Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijV. Afdeeling.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||
van alle geestelyke spys en drank genieten, waar door sy wassen en toenemen gelyk als mestkalveren. Ga naar margenoot+Maar dewyl dese dingen worden voortgesteld als sekere gevolgen van het opgaan van de sonne der geregtigheid en van de genesing onder syne Vleugelen, kond gy wel sien, dat ook even dit uitgaan en toenemen als mestkalveren, ons dienen kan tot een stoffe van selfs-ondersoekinge, of ons wel dese son in het bysonder is opgegaan, en of wy genesen zyn door syne stralen. Ga naar margenoot+I. Indien sulx van u waaragtig was, soo moest gy zyn uitgegaan soo als wy gesegd hebben, dat het allen geloovigen eigen is. Vraag dan u selfs eens: Ga naar margenoot+a. Of gy waarlyk ondervonden hebt, dat gy van staat en plaatse zyt veranderd; soo dat, daar gy te voren waart een gevangen slaaf van de satan en de sonde, gy nu zyt uitgegaan en geworden een vrygelatene des Heeren? Hebt gy u onttrokken uit de dienstbaarheid des Satans en der sonde? zyt gy syn jog moede? hebtge het van uwen halse geworpen? weigertge langer den vleesche en naar den vleesche te leven? zytge uitgegaan uit de weereld, weigert die gelykvormig te worden? walgtge van de ydele en dwase gewoonten der selve? ja zytge uitgegaan uit uw eigen selfs? soo dat gy u door verkeerde eigenliefde niet meer tragt te flatteeren? en gy uw eigen meester en heer niet meer zyt nog wilt zyn? maar dat gy u hebt overgegeven in het eigendom en onder de heerschappye van een ander heer en eigenaar? Ga naar margenoot+b. Hebtge nu een ander oogmerk in uw doen en laten en in al uw bedryf, in uwe godsdiensten en oefeningen selfs, als gy te voren had? daar gy te voren maar de weereld, en het voordeel van de weereld, of het vermaak en de eere desselfs bedoeldet; of ten minsten, daar het u maar te doen was, om een vleeslyk-geruste conscientie te hebben, en de naam van een Christen te verkrygen; is het u nu te doen om God en syne gemeenschap? om de eere van God, om den hemel en om de onsienelyke dingen, die boven zyn? is dat uw doel, daar gy naar schiet, uw prys, daar gy naar jaagt, dat gy de volmaakte heiligmaking souwdet grypen, waar toe gy gegrepen mogtet zyn? Ga naar margenoot+c. Hebt gy ook den regten weg uitverkoren, die tot dat einde leidet? Haat gy alle valsche paden der sonde? hebtge Iesus omhelst en gebruiktge hem als de weg om tot den Vader te komen? hebtge gestreden om in te gaan? wandeltge langs den smallen weg van selfsverloochening en innige godsaligheid? tragtge steeds uwe heiligmaking te volbrengen in Gods vreese? hebtge soo uwen weg wel aangelegd, om het goede eens te sullen sien? Psal. L. 23. Ga naar margenoot+Ah hoe vele zyn'er nog in het genaamde Christendom, in welke geen van alle dese dingen nog waaragtig zyn! Ga naar margenoot+a. Hoe vele toonen klaarlyk met al hun wandel en bedryf, datse nog zyn in den staat der natuur, dat is, onwedergeboren en onvernieuwd! Die nog ingewikkeld zyn in de magt des satans, gebonden met kete- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||
ne der duisternis, en die snoode en elendige slaven zyn van de Satan, de sonde en hunne begeerlykheden? Die wandelen in allerleye sonden; dronkenschappen, ontugtigheden, vloeken, onregtveerdigheid, gierigheid, haat, nyd, twist en krakeel; of die nog tot de ooren toe steeken in de weereld, en geheel zyn overgegeven, om de ydelheden, modens, en sondige gewoontens van de weereld na te volgen en te vertoonen; welker herte niet is al op hunne gierigheid, die hittiglyk de goederen dese weereld najagen en sig daar in soo seer verlustigen, die soo geset zyn op de pleysieren, wellusten en divertissementen der wereld, selfs die ydel en sondig zyn, dat sy daar in besig zynde, eerst regt leeven en vrolyk zyn; die de grootschheid dese levens soo seer vertoonen en navolgen; die geheel door hunne ambitie beseten en overdwarst worden; en sig dat boven alles bevlytigen, hoe sig selfs en de syne groot en aansienelyk te maken in de weereld; en die daar in hun voornaamste glorie en heerlykheid stellen. Gewisselyk gy alle, die dus gesteld zyt, toont, nog niet uitgegaan te zyn, maar nog te steken in de magt des satans en der sonde. Gy zyt nog niet getrokken uit dese tegenwoordige weereld, die in de ydelheid en in het boose ligt. b. Zynder niet vele, die toonen, datse God en de onsienelyke dingen nietGa naar margenoot+ tot hun oogmerk en doel hebben gesteld? Toont men niet te leven sonder God op syn herte gelegd te hebben? Wat jaagd men hittig na de dingen die men siet, welke tydelyk zyn, maar wat doet men weinig om God en syne gemeenschap? Waar toont men te vergeten het gene agter is, en sig uit te strekken naar het gene voren is; te jagen naar den prys van Gods roepinge? Wat laat men syn oogen vliegen op het gene niets is? Men heeft geen ander but en oogmerk, als maar het weereldse goed, eer en wellust te bejagen. De Godsdienst doet men slegts als een bywerk; en met wat voor slinkse oogmerken geschiedse van vele! De eene, om daar mede God en syn conscientie te paayen, en daar door soo iets te verdienen; de meeste doen het om dat het de mode soo is, en men anders niet wel by de menschen souw te boek staan. Weinige, dien het om God en Christus, en om de boven-hemelsche goederen te doen is. c. En wat sullenwe seggen van het bewandelen van dien weg, dieGa naar margenoot+ den verstandigen naar boven leid? Ah wat zynder vele die wandelen op een weg die niet goed is, naar hunne eigene gedagen. Jes. LXV. Die den weg des vredes niet kennen nog ook soeken te kennen; of ten minsten diese weigeren te bewandelen? Die wandelen in den raad der godloosen, staan op den weg der sondaren, en sitten in het gestoelte der spotteren. Psal. I. 1. Daar is een weg die iemand regt schynt: maar het laaste van dien zyn wegen des doods. Spr. XIV. 12. De eene wandelt op een weg van openbare godloosheid; de andere op een weg van burgerlyke heiligheid, een derde van snoode geveinstheid; alle wegen des doods, en die tot het einde, 't welk is het verderf, leiden sullen. Om nu niet te spreken van vele, die gantsch ongeregeld wandelen. Maar hoe weinige, die den weg van selfsverloochening en godsaligheid inslaan: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||
O neen, het lust de meeste niet, handen af te kappen, oogen uit te steken, syne liefste sonden te dooden en tegen te gaan; soo veel is hen God en de hemel niet waardig; sy wandelen maar slegts met de meeste menigte op den breeden weg daar henen. En egter, weest gewaarschouwd, die leid ten verderve; en vele zyn'er die daar op wandelen, maar weinige op den weg die tot het leven leidet. Ga naar margenoot+Zytge dan overtuigd, sondaar, dat gy nog zyt in uwe sonden en onwedergeboren staat? Wat blyft gy langer sitten in uwe sorgeloosheid en op den droesem van uwe sonden? Ontwaak gy die slaapt, en sta op uit den dooden, en Christus sal over u ligten. Werp weg alle uwe overtredingen; werp het jok des satans en der sonde van u; seg tot elke sonde, henen uit! Verlaat de slegtigheden, en levet en tredet in den weg des verstands. Ga uit het Sodom van de weereld en scheid u af: Stel God en den hemel tot uw doel en oogmerk: Gebruik Christus als de weg: en ga door hem tot den Vader; wandelt in geloove, verloochen u selven, volg Iesus na. Dit is een weg die wenschelyk, betamelyk, heilsaam, ja gemakkelyk is. Want syne geboden zyn niet swaar; en het einde van dien weg is saligheid en heerlykheid. Ga naar margenoot+II. Maar wy sagen ook in de tweede plaats wat de eigenschap zy der geloovige, en een gevolg van het opgaan van de sonne der geregtigheid en van de genesing onder syne vleugelen; dat de soodanige toenemen, en groejen gelyk als mestkalveren. Ga naar margenoot+Denk eens, hoe lang de sonne der geregtigheid al onder ons gescheenen heeft: hoe helder God syne waarheid in dese dagen laat doorstralen; denk in het bysonder, wat voor middelen der genade gy gehad hebt, en nog hebt; Hoe veel leersame, ernstige, kragtige predikatien worden'er onder u gedaan? hoe veele Catechisatien en onderwysingen voor groot en klein; en waar toe anders geschikt, als om u te doen opwassen in de kennisse en genade onses heeren Iesus Christus, tot volmakinge der heiligen, tot het werk der bediening, tot opbouwing des licchaams Iesu Christi? Ga naar margenoot+Wat dunkt u, hoedanige behoort gy dan niet te wesen in wysheid en heiligen wandel en godvrugtigheid? Hoe moest ons toenemen in allen desen niet openbaar worden? Hoe moestenwe niet metter daad doen blyken, dat wy niet onvrugtbaar zyn, daar de Son ons soo klaar en helder beschynt, en den regen ons soo rykelyk besproeid; niet mager op een vette weide. Hoe moestenwe gaan van deugd tot deugd, van kragt tot kragt, enz. Wat souw dat een eere zyn voor Iesus, en luister geven aan syn woord, een blydschap voor de Leeraars, wat souw het een cieraad selfs zyn voor de gemeinte Gods! Ga naar margenoot+Maar eilaas, (of we schoon wel ook eenige reden hebben om den Heere te danken en verblyd te zyn, dat hy het woord ontrent sommige niet geheel onvrugtbaar laat) wat is'er egter geen reden om te klagen over geestelyke magerheid; immers, dat ons toenemen soo niet openbaar word, als het wel betaamde. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||
Ik sal nu niet spreken van menschen, die in plaats van toe te nemenGa naar margenoot+ in het goede, van kwaad tot erger, van de eene sonde tot de andere vervallen; nog ook van sulke, die wel sorge dragen, datse naar den licchame welvaren, terwylse het vleesch versorgen, tot begeerlykheden, en ondertusschen de ziel van magerheid laten uitteeren. Nog ook van sulke, die by den sleur en trant God dienen, die soo altyd deselve zyn en blyven, en steeds in den selven sleur henen gaan. Alle dese hebben noit de stralen van Iesus ligt in sig ondervonden, sy zyn in de duisternis, sy zyn ongeneesen: sy hebben niets in sig, als een natuurlyk beginsel. Maar gy, die wel overtuigd zyt geworden van uw elendigen staat;Ga naar margenoot+ die gesien hebt de noodsakelykheid en dierbaarheid van Iesus, die hem hebt aangenomen door het geloof; die een beginsel van bekeering in u hebt; die van u selven denkt dat gy in den staat der genade zyt, en van welke wy het ook denken, naar den aard der liefde; die daarom ons ook dierbaar zyt en onse blydschap. Wat dunkt u, moet gy niet wel klagen over u selfs, dat gy in desen veelsins te kort schiet? Hoe veele jaren hebtge al geleeft? hoe veele jaren is het geleden, datGa naar margenoot+ gy overtuigd en bekeerd wierd? hoe vele middelen der genade hebtge genoten? hoe lang en dikwyls hebt gy des Heeren Avondmaal gebruikt tot uwer versterking? hoe lang zyt gy geplant geweest in de voorhoven des Heeren? hoe lang hebtge gegraast in de vette weide van de woorden Gods! wat moest gy naar die tyd niet toegenomen zyn in wysheid en geestelyk verstand? Hoe moestge gegaan zyn van geloove tot geloove? en gekomen tot de volle versekerdheid des geloofs? wat moestge geavanceerd zyn in het dooden en overwinnen van uwe verdorventheden? wat moestge gegroeit zyn in heiligmaking en in een reeks van Christelyke deugden, hebbende gevoegd by uw geloove deugd, by de deugd matigheid, enz. Wat moest gy vrugtbaar zyn in goede werken; hoe veel nauwer moest gy zyn toegelaten tot de innige gemeenschap en gemeensaamheid met God; hoe meer gestorven aan de aarde en hemelsgesind in uwen wandel! Maar wat dunkt u, is het wel soodanig met u gesteld? indien ikGa naar margenoot+ ja seide; ik vreese gy souwd het wraken. Ik weet dat hier over doorgaans uwe meeste klagten zyn in uw binnenkamer tot God ende onder elkander: maar gave God dat het by geen klagten bleef, en dat men eens een redres en herstel van het vervallene en gebrekkelyke bespeuren mogte! A. Waar is by velen die voordering in wysheid en geestelyk verstand?Ga naar margenoot+ waar siet men een schaduwe van de beloften? Jer. XXXI. 33. 34. Jes. LIV. 13. Waar toont men de salvinge van den heiligen te hebben, die ons alle dingen leert? zyn'er niet vele, die altyd leeren en noit tot vaste kennis der waarheid komen? die onvast zyn, soo datse met alle wind der leere wel souwden konnen weggesleept worden? hebbenwe geen reden om wel sommige te berispen: Gy, daar gy Leeraars behoort te wesen van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||
wegen den tyd, hebt nog van nooden dat men u leere de eerste beginselen, en gy hebt melk van nooden en niet vaste spyse. Ia gebeurt het niet wel, dat men met vooroordeel tegen de kennisse der waarheid is ingenomen? dat men daar selfs geenen lust in heeft en deselve wraakt in andere? dat men voorgeeft, als of de kennisse schadelyk was aan de teedere godsaligheid? Hier van daan dat onbesonnen woord: kennis genoeg, was'er maar praktyk genoeg. Wat dunkt u, waarom heeft God dan soo veele waarheden in syn woord doen beschryven, indien wy deselve niet sullen naspeuren? Is Christus ons niet tot wysheid geworden? is dan de waarheid van Gods woord niet naar de godsaligheid, en alle godsaligheid, moeste niet naar de waarheid zyn? moet die ons niet vry maken? Is dat niet het regte middel, om geheiligt te worden? 2 Cor. III. 18. Joh. XVII. 17. En immers, hoe komt die weinige voordering in kennis over een met soo wydlustige beloften. Joël. II. 28. Jes. XXX. 26. Jes. XI. 9. Dan. XII. 4. Ga naar margenoot+B. Hoe weinig toont men ook voort te gaan van geloove tot geloove, en alsoo toe te nemen en kragtig te worden in het selve? Hoe vele blyven altyd hangen in de eerste daad des toevlugtnemenden geloofs, sonder datse voortvaren tot het genietende vertrouwen en volle versekering desselfs? Hoe twyfelagtig, hoe sukkelende, hoe kleingeloovig is en blyft men? hoe weinig komt men daar toe, om met Paulus te seggen: Ik weet in wien ik gelooft hebbe. enz. Ik weet wel dat een klein geloof egter wel een opregt geloove wesen kan: dat men met een geloove als een mostertzaad wel kan behouwden worden; maar moet een mostertzaad niet wassen tot een groote struik of boom? 't Is waar, dat Iesus het gekrookte ried niet sal verbreken, nog de glimmende vlas-wieke uitblussen. Maar hy begeert syne geloovige niet altoos als swakke riedjes, maar ook als eikenboomen der geregtigheid te zien. Een vader verwerpt syne kinderen niet, als zynse swak; maar het is hem geen blydschap, altyd met sukkelende kinderen om te gaan. Insonderheid souw hy reden hebben van misnoegd te zyn, indien syne kinderen swak bleven door versuim van genoegsame oefening, of van het nemen van bekwame spys of geneesmiddelen? Het is wat anders, wat God nog wel wil dragen, en wat anders wat onsen pligt is. En daar toe wekt den Apostel ons immers soo kragtig op: Hebr. X. 19- Ia hy stelt het byna als een kenteiken van genade. Hebr. III. 6. Christus is de sone over syn eigen huis: wiens huis wy zyn, indien wy maar de vrymoedigheid ende den roem der hope tot den einde toe vast behouwden. Ga naar margenoot+C. Maar boven al, hoe weinig neemt men toe in het dooden van de sonden en verdorventheiden, in de kragt des geestelyken levens? en alsoo in de ware heiligmakinge: 't Is waar, dat den Apostel segt: die Christi zyn, hebben het vleesch gekruicigd met de bewegingen en begeerlykheden. Die leven, dogh niet meer zy, maar Christus leeft in hen, enz. Die zyn der godlyker natuur deelagtig. 2. Petr. I. Die zyn | |||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||
geheiligd. 1 Cor. VI. En sonder dit eenigermaten te hebben, is men geen kind van God. Dogh het is bekend, hoe geringen mate men hier van heeft strax in de eerste bekeering; dies moet men in allen desen dagelyks tragten toe te nemen. Maar hoe weinig word dit in vele, selfs Christenen, bespeurd? Voordert men dikwyls al wat in kennis, dat is het al; maar niet in heiligmaking naar proportie en evenredigheid van die kennis. En soo is men als die wanschapene dwergen, die het hoofd seer groot word, terwyl het overige licchaam klein is en blyft. Ia toont men vaak niet, dat men alsoo weinig in het een als in het ander voordert; of dat nog erger is, dat men schynt te rug te gaan, syne eerste liefde te verlaten, te vertragen in het beneerstigen; soo dat de magerheid, dorheid en doodigheid velen als ten oogen uitziet. Wat voordert men in het dooden van de verdorventheden; daar deselve, die over jaren in ons haare kragt vertoonden, nog by alle voorkomende gelegenheid, in deselve, ja vaak in meerder kragt ons overdwerssen? Hoe worden de beste, daar sy de weereld moesten gekruicigd hebben met hare begeerlykheden, dikwyls nog met deselve weggesleept en die gelykvormig? wat krygt men niet wel ongeregelde liefde tot deselve? Hoe weinig volbrengen en volmaken wy onse heiligmaking in Gods vreese? en voegt men by syn geloove deugd, enz. In tegendeel hoe menig was in de eerste tyd syner bekeering veel yveriger, teerderder, ernstiger in het vlieden van sonden, in het oefenen van deugden, hertelyker in syne godsdienstige oefeningen, als hy nu is? Christenen! is dat toenemen als mestkalveren, of is dat hand over hand mager te worden? O gy die Jakobs huis geheten zyt, is dan de geest des Heeren verkort? zyn dat syne werken? en doen myne woorden geen goed by dien die regt wandeld? Mich. II. 6. Of als het dikwyls nog al ten besten gaat, dan blyft men deselve, en behouwd deselve ernst en yver die men te voren had. 't Is waar, dit is veel wenschelyker, als te rug te gaan en slimmer of slapper te worden: maar dat is niet genoeg: wy moesten toenemen, en maken dat ons toenemen openbaar wierde. Want als een boom en mensch syn volle groei niet heeft, dan moet hy wassen, of het is een teiken van ongesteldheid. Ei seg my eens, of seg het u selven eens, waar komt dese gebrekkelykheidGa naar margenoot+ in de voordering van daan? waar door blyvenwe soo mager en dorre? scheelt het u aan het opdissen van de redelyke en onvervalste melk? of word u de vaste spyse der volmaakten niet voorgehouwden? of wordge niet geleid aan de grasige weiden van Gods heilige en dierbare waarheden? worden u die niet voorgelegd soo alsse bekwaam zyn om het verstand te verligten en de ziele te bekeeren en te heiligen? Ik weet dat gy het niet sult seggen. Immers alle getrouwe Leeraaren betuigen het, hunne lust te zyn om alle neerstigheid in te spannen, dat de lammeren mogten weiden op hare wyse, en dat elk syn bescheiden deel mogt erlangen. Of hebtge geen aanspraak op den geest der wysheid en der openbaring | |||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||
in syne kennisse? Immers ja. Daar ligt de belofte Gods Jac. I. 5. Indien iemand van u wysheid ontbreekt, dat hyse van God begeere, die een iegelyk mildelyk geeft, ende niet verwyt: ende sy sal hem gegeven worden. Ezech. XXXVI. Waarom maanenwe God niet op syne beloften, en maken niet meer gebruik van deselve? Ga naar margenoot+Wy souwden hier aanwysen de ware oorsaken. waarom men niet meer toeneemt, sommige in kennis, andere in versekertheid des geloofs, de derde in heiligmakinge ofte in die alle te te gelyk; maar dese toeëigening souw veel te breed uitdyen. Met een woord egter: men voordert niet
Ga naar margenoot+Ag mogtenwe eens opgewekt en gaande worden, om alle traagheid edelmoedig uit te schudden, en eens tragten ons toenemen in alles openbaar te doen worden! |
|