| |
V. Afdeeling.
Toeëigening van de woorden van Zacharias ter betragtinge van godsaligheid.
Ga naar margenoot+IS het dan soodanig, dat de geloovige worden vergeleken by peerden, en wel gedresseerde peerden, ja by koninglyke peerden; wie siet niet, hoe noodwendig het verhandelde ons dan stof verschaft tot selfs-ondersoeking, overtuiging en vermaning.
Ga naar margenoot+Eerstelyk, seg ik, tot selfs-ondersoeking; want indien wy geloovige
| |
| |
zyn, soo moestenwe ook die eigenschappen en dat gebruik ontrent JesusGa naar margenoot+ hebben, dat een peerd heeft ontrent synen Heere. Wilt gy dan u selven ondersoeken; soo vraagt uwe ziele eens
1. | Of gy door kragt van Gods woord en geest zyt verandert en verlostGa naar margenoot+ van uwe natuurlyke wellustigheid, dertelheid, roekeloosheid en onbesuisdheid, hardnekkigheid en ondankbaarheid; erkend gy dat ge als een ongetemd peerd in dese sonden en toestand eertyds leefdet; maar dat gy nu verandert zyt, en'er een anderen aardt door de wederbarende kragt Gods in u gewrogt is? |
2. | Vind gy u selfs geschikt om u leersaam aan te stellen ontrentGa naar margenoot+ alles, wat u God door syn woord wil leeraren? zyt gy bereidwillig, om in alle waarheid geleidet te worden; en insonderheid in die waarheid, die naar de godsaligheid is, waar in u God wil onderwysen wat goed en kwaad is, en wat gy te doen en te laten hebt? |
3. | Vindge in u een herte dat bereidwillig is om sonder wederstrevenGa naar margenoot+ sig te laten leiden en gehoorsaam te zyn aan het voorbeeld der leere Iesu Christi; soo dat het uwe innigste wensch en betragting is: Heer leer my maar uwe wegen, enz? |
4. | Zyt gy niet traag in het beneerstigen, maar vyerig van geeste,Ga naar margenoot+ zytge veerdig om te loopen het pad van Gods geboden, vergeet gy het gene agter is, en strekt u uit naar het gene voor is? enz. |
5. | Toont gy wel ontfangen te hebben een edelmoedigen geest, denGa naar margenoot+ geest, niet der vreesagtigheid, maar der kragt? Souwd gy wel durven sulken taal de uwe maken, als Psal. XXVII. 1, 2. De Heere is myn ligt ende myn heil, voor wien souw ik vreesen? de Heere is myns levens kragt, voor wien souwde ik vervaart zyn? Als de boose myne tegenpartyen ende myne vyanden tegen my, tot my naderden, om myn vleesch te eten, stieten sy selfs aan ende vielen. En Psal. XLVI. 1- |
6. | Hoe draagt gy u in den stryd tegen uwe geestelyke vyanden? voertGa naar margenoot+ gy wel eenige stryd tegen deselve, of wel soo kloekmoedig als het een Christen betaamd? Wederstaat gy den Satan wel? tragt gy syn werk in u en andere af te breken? toont gy wel dat gy van de weereld niet zyt, maar die tegenstaat, en dat gy een vriend Gods zynde, het verderf dat in de weereld is bestrydt? Ia soekt gy u eigen selfs te dooden en te onder te brengen? |
7. | Stelt gy wel uwe kragten te werk, om iets te doen tot voortsetting van Iesus koningryk in u selfs en andere? 't welk wy immers betuigen te doen, als wy dagelyks bidden: Uw koningryk kome. |
Maar ah! wanneer wy ons eens leggen by dese dingen, hoe moet dit ons dienen
II. Tot overtuiging, dat vele dese dingen nog niet in sig bevinden.Ga naar margenoot+
1. | Vele vertoonen sig als peerden, maar het is als ongetemde enGa naar margenoot+ ongedisciplineerde peerden. |
| |
| |
| a. Die als onredelyke dieren maar leven in de uitgieting hunner wellusten, in hoerery, overspel, slaapkameren en ontugtigheden; En gave God, dat nog van velen niet wel mogt gesegd worden, als Jer. V. 8. Als welgevoederde hengsten zynse vroeg op: sy hunkeren, een iegelyk naar syns naasten huisvrouwe. |
| b. Wat is'er by vele menschen niet een dertelheid en brooddronkentheid, die van weelde nauw weten wat sy doen; die steeds uitspatten in alle ongeregeltheden en begeerlykheden. |
| c. Wat is het van vele menschen waaragtig, dat sy daar henen loopen als een onbesuisd peerd in den stryd; soo sorgeloos, soo sonder agterdenken, als een peerd, dat toomeloos en sonder beryder daar henen vliegt, en geduurig gevaar loopt van in syn verderf neder te storten. Soo loopen vele menschen sonder eenig beseffen, als met een volle ren naar de hel en eeuwige verdoemenis. |
| d. Wat toonen vele sig als hardnekkige peerden, die hard in den mond zyn, die sig niet willen laten breidelen, maar als met een capeson moeten bereden worden. Soo zyn ook vele menschen. Geen onderwysingen en vermaningen hebben vat op hen, sy laten sig niet dan door dwang leiden, door slagen, door de oordelen Gods, en wat sy dan nog doen, het geschied onwillig, en geensins als uit een volveerdig gemoed. |
Ga naar margenoot+2. | Soo men siet op de goede eigenschappen, die welgedresseerde peerden hebben, wat zynder vele daar van ontbloot? |
| a. Wat toonen vele dat sy de minste lust niet hebben om sig leersaam aan te stellen ontrent de goddelyke waarheden? Het is: Wyk van ons, want aan de kennis uwer wegen hebben wy geen lust. |
| b. Hoe veel minder vind men nog die bereidwillige gehoorsaamheid! |
| c. Wat is'er een traagheid by velen; soo dat sy niet by snelle en vlugge peerden, maar by leuje esels mogen vergeleken worden. |
| d. Waar is die edelmoedige en onvertsaagde geest: terwyl men toont soo bloode, soo weesagtig te zyn voor de minste swarigheid! Waar zynse die soo kloekmoedig stryden tegen de geestelyke vyanden? Vele voelen en oefenen geen stryd, maar liggen schandelyk onder de magt van hunne geestelyke vyanden. Dit toont gy א. Godloose, die openbare slaven des Satans zyt. ב. Weereldlingen, die de weereld soo gelykvormig zyt en leeft naar deselve. ג. Die u laat gevangen leiden door uwe eigene passen, driften en begeerlykheden. |
| e. Waar toont men daar iets toe te brengen, om Iesus koning- |
| |
| |
| ryk voort te setten? dat laat men slegts op de Leeraren aankomen: even eens of het niet elks pligt was het belang van Iesus ryk te bevorderen. |
Ah wat blykt het uit allen desen, dat Iesus tot vele der genaamde Christenen niet souw konnen seggen: Myne vriendinne, ik gelyke u by de peerden in de wagens van Farao.
Ia, mogenwe in het gemeen tot overtuiging van het hedendaagseGa naar margenoot+ Christendom niet aandringen, hoe sig de kerk in het begin van de Reformatie vertoont heeft, als het peerd syner Majesteit in den stryd? O wat was'er toen een kloekmoedigheid en onvertsaagdheid, om alles te ondergaan om den name van Iesus! Wat was elk daar op uit om het Antichristendom afbreuk te doen! hoe yverig was men om elkander te stigten en waarheid en godvrugt voort te setten! Maar wat reden om nu te klagen! Wat is'er een onverschilligheid in het stuk van godsdienst by velen! Hoe vele beswyken voor de minste verdrukkingen! Hoe weinig afkeer toontmen tegen het Pausdom! Wat kruipt het niet in het midden van ons weder in? O waar is de ouwde yver tegen het ryk van den Antichrist, waar tegen onse Vaderen soo kloekmoedig hebben gestreden! wat een schroomagtigheid, om dien vyand niet te durven aantasten! o mogten onse Vaders eens opsien, wat souwdense hunne na-zaten verfoejen over hunne lafhertigheid: daar sy goed en bloed soo edelmoedig voor de waarheid en tegen het Antichristendom hebben opgeset!
Og of dit alles dienen mogte
III. | Tot opwekking.Ga naar margenoot+ |
A. | Van u, die nog als een ongetemd peerd in uwe onbekeerde staatGa naar margenoot+ daar henen loopt. Denk hoe elendig en gevaarlyk uwen staat is; en begeef u onder de tugt en gehoorsaamheid Christi. Wees niet langer gelyk een peerd en muilesel, in welke geen verstand is. Psal. XXXII. 9. Maar leg af uwe voorige domheid, wellust, dertelheid, hardnekkigheid, en begeef u onder het jok van Iesus, het welk soet en lieflyk is. |
B. | En gy, geloovige kinderen Gods, die uwe natuurlyke boosheidGa naar margenoot+ en onbekeerde staat, immers ten deele, hebt afgelegd, die u begeven hebt onder de gehoorsaamheid Christi; die ook waarlyk ondervind dat het goed is onder syn jok te leven. Erken uw geluk in desen; terwyl gy onbesuisd daar henen liept, dat God u gesteuit heeft in het midden van den loop uwer sonden, en u heeft willen veranderen en brengen onder Christi gehoorsaamheid. Dit hebtge niet toe te schryven aan uwe eigene kragt, maar aan de kragt van God, die in u heeft gewrogt. Laat my toe dat ik u uwe pligt voorhouwde; en indien gy vertraagd mogt wesen, u gaande maake; of selfs aan een loopend peerd de spooren geve. |
| 1. Sta meer en meer af van de sonden, en verdorventheden, die in uwe onbekeerde staat de heerschappye over u voerden. 1 Petr. I. 14. |
| |
| |
| 2. Betragt meer en meer de deugden, die in een welgeoefend peerd gevonden moeten worden. א. Laat u gewillig onderwysen en leiden door het woord en den wille Gods. ב. Wees niet traag, maar veerdig van geeste, en loop met veel spoed de loopbane die u is voorgesteld. ג. Maak vaste en welgedresseerde treden in de wegen Gods. ר. Wordet kragtig in den Heere, en in de sterkte syner kragt; staat edelmoedig en stryd tegen uwe vyanden, de duivel, weereld en u selfs. En laat niet af voor dat gy overwinnaar zyt. |
| 3. Laat u gebruiken als peerden in de wagen van Christus, en toont dat gy syn koningryk soekt voor te setten. Vertoond u te dien einde
a. Soodanig, dat het gene waar mede gy bestierd en betoomd word, u zy tot cieraad, op dat de Heere u pryse: Hoe lieflyk zyn uwe wangen in de toomen, uwen hals in de snoeren!
b. Tragt daar naar, dat in u bewaarheid worde, dat op u geschreven sta, de heiligheid des Heeren. Zach. XIV. 20. enz. |
|
-
margenoot+
- II. Van overtuiging, dat vele geen ware Christenen zyn.
-
margenoot+
- I. Vele toonen sig als ongetemde peerden.
-
margenoot+
- II. Maar niet als peerden van goeden inborst.
-
margenoot+
-
Hoeveel wy verschillen van de Reformateur.
|