Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |||||||||||||
Het Peerd der Majesteit van Koning Jesus.
| |||||||||||||
Eerste Afdeeling.
| |||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||
vyfden dag hier overslaande, overgaan tot den sesden; op welken de viervoetige en kruipende gedierten geschapen zyn. Onder de viervoetige nu komt ons voornamelyk voor het PEERD, als een seer edelmoedig dier, bekend, en van vele nuttigheid by de menschen. Ga naar margenoot+Dogh om alvorens, het oogmerk van dit Xde capittel van Zacharias uit te vorsschen, moetenwe ons in gedagten brengen, dat in het laaste van capittel IX was gesproken van het koningryk van den Messias, en de voortgang desselfs onder de Heidenen; en het schynt, dat daar de draad der profetie ons al geleid heeft tot de tyden van Konstantyn de Groot, dat is, tot het ophouwden van de Romeinsche vervolgingen, en de vreedsame en gesegende staat der Christenen, na dat de verdrukkers der kerke hunne heerlykheid in deselve hebben ingebragt, en voorstanders der selve geworden zyn. Ga naar margenoot+Want het oogmerk van God in het IXde capittel is, te beschryven de opkomste en het koningryk van den Messias. Waar mede de Profeet besig is vers 8 - 17. Ga naar margenoot+Maar alvorens word vertoont, wat'er voorgaan en hoe Iehova tot oprigting van Christus koningryk den weg souwde banen, door het oordeelen van de volkeren, rondom Palaestina gelegen. vers 1 - 7. Daar op word de komste van den Messias belooft en de oprigtinge van dat koningryk, waar in de vryheid souwde geschonken worden van onder het jog en den last der wet. vers 8. Ik sal my rondom myn huis legeren, van wegen het heirleger, van wegen den doorgaanden, ende van wegen den wederkeerenden, op dat de dryver niet meer door haar door en ga: want nu heb ik het met myn oogen aangesien. Ga naar margenoot+En word de Dogter van Sion tot vreugde opgewekt, over de komste van den Heiland, die, gelyk hy selfs nedrig en vreedsaam souwde zyn, soo souw hy ook een vreedsaam koningryk hebben vers 9 Verheug u seer, gy dogter Sions, juigt gy dogter Jerusalems, ziet uw Koning sal u komen, regtveerdig, ende hy is een Heiland: arm, en rydende op eenen esel, ende op een veulen, een jong der eselinnen. Een ryk, dat niet door geweld van wapenen, maar door de verkondiging van het Euangelium des vredes souwde voortgeset worden. vers 10. Ik sal de wagenen uit Efraim uitroejen, ende de peerden uit Jerusalem: ook sal de strydboge uitgeroeit worden, ende hy sal den heidenen vrede spreken: en syne heerschappye sal zyn van zee tot aan zee, ende van de riviere tot aan de einden der aarde. Ga naar margenoot+En dewyl op het einde van vers 10 gesegt was, dat hy souwde heersschen van zee tot zee, enz. Soo word dan breeder van vers 11. af vertoont het begin en de voortgang van dit koningryk. Sion word aangesproken, en aan haar word I. vermeld de vryheid door het bloed van Christus van onder het jok en de dienstbaarheid der wet. II. De gebondene van verwagtinge worden vermaand tot geloove en bekeering, welke vermaning word aangedrongen door de troostelyke beloften. | |||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||
Ga naar margenoot+In het Xde capittel nu oordeelen wy met de meeste en byna alle uitleggers, dat geen nieuwe rede begint, maar deselfde rede vervolgt word, Gelyk ook in sommige Bybels de twee eerste versen van cap. X. | |||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||
nog gevoegd zyn by het IXde hoofdstuk. Dus schryft de geleerde Drusius: Continuat sermonem de beneficiis in Ecclesiam conferendis, &c. dat is: Hy vervolgd syne rede nopens de weldaden, die aan de kerk souwden geschonken worden. Dit voor af vastgesteld zynde, vervallen alle de verklaringen, waarGa naar margenoot+ door men dit Xde capittel te huis brengt op de Ioden voor, in of na de Babylonische gevankenis, gelyk Grotius en anderen doen; want het is geen gevoegelyke order, dat in eene draad van rede, na dat al van het Nieuwe Testament en de dingen die daar onder gebeuren mosten, gesproken was; souwde te rug gesprongen worden tot de dagen des Ouwden Testaments. Wy houwden het dan met het gene Tarnovius stelt op rekening van de meeste uitleggers, dat in dit geheele capittel een geduurige allegorie is, en dat onder de omwindselen van saken, die eertyds in Israël bekend waren, worden voorgesteld de verborgentheden van het Nieuwe Testament. Sommige nu der gener, die in dit gevoelen zyn, brengen het beginGa naar margenoot+ van dit capittel tot het begin des Euangeliums; En die verstaan door den regen, de leere der Euangelische waarheden. vers 1. Het gene tegen de afgoden betuigt word, vers 2, passense op de afgoden der Heidenen, waar van de menschen door de leere des Euangeliums zyn afgemaand; en het oordeel over de herders, vers 3, passen sy op de uitroejing van de Ioodse Overheden. En door het huis van Juda verstaan sy de ware kerk des Nieuwen Testaments, en insonderheid de Voorgangers der selve, de Apostolen (vergelyk cap. IX. 13.) die Iehova gebruikt heeft als het Paard syner Majesteit in den stryd. Zie Munsterus en andere. Een gevoelen, waar in wy geen ongerymdheid vinden. Alleen maar, dat de draad der profetie ons schynt te leiden tot verdere tyden. Immers Lud. Kapellus heeft daar in niet konnen berusten. Hy meent,Ga naar margenoot+ dat de Profeet in het voorgaande capittel heeft beschreven den staat der Christenkerk onder het Nieuwe Testament, en de kragt van de verkondiging der Apostolen, en andere Dienaren des Euangeliums, tot bekeering van de Heidenen: maar dat Hy in dit capittel voorsegt de bekeeringe der Ioden (die geschieden sal in de laaste dagen, na dat de volheid der heidenen sal ingegaan zyn) en hunne heerlyke toe-versameling tot de Christenkerk uit alle gewesten van de weereld; en dat sulx word voorgesteld met spreek-wysen, van het ouwde Joodse volk ontleent, dogh die oneigentlyk en geestelyk moeten opgevat worden. Daar zyn'er (segt hy verder) die alles naar de letter verklaren van den staat des Ioodsen volks na de Babylonische gevankenis onder de Celeuciden en Hassamoneen tot op Christus: maar die verklaring is te hard en gedrongen. Wat ons aangaat, dewyl den draad van het voorgaande capittelGa naar margenoot+ ons al geleidet heeft tot de bekeering der Heidenen en bloeistand der kerke, die geweest is ten tyde van Konstantyn de Groot, agten wy | |||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||
dat de gevoegelyke samenhang vereischt, dat wy het vervolg der profetie te huis brengen op den staat der Christen-kerke, die naderhand gevolgd is. Ga naar margenoot+Te weten, de Geest van God heeft voorgesien, dat'er na dien bloeistand der kerke een verval souwde komen; dat menschelyke oppermagt sig souwde in deselve vestigen: soo dat men souwde voorgeven, dat men in saken van geloof moeste afhangen van menschen, en uit hunnen mond de leere der waarheid halen. Ia selfs dat afgodery en beeldendienst met der tyd souwde insluipen in de kerk. Daar tegen oordelen wy, dat hy syn volk in den aanvang van dit capittel waarschouwd en vertroost. Ga naar margenoot+Het capittel begin met een vermaning: die eerst word voorgesteld en daar na aangedrongen. Het voorstel van de vermaning is: Begeer van Jehova regen ten tyde des spaden regens. Men kan het opvatten, of als een vermaning van Gods Geest, die hy voorsag dat de kerk in sekeren tyd souwde noodig hebben: of als een onderlinge vermaning, die de geloovige souwden doen aan andere, hunne medebelyderen, die sulx souwden noodig hebben te syner tyd. De vermaning dat is: Begeer van Jehova regen ten tyde des spaden regens. Wy konnen den regen eigentlyk en oneigentlyk opvatten: eigentlyk, voor licchamelyke zegeningen, en alles wat tot het leven noodig is: want den regen doet het koorn en alles, wat tot onderhouwd des levens vereischt word, groejen. Soo word God gesegd syn sonne te laten opgaan, en te regenen over regtveerdige en onregtveerdige, dat is, sig selfs aan hen niet onbetuigd te laten, maar wel te doen van den hemel ende hunne herten te vervullen met spyse en vrolykheid. De vermaning dan in desen sin opgevat wordende, geeft te kennen, dat'er een verval, verslapping en ondankbaarheid de kerke bekruipen souw na die welvaart onder Konstantyn de Groot. Men souw op de weelde en voorspoed sorgeloos worden; men souw het welvaren van de kerk, meer aan menschen, als aan God toeschryven; men souw denken alreede verrykt en versadigd te zyn, en de vol-op van alles te hebben; en diensvolgens souw de ernst in het bidden verslappen, en men souw syn gebrek en afhangelykheid van Iehova niet erkennen, gelyk het betaamde. Ia het souw eindelyk soo verre komen, dat men syn welvaart en geluk niet van God alleen, maar van de Heiligen en afgoden souw verwachten. Hierom souw de Geest Gods reden hebben om het genaamde Christendom op te wekken, dat sy sig door den voorspoed niet lieten afleiden van hunnen pligt, om verder van Iehova af te hangen en door gebeden alles van hem te versoeken; veel meer, datse sig souwden wagten, van tot iemand anders, als Jehova, te gaan, om eenig licchamelyk goed van deselve te bidden: al was het Maria, of wie het wesen mogt van de Heilige: Neen; Den Heere uwen God sult gy aanbidden en hem alleen dienen. Begeer van Jehova regen ten tyde des spaden regens. Ga naar margenoot+Maar insonderheid moetenwe desen regen in een geestelyken sin op- | |||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||
vatten: Munsterus segt seer wel: ‘Door deselve word verstaan de leere des Euangeliums, die van God moet begeert worden, dat sy mag suiver blyven, op dat de menschelyke overleveringen niet inbreken,’ en in plaats van koorn het onkruid groeje. Koccejus neemt het wat algemeender: dat door den regen alles verstaan word, wat ons tot het leven en de godsaligheid noodig is; en begrypt daar onder I. De leere der waarheid (die veeltyds door een regen word uitgedrukt.Ga naar margenoot+ Zie Deut. XXXII. 2. Job. XXIX. 22, 23. Mich. II. 6, 10. 1 Cor. II. 6, 7.) II. De kragt van het woord, om het gemoed te bewerken: welke beide de kerk vermaand word, niet van menschen, maar van God alleen te verwagten ende te begeeren. Soo dat dese vermaning regtdraads gerigt is tegen die gene. I. DieGa naar margenoot+ menschelyke autoriteit of gesag in de kerk souwden invoeren, en willen, dat men de leere der waarheid uit hen, en niet onmiddelyk van God en uit syn woord souwde moeten halen. II. Die meer het gesag en luister van de kerk souwden gebruiken om de menschen tot deselve te brengen, als wel de kragt van God tot bekeering. Hier tegen waarschouwd God syn volk en scherpt hen in. A. Dat de leere der waarheid alleen van God en uit syn woord moet gehaald worden. B. Dat de regte bekeering der menschen niet verwagt worden van eenig menschelyk vermogen, gesag of weereldse luister; maar van Gods vinger en syne kragtdadige werkinge. Dat'er word gesegt: ten tyde des spaden regens: versterkt ons, dat hier niet van de eerste tyd des Euangeliums, maar van verdere tyden gesproken word. Dese vermaning, dus zynde voorgesteld, word aangedrongen doorGa naar margenoot+ verscheidene redenen:
| |||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||
| |||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||
Ondertusschen word tot vertroosting van de kerk vermeld endeGa naar margenoot+ voorsegt
Invoegen wy uit desen samenhang konnen bevroeden, dat den inhouwdGa naar margenoot+ van dese woorden is: ‘Een beschryvinge van de sterkte, edelmoedigheid en kloekmoedigheid der geloovigen, en wel in het bysonder van de hervormers en hervormde kerk, onder het sinnebeeld van het Peerd der Majesteit van Koning Jesus, dat hy in den stryd tegen den Antichrist gebruiken souwde. De woorden, die het onderwerp van onse verhandeling wesen sullen,Ga naar margenoot+ hebben geen verdeeling noodig. De personen, die hier eenige belofte gedaan word, zyn hen lieden. De geleerde Junius heeft het onses oordeels kwalyk begrepen, als Hy in syne aanteikeningen over dese woorden segt: Id est hostes magnificavit & quasi habenis duxit ad exequendam voluntatem suam. Hy heeft de vyanden groot gemaakt en als met toornen geleidet, om synen wille uit te voeren: soo dat Hy 't woord henlieden betrekkelyk oordeelt te zyn op de vyanden van Gods volk. 't Welk wy geensins konnen goedvinden. I. Om dat in het voorgaande geen gewag gemaakt was van vyanden. II. Om dat ook de eigenschap der woorden sulx niet wel toelaat. Want sulken taal van de vyanden en godloose te voeren, Hy salse stellen als een peerd syner Majesteit, of cieraad, in den stryd, is buiten de gewoonte van Gods geest. III. Het moest dan een bedreiging zyn ontrent Gods volk, daar het nogtans oogenschynelyk als een belofte voorkomt. Immers in het vervolg vers 4, 5, 6. word tot nader uitbreiding vermeld, niet, dat de vyanden tegen Gods volk; maar dat Gods volk tegen de vyanden kragt oefenen en voorspoedig wesen souwde. Dies besluitenwe, dat het moet verstaan worden van Gods volk, syne kudde, het huis van Iuda. Waar door uit deGa naar margenoot+ ontleding gebleken is, dat voor het naaste verstaan worden de Regtsinnige, die onder den Antichrist nog aan God en syne waarheid getrouw zyn gebleven; gelyk de Waldensen en andere, op welker voetspoor de Hervormers en hervormde kerk getreden zyn. | |||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||
Van dese nu word gesegd en belooft: Hy salse stellen als het Peerd syner Majesteit in den stryd. |
|