margenoot+V. Zynwe schapen van Iesus, soo moetenwe niet alleen ontsag hebben voor Jesus, maar ook, dogh in minder trap, voor die Onder-herders, die Iesus tot wagters en tot opsienders over syne kudde steld. Geen godvrugtig Leeraar wil iets hebben van de gemeinten, het welke Iesus toekomt: Hy brengt duisend silverlingen alleen voor Salomo. Maar evenwel hem komen'er twee honderd toe. Sy moeten veel geagt worden om hares werks wille. Anders, die haar veragt, veragt den grooten Herder der schapen selfs. Reken het dan, als een groote genade, wanneer God u geeft Herders naar syn herte, die u soeken te weiden met wetenschap ende met verstand. Ga naar margenoot+VI. Zyt gy overgebragt tot de schaapskooje van Iesus, soekt gy ook dan andere toe te brengen, die nog van de stal van Iesus niet zyn. Spreek dogh tot andere breed op van die grasige weiden, waar in Iesus de syne leid: seg tot de onbekeerde; Hoe moogt gy u vergenoegen met te weiden op die dorre heide van de weereld? Ei keer u naar Iesus, en laat uwe ziele dog leven en sig in vettigheden verlustigen. Ga naar margenoot+VII. Overdenk dikwyls dese woorden: Gy nu, ô myne schapen: schapen myner weide; Gy zyt menschen, maar ik ben uwe God: dat is: denk veeltyds aan uwe nietigheid en aan Gods hoogheid; aan uwe onweerdigheid en Gods genade en barmhertigheid; aan uwe swakheid en Gods sterkte; aan uwe afhangelykheid en Gods onafhangelykheid, enz. en laat dat u aansetten, om als sulke menschen voor sulken God met ontsag en teederheid te wandelen. Ga naar margenoot+En waarlyk, daar is dan seer vele vertroostinge voor u lieden, o menschen, die schapen zyt van de weide van Iesus. Ga naar margenoot+I. Gy hebt een seer magtigen Herder, en daarom verseker u, dat niemand u sal uit syne hand konnen rukken. Iakob wierd wel nu enGa naar margenoot+ dan een schaap kwyt, dat of verscheurt of gestolen wierd, Gen. XXI. 39. maar uit Iesus hand sal geen verscheurende wolf een schaap konnen wegnemen; want hy is magtiger dan alle vyanden. Ga naar margenoot+II. Gy hebt een Herder, die seer toesiende en wakende is; de menschenhoeder, de wagter Israëls, die noit slaapt nog sluimert; en daarom hebt gy niet te vreesen voor eenig leed, als gy u maar na by Je- | |
[pagina 331]
| |
sus houwd. Al gingt gy in een dal der schaduwe des doods, gy hebt niet te vreesen, want synen stok en staf ondersteunt u. III. Gy hebt ook een seer getrouw Herder, hy sal u niet begevenGa naar margenoot+ nog verlaten. Hy is geen huurling, die wegvlied en de kudde verlaat; maar hy sal u byblyven tot in eeuwigheid. IV. Gy hebt ook een seer ryk Herder, by wien een volheid van genadeGa naar margenoot+ is. Daarom sal u noit ontbreken het gene tot het leven en godsaligheid noodig. is. Hy sal u altyd grasige weiden en versche wateren verschaffen, om u te verkwikken en te doen groejen. En leid hy u al eens als op een dorre weide, het is om u te meer hongerig te maken naar de genade Gods. Om u te doen seggen: ô God, gy zyt myn God: ik soeke U in de dageraad; myne ziele dorst naar u, myn vleesch verlangt naar U in een land, dorre en mat sonder water. V. Gy hebt ook een seer ontfermend Herder, die u troosten sal inGa naar margenoot+ alles wat u overkomt, in het midden van uwe benauwdheden sal hy u ondersteunen. En met uwe sonden sal hy geduld nemen, want hy siet niet aan de ongeregtigheid in Jakob, en de sonden in Israël. Gelyk een vader sig ontfermd over de kinderen: ontfermd sig de Heere over de gene die hem vreesen. Psal. CIII. 13. Hy sterkt de swakke, hy heelt het gebrokene, het verloorene brengt hy te regte. VI. Gy hebt een beloonend Herder, die u, die syne schapen zyt,Ga naar margenoot+ eens sal stellen aan syne regterhand, en seggen: Kom, gy gesegende des Vaders, beërf het koningryk, dat u bereid is voor de grondlegging der weereld. |
|