Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 227]
| |||||||||
Genesing onder de vleugelen van de Sonne der Geregtigheid.
| |||||||||
[pagina 228]
| |||||||||
selve souwden bewrogt worden tot een geestelyke genesing en gesondheid.’ Ga naar margenoot+Wy sullen moet zien I. Wat'er word verstaan door de vleugelen van de sonne der geregtigheid. II. Hoe in, door, of onder deselve genesinge is, en wesen souwde. Ga naar margenoot+Het is al een vreemde spreekwys, dat aan de Son worden vleugelen toegeschreven, die eigentlyk het gevogelte eigen zyn. En daar zyn by de Uitleggers verscheide gedagten over, met wat sinspeeling sulx wel geschieden mogt. Cornelius à Lapide meent dat'er gespeeld word op denGa naar margenoot+ vogel Fenix, van welke men segt, dat'er maar een in de weereld is, dat hy ses hondert sestig, andere seggen duisend jaren leeft, en dan sig selfs op syn eigen nest, vervuld met welriekende specerien, verbrand, uit welke assche hy daar na wederom herleven souwde; volgens hetGa naar margenoot+ schryven van Plinius; die'er egter niet met veel sekerheid van spreekt. Dese Fenix nu was by de Arabiers aan de sonne toegewyd; en de Egyptenaren insgelyks drukten de son uit door het sinnebeeld van den Ga naar margenoot+ Fenix, met uitgespreide vleugelen. Daar op nu meent Hy dat de Profeet speeld, wanneer hy de son met vleugelen beschryft. Hier vanGa naar margenoot+ segt Joh. Henr. Ursinus, dat het een soete gedagte is; maar se heeft geen steunsel genoeg. Hy erkent met vele van de Geleerde, dat het gene men van den Fenix vermeld, een fabel is; maar evenwel, dat sulx niet belet, dat de Heilige Schrift op het gene de Ouwde daar van seiden, niet wel souw konnen spelen. Want dat de Heilige Schrift veeltyds speelt op fabelen, spreuken, gewoonten der aalouwde Oosterse volken. Immers soo vind hy een sinspeeling op die Arabische vogel by Iob, die een Arabisch Vorst geweest is: Cap. XXIX. 18. Ik seide, ik sal in myn nest den geest geven: ende ik sal de dagen vermenigvuldigen als het zand: Andere vertalen het, als de Palmboom: Dogh R. Salomo en meer andere: als den vogel Fenix: waar van Ursinus niet vreemdGa naar margenoot+ is. Dogh Bochartus houwd alles wat men van desen vogel verteld, voor een verdigtsel: en wat die plaats van Iob aangaat, hy meent, datse moet vertaald worden, ofte, als het zand; ofte, als den Palmboom, gelyk de Lxx. hebben. Wordende een Palmboom Phaenix in het Grieks genoemd. En daar van daan is het, dat sommige Ouwde gemeend hebben dat Psal. XCII. 13. en in dese plaats van Iob, van den vogel Fenix wierd gesproken. Ia hy is van oordeel, dat de fabel van dien vogel daar uit ontstaan is, dat'er een seker soort van Palmboomen zyn souwde, welke gestorven zynde, weder uit sig selfs beginnen te herleven Zie Plin. lib. 13. cap. 4. Dogh dit in het voorby gaan. Ga naar margenoot+Of souw men met meer waarschynelykheid konnen seggen, dat'er wel mogt gespeeld worden by onsen Profeet op de sinnebeelden der Egyptenaren, die en God en de Son plegen te verbeelden door een Arend. Dus segt Horus Apollo: ‘Wanneer sy God, of de Hoogheid willen uitdrukken, schilderen sy een Adelaar: ter oorsaak, om dat dit dier vrugtbaar en langlevende, en boven andere een | |||||||||
[pagina 229]
| |||||||||
bekwaam sinnebeeld van de son is; om dat het tegen de stralen van de sonne regt opzien kan: Hier van daan is het dat de Artsen tot genesing van de gebreken der oogen havikskruid gebruiken. Waar van daan het ook komt datse de son, als de Heer en bewaarder van het gesigt, onder de gedaante van een havik of arend verbeelden.’ Dus verre Horus. Of nu Malachias (als by tegenstelling) gespeeld hebbe op iets, dat in de aalouwde wysheid en sinnebeeldige geleerdheid der Heidenen was, souwdenwe niet durven seggen. Ondertusschen vindenwe soo al iets in dat seggen van Horus, dat eenige gelykvormigheid heeft met het gene ons hier voorkomt. Daar leest men van de son, verbeeld door een Arend: hier van een son met vleugelen. Daar, van genesinge der oogen door de son; hier van genesing in en door de vleugelen van dese sonne der geregtigheid. Dogh laat ons met de Heilige bladeren liever te rade gaan. DaarGa naar margenoot+ sienwe dat vleugelen en het vliegen ons voorkomt I. als een sinnebeeldGa naar margenoot+ van veerdigheid, snelle bewegingen rascheid. Psal. LV. 7, 8. Jes. XL 31. Jes. XXX. 20 Spr. XXIII. 5. Jer. XLVIII. 40. Dus word God beschreven, snellyk en haastig synen Soon te hulp komende: Hy voer op een Cherub ende vloog; ja hy vloog snellyk op de vleugelen des winds.Ga naar margenoot+ Psal. XVIII. 11. Gelyk hy ook beschreven word als die op de vleugelen des winds wandeld. Psal. CIV. 3. Terwyl hy de wind snellyk doet bewogen worden, en daar door nu en dan syn wonderlyke uitwerkingen verrigt. De wyl nu de sonne, soodanig is, dat desselfs licchaamGa naar margenoot+ bestaat uit een stof, die in de allersnelste beweging gesteld is; en door en boven de sonne seer snellyk van het eene einde des hemels tot het andere schynt bewogen te worden; soo dat de wiskonstige ons willen seggen, dat hy in een uur tien maal honderd duisend mylen weegs souwde afleggen; of, gelyk de hedensdaagse het begrypen, dat de sonGa naar margenoot+ de planeten, en soo ook de aarde, seer snel doet rondom sig bewogen worden; soo mogen aan de son uit desen hoofde wel vleugelen toegeschreven worden. Dus word hem een snellen loop toegeëigent. Ps. XIX. Daer op hebben de Heidenen ook hun oog gehad, wanneer sy veeltydsGa naar margenoot+ de sonne hebben uitgedrukt door een menschenbeeltenis met vleugelen. Dus oordeelt Makrobius, datse door den gevleugelden Merkurius geen anderen Afgod dan de sonne verstaan hebben. Want, seg hy ‘dat Merkurius voor de sonne word genomen, daar zyn veel bewysenGa naar margenoot+ van. Eerstelyk, dat de afbeeldingen van Merkurius met vleugelen worden vercierd, 't welk de snelheid der sonne te kennen geeft. Want om dat men oordeelt dat Merkurius, van een veelvermogende ziel is en syn naam heeft van ἑρμηνέυειν, uitleggen, verklaren; en de son de ziele van de weereld is; en dewyl de ziel een seer groote snelheid heeft, (gelyk Homerus segt: ὠσἐι πτερὸν ἠὲ νόημα,) Daarom word Merkurius, als vertoonende de natuur van de son, met vleugelen vercierd. Dit hebben de Egyptenaren nog klaarder te kennen gegeven, terwyl sy de beeltenissen van de son gevleugeld | |||||||||
[pagina 230]
| |||||||||
vertoonen’; Te voren had hy ook beschreven een beeltenis van de Son,Ga naar margenoot+ by die van Hieropolis, een volk der Assyriers, 't welk onder anderen ook met Arends-vleugelen voorsien was. Ga naar margenoot+Mercurius is de sonne, segt Hieronymus Aleander: Hinc alas capiti pedibusque addidere, ut velocem solis excursionem exprimerent. Daarom hebbense syn hoofd en voeten voorsien met vleugelen, om daar door de vlugge loop van de son uyt te drukken. Dus wierd ook Priapus, by de Egyptenaren Horus, welke ook de son verbeeldde, met vleugelen vertoond. Waar van Suidas segt: τὰ δὲ πτερα τὴν ταχύτητα της ϰινήσευς δηλοῖ. De vleugelen beteikenen de snelheid van de beweginge der sonne. Martianus Capella in syn eerste boek, voegt de son vleugels aan de voeten toe. Syn licchaam, segh hy, is geheel vlammig, syn voeten (vestigia) gevleugeld, syn mantel van hemelsblauw, dogh schitterende met veel gouwd: in de slinkerhand droeg hy een glinsterend schild, en in de regter een brandende fakkel.Ga naar margenoot+Orpheus schrijft gouwdene vleugelen aan de sonne toe. Ook word op een ouwd edel gesteente de Son verbeeld met een kroon van stralen, en met vleugelen, sittende op een peerd, met het opschrift: ΙΑΩ. Plato schrijft hem, om syn snelheid, ook een gevleugelde wagen toe. Gelyk het ook bekend is, dat de vier paarden van de son, door welke de Poeëten verzieren dat syn wagen word voortgetrokken, met vleugelen verbeeldet worden. Ovid. Metam. 2.
Interea volucres, Pyroeis, Eous & AEthon
Solis equi, quartusque phlegon ---
Pennisque levati
Praetereunt ortos iisdem de partibus euros.
Dat is volgens Vondels vertaling:
Vierblaser, Oosterling en gloejendige brander
En blaaker, alle vier de sonne paarden ---
--- die, lugtig opgeheven
Van vlugge vleugelen, gaan snorren zy aan zy
Den Oostenwind uit dat geweste snel voorby.
Ga naar margenoot+Dus leest men by Lykofron:
Η΄ ὼς μέν αὶπὐν ἄρτι Φηγίου, πάγον
Κραιπνοῖς ὐπερέπτατο Πηγάσου, πτεροῖς
Dat is:
De dageraad vloog als met snelle vleugelen
En schoot haar ligt op groote en kleine heuvelen.
| |||||||||
[pagina 231]
| |||||||||
By de Egyptenaren wierd een afgod gediend, dien sy den opperstenGa naar margenoot+ God noemden, onder de naam van Cneph, die verbeeld wierd met vleugelen of een koninglyken vederbos op syn hoofd, πτερὸν βατιλειον. En word het seer wel van de Geleerde Huet aangemerkt, dat CnephGa naar margenoot+ geen andere afkomst heeft als van כנך, dat in de Oostersche talen een vleugel te kennen geeft. Taäutus verbeeldde alle de Goden met vleugelen, volgens het getuigenis van Sanchoniaton by Eusebius. En Saturnus aen het hoofd. — In de beeldsprakige tafereelen, door Pignorius en Herwartus uitgegeven, worden de meeste Goden met gevleugelde hoofden en schouwderen uitgebeeld. Daarom gaven de Egyptenaren aan Cneph het hoofd van een havik, die van naturen vleugelen heeft. Volgens het getuigenis van Porfyrius by Eusebius, by wien ook een plaats van Orpheus word aangetogen, daar Jupiter ook, als met vleugelen voorsien, beschreven word. Dus meent ook de Geleerde Heer Cuper, dat het gevleugeld beeldeken,Ga naar margenoot+ Harpocrates genoemd, ('t welk in het kabinet van de eerwaarde en mijn geëerde vriend, de Heer Joh. Smetius te zien is, en waar over soo vele Geleerde mannen hunne pennen gespitst hebben) niet anders dan de Son beteikent. Of men nu souw mogen seggen dat de Heilige Geest, hier aan de sonne der geregtigheid vleugelen toeschryft, met sinspeeling op, en tegenstellingGa naar margenoot+ tegen het gene de Heidenen aan hunne afgoden (die de son verbeeldden) toeschreven, souwden wy niet seker konnen seggen. Het is ons genoeg, dat de Heidenen sulx deeden om de snelheid der son uit te drukken; dat de Heilige Geest ook door het toeschryven van vleugelen aan deselve, op de snelvaardige beweging van de son syn oog heeft. Wanneer men dit nu overbrengt op de Heere Iesus; seker, die magGa naar margenoot+ met regt wel voorkomen als een gevleugelde son; terwyl hy sedert syn opgang soo ongemeen snel is geweest in syn loop, en in een korten tyd syne stralen heeft geschoten over de gantsche aarde: van het Oosten naar het Westen. Zie Openb. IV. 2. Jes. XLI. 2 - Matth. XXIV. 27. Jes. XLIX. 21 - Ezech. XLIII. 2 - Het was gemakkelyk uit de handelingen en brieven der Apostelen, mitsgaders uit ouwde kerkelyke Schryvers eenige bewysen by te brengen van den spoedigen loop en voortgang des Euangeliums. Dogh dit is van andere overvloedig gedaan. II. Edogh wy moeten een weinig nader ondersoeken, wat'er doorGa naar margenoot+ de vleugelen van dese sonne der geregtigheid verstaan word: Te weten, vleugelen worden eigentlyk aan de vogelen toegeschreven; maer dewyl die de vleugelen uitbreiden en als van sig spreiden konnen, soo word dat woord wel gebruikt om allerley uitbreiding en uitspreiding te kennen te geven. Soo leest men van de vier vleugelen der aarde, dat is, de vier einden der aarde, naar welke sig het aardryk uitbreidet. Jes. XI. 12. Job XXXVII. 3. XXXVIII. 13. Jes. XXIV. 17. Het word vertaald frontieren. Jes. XVIII. 1. Hoecken des lands. Ezech. VII. 2. Hoe- | |||||||||
[pagina 232]
| |||||||||
ken der kleederen. Num. XV. 38. Deut. XXII. 12. LXX. De soomen, slippen. 1. Sam. XV. 27. XXIV. 5. Zach. VIII. 23. De Lxx vertalen het ook door χεὶρ, een hand. Jer. II. 34. XLVIII. 40. om dat men de handen van sig kan uitbreiden en uitstrekken naar buiten van het licchaam van den mensch af. Soo sal men dan door de vleugelen van de natuurlyke sonne dat gene moeten verstaan, dat de son als van sig afspreid en uitstrekt, en waar door hy reikt tot aan de aarde, enGa naar margenoot+ alsoo syne werksaamheid buiten sig oefent. En wat zyn dat anders dan de stralen van de son, dewelke hy wyds en zyds als vleugelen van sig afspreid en uitstrekt van den hemel af tot aan de aarde toe. Soo leest men Psal. CXXXIX. 9. Al nam ik my vleugelen des dageraads; dat is, al wierd my soodanigen snelvaardigheid gegeven, als het ligt des dageraads ende de stralen van de son, die sig des morgens van het eene gedeelte des aardryks in een oogenblik uitspreid tot het ander gedeelte, dat verre afgelegen is, enz. De Heidenen drukten de stralen van de son door syne pylen uit, die hy van sig afschiet. Pier. Hierogl. pag. 525. Lucret:
Non radii solis neque lucida tela diei.
Dat is:
Geen stralen van de son nog vlugge dagligt-pylen.
Per sagittas intelligitur vis emissa radiorum. segt Macrob. Saturn. lib. 1. cap. 17. Dat is: Door de pylen word verstaan de kragt der uitgeschotene stralen. Ook worden in de Heilige Schrift de pylen als vleugelen aangemerckt. Want sy worden gesegd te vliegen. 1 Sam. XX. 36. Psal. XCI. 5. Ga naar margenoot+Maar wat sullenwe nu verstaan door de stralen van de sonne der geregtigheid? Niet anders als dat gene, dat van Christus souwde afvloejen en in syne verkeering op aarden, en na dat hy in den hemel souwde opgenomen zyn. Dat gene, waar door hy syn ligt en warmte van sig spreid: waar door hy, schoon geplaatst in den hemel, evenwel syne werkinge doet op aarden ende in de herten van de menschen-kinderen. Meer behoeven wy'er niet toe te seggen, om te doen zien, datwe door de vleugelen of stralen van dese son niets bekwamerGa naar margenoot+ konnen verstaan als I. Het woord des Euangeliums. II. Den Heiligen Geest; of liever het woord des Euangeliums, vergeselt en kragtig gemaakt door de werkinge des Heiligen Geestes. Het is daarom aanmerkelyk, dat de Syrische Oversetter het vertaald: Die genesinge draagt op syne lippen. Evens als Psal. XLV. Genade is uitgestort op syne lippen: Want het woord des Euangeliums, vergeselt met de kragtige werkinge des Heiligen Geestes, is van syn mond en lippen afgevloeid en afgestraald. En seker, met regt worden het woord des Euan- | |||||||||
[pagina 233]
| |||||||||
geliums en de Heilige Geest als stralen van die geestelyke son aangemerckt. I. Gelyk de stralen van de sonne de son eigen zyn, soo is het woordGa naar margenoot+ des Euangeliums by uitnementheid het woord van Christus. Col. III. 16. En de Geest is de Geest van Christus. Gal. IV. 6. II. De stralen van de son vloejen als af van deselve, sy worden uitgesondenGa naar margenoot+ en uitgeschoten naar buiten. Sy send de Heere Iesus syn woord, als den scepter syner sterckte uit Psal. CX. 2. Jes. II. 2. Als syne pylen. Zach. IX. 14. En de Heilige Geest gaat van hem uit, hy heeft hem gesonden in de weereld, Joh. XV. en in de herten der geloovige. Gal. IV. 6. III. De sonne schiet syne stralen nu duisterder, dan helderder; nuGa naar margenoot+ meer in dese, dan in gene plaats, (om soo te spreken) naar syn welgevallen. Soo doet Christus Iesus syn woord en geest, dan eens met meerder duisterheid, dan weder met een sonderlinge klaarheid verkondigen en werken; dan is het meer in die, dan weder in genen hoek van de weereld dat hy syn woord en geest laat werksaam zyn; alles enkel naar syn onbetwistelyk welbehagen. IV. Al wat de sonne werkt, werkt hy door syne stralen. SooGa naar margenoot+ ook alles, wat de Heere Iesus werkt of ooit gewerkt heeft in syne kerk en kinderen, het geschied enkel door het woord des Euangeliums, vergeselschapt met de werkinge des Heiligen Geestes. Zie bid ik: Zach. IV. 6 Ps. CX. 2. Jes. II. 2. Zach. IX. 10. Vergeleken met vers 13, 14. Ps. VIII. 3. Psal. XLV. 4 - 6. LXVIII. 12, 13. Ps. XXIX. 3 - 9. Zie ook Hebr. IV. 12. Rom. I. 16. Vergelyk ons werk over Luc. XVI. § 418. V. De stralen van de sonne werken onwederstandelyk, want dien deGa naar margenoot+ son beschynen wil, dat kan niemand beletten. Soo ook is'er geen wederstand tegen de werkingen van Gods woord en Geest; als te zien is Psal. XXIX.
Gesien hebbende, wat'er te verstaan zy door de vleugelen of stralenGa naar margenoot+ van de sonne der geregtigheid, moetenwe eens overwegen, wat het te seggen zy, dat'er genesinge is in, ofte door, ofte onder desselfs vleugelen of stralen; want op alle drie die wysen kan het worden opgevat. De natuurlyke sonne is in verscheide opsigten ook al oorsaak van genesing en gesondheid: eensdeels, terwyl hy door syne warmte de kruiden, die tot gesondheid strekken, doet wassen; anderdeels, terwyl de warmte van de sonne ook seer gesond is voor siekelyke menschen. Hoe menig gaat in de wintertyd siekelyk en kwynende henen, die in de lente en somer door de verwarmende stralen van de son word gesond gemaakt? De Oosterse volkeren plegen de kranken des morgens tegen den opgang der sonne te stellen, om van deselve bestraald te worden, ende sy agteden dat sulx tot gesondheid diende. Daarom noemden de Heiden de sonne een Geneesmeester. Gelykse Apollo, AEskculapius, Merkurius, de Goden van de Medicine noemden, die de son verbeelden. | |||||||||
[pagina 234]
| |||||||||
Ga naar margenoot+ Aan welke Goden wy ook de uitvinding der geneeskonst hebben toegeschreven. Dat segt Apollo by Ovidius:
Inventum Medicina meum est, opiferque per orbem
Dicor & herbarum est subjecta potentia nobis.
Dat is, volgens Vondel:
Ik ben het kloek vernuft dat de artsenyen vond,
En al de weereld legt my toe den prys van 't heelen.
De kragt van 't heilsaam kruid gehoorsaamt myn bevelen.
Hier van vindenwe aanmerkelyke plaatsen by Makrobius. Saturn. lib. I. cap. 17.
Idem autor est publicae sospitatis, quam creditur sol animantibus praestare temperie. Sed quia perpetuam praestat salubritatem & pestilens ab ipso casus rarior est, ideo Apollinis simulachra manu dextera gratias gestant, arcum cum sagittis finistra, quod ad noxam sit pigrior & salutem dextra manus promptior largiatur. Hinc est quod eidem attribuitur. medendi potestas, quia temperatus solis calor morborum omnium fuga est. Nam tam ὡς ἀπελαύνοντα τάς νόσους ἀπόλλωνα, quam ἀπολλõυντα cognominatum putant. Athenienses ἀλεξιϰαϰον appellant. --- Eadem opinio sospitalis & Medici Dei in nostris quoque sacris fovetur. Namque Virgines Vestales ita indigitant, Apollo Medice, Apollo paean. --- Appellant ἰήιον απὸ τõυ ἰᾶσϑαι id est a sanando. --- Obtinuit etiam, ut quum sanitatem sibi dari precantur, ἰή παιἁν enuncient, id est medere paean. Dat is: Die selfde Apollo is de oorsaak van de algemeene gesondheid, die de Son geloofd word door syne gematigdheid den menschen en dieren toe te brengen. Maar om dat hy doorgaans oorsaak is van gesondheid; maar erger somtyds, dogh seldsamer, wel eens een pestsiekte veroorsaakt, daarom dragen de beeltenissen van Apollo in de regterhand de Gratien, of Lieflykheden, en in de slinkerhand een boog met pylen, om dat hy trager is tot het beschadigen; maar de regterhand veerdiger om heil toe te brengen. Hierom word hem ook de kragt om te genesen toegeschreven, om dat door een gematigde warmte der son alle siekten verdreven worden. Want vele oordeelen dat hy veel eer Apollo genaamd is, van het verdryven der siekte, als van een woord dat verderven beteikent. De Atheniensers noemden hem siektverdryver. Dit selfde gevoelen, dat hy de God der gesondheid en der geneesinge is, word in onse Romeinsche Godsdiensten ook vastgehouwden. Want de Vestaalse Nonnen benoemen hem dus: Apollo gy geneeser, Apollo paean. En het pleeg gebruikelyk te zyn, dat, die wenschten dat hy hen gesond maakte, hem dus aanspraaken; ἰή παιἁν, | |||||||||
[pagina 235]
| |||||||||
dat is: Genees my paean! En in het vervolg: Eundem Deum praestantem salubribus causis ὄυλιον appellant, id est sanitatis authorem, ut ait Homerus:
ỡυλέ τε ϰαὶ μάλα χαῖρε.
Menandrus scribit Milesios ἀπόλλωνιοὐλίῳ pro salute sua immolare, &c. Dat is: Den selfden God, als uitnemende zynde in het veroorsaken van genesingen. noemen sy ὄυλιον, dat is: Den Autheur van de gesondheid. Gelyk men by Homerus leest: Wees gegroet gy geneser: En Menandrus schryft, dat de Milesiers aan Apollo den geneeser, voor hunne gesondheid offerhanden doen. En in het xx. cap. van AEskulapius sprekende, oordeelt hy dat de Ouwde door den selven geen ander dan de Son verstaan hebben. Est & AEsculapius vis salubris de substantia solis subveniens animis corporibusque mortalium. Dat Is: AEskulapius is ook niet anders als de genesende kragt, die voor de gemoederen en licchamen der menschen uit de sonne voortkomt. Georgius Sabinus over het eerste boek der Herschepping van Ovidius, segt onder anderen: ‘Apollo word verdigt de vinder der geneeskonst te zyn, wegens de kragt der sonne; waar door de kruiden’ groejen, welker gebruik groot is tot geneesing. HieronymusGa naar margenoot+ Aleander heeft een vertooning van seker sinnebeeldig tafereel van de Son, uitgehouwen op een ouwd marmerstuk te Romen; welk de Geleerde Heer van Til heeft uitgedrukt in syn doorwrogt werk, genaamd den voorlooper der Psalmen. pag. 109. waar in de Son word vertoond door het borststuk van een schoon jongeling, syn hoofd omringd met stralen, op syn rug en schouwder een boog en pylkoker. Aan de zyden staat twee knodsen van Herkules, met den leeuwenhuid, overeind staande op twee steenhoopen. Van de eene knodse aan de andere raakt een nederhangende festoen van allerleye bloemen, kruiden en vrugten, uit welks midden het borstbeeld der sonne als ryst, of daar op rust. Onder die festoen staat in het midden een lier, geset op een wynschaal, en aan beide zyden van de lier een gevleugelde staf van Merkurius of AEskulapius. In de verklaring van dit marmerstuk toont de gemelde Aleander, dat de Son in dat tafereel verbeeld word onder de naam en het sinnebeeld, soo van Apollo (dien de Ouwde altoos de geneesing hebben toegeschreven, om de genesende kragt die de son oefent op de licchamen der menschen en die hy geeft aan de kruiden) als van Bacchus, om dat de son den wyn doet groejen en ryp worden, die ook tot genesing verstrekt; als mede van Herkules, van wien hy segt: Nec tantummodo sagittatorem, sed medicum quoque fecerunt Herculem & divinatorem & musicum, ut cum Apolline omnino connecterent. Medicinae peritum fuisse tradit Plutarchus in amator: Ideo non minus atque Apollo άλεξἰϰαϰος dictus, ut videmus apud lucianum, Hesychium, Macrobium, alios: ejus epitheti ratio est, quod omnium rerum salus a sole pendet. Porphyrius apud Eusebium tertio de praep. ϰὰϑ' ὸ δὲ ἀπαλεξίϰαϰος ἐστὶ | |||||||||
[pagina 236]
| |||||||||
τῶν ὲπιγέιων ὁ ἥλιος, Η' ραϰλέα ἀυτὸν προσεῖον: Dat is: Sy hebben van Herkules niet alleen een Schutter, maar ook een Arts gemaakt, als mede een Waarsegger en een Zangkundige, op dat het geheel bleeke datse hem met Apol verknogten. Dat hy in de geneeskunde ervaren was, getuigt Plutarchus. Daarom word hy niet minder als Apollo, genoemd siektverdryver, als te sien is by Luciaan, Hesychius, Makrobius en andere. Waar van de reden is, dat het welzyn of gesondheid aller dingen van de son afhangt. Dus segt Porfyrius by Eusebius: Om dat de son is de verdryver van alle kwalen der gener die op de aarde wonen, hebbense hem Η'ράϰλης, Herkules genoemd. Uit welk alles ten overvloede blykt dat de son een genesende kragt heeft door middel van syne stralen; en dat sulx de reden is van verscheide verdigtsels en geheimenissen der Heidensche Godsdiensten. Daar is ook geen ongerymdheid in, dat men bevroede, dat Gods Geest by wyse van tegenstelling hier op souwde speelen. Als of hy seide; ‘De Heidense volkeren mogen onder verscheide benamingen de sonne eeren en aanbidden, en een genesende kragt aan die Afgoden, die de sonne verbeelden, toeschryven; maar daar is een andere sonne, die aan myn volk sal opgaan, en onder en door wiens vleugelen, dat is, syne stralen, de waare en geestelyke’ genesinge wesen sal. Ga naar margenoot+Dogh om ter sake te komen, wanneerwe van genesinge hooren, wordenwe genoodsaakt te denken aan voorgaande siekte, wonden en ongesteldheid des licchaams, ofte der ziele. Men leest in de Heilige Schrift dat het woord genesen en genesinge tot allerley soort van ongesteldheden des licchaams word uitgestrekt. Dus sal men vinden, dat'er word gewaagd van genesing van krankheid 2 Kon. I. 2. XX. 7. 2 Chr. XXI. 18. Van siekten. Matth. IV. 23. IX. 35. Van wonden. 2 Chr. XXII. 6. Deut. XXXII. 39. Exod. XXI. 19. Jes. XXX. 26. Openb. XIII. 3, 12. Van de smerten der besnydenis. Jos. V. 8 Van kreupelheid. Matth. XXI. 14. Hand. III. 11. VIII. 7. Van blindheid, Joh. V. 11. stomheid, doofheid. Matth. XII. 22. Van lammigheid. Matth. XV. 31. Van een verdorde hand Marc. III. 5. Van melaatsheid. Deut. XIV. 3, 48. Num. XII. 13. Schurftheid en kwade seeren. Lev. XI. 18, 37. Deut. XXVIII. 27, 35. Van een genesing van de kwade geesten en de overweldinge des duivels. Luc. VI. 18. IX. 32. Hand. X. 28. Van onvrugtbaarheid Gen XX. 17, 18. Ia selfs word genesenGa naar margenoot+ tegen dooden overgesteld. Pred. III. 3. Met een woord, alle siekten, wonden en gebreken des licchaams, die soo menigvuldig zyn, dat het ons ondoenelyk souw wesen die alle op te tellen, zyn het voorwerp, waar ontrent genesing en gesondmaking kan en moet plaats hebben. Ga naar margenoot+Maar men moet weten, dat alle ongesteldheden des licchaams sinnebeelden zyn van de siekten en gebreken der ziele, waar op wy toonen sullen dat hier het meeste geoogd word. Dogh wy moeten de saak wat hooger ophalen. Ga naar margenoot+De mensch is gesond in opsigt van syn licchaam, als hy geen uit | |||||||||
[pagina 237]
| |||||||||
wendige of inwendige gebreken heeft, geen ongemak nog kwelling, als syn bloed en levensgeesten haar behoorlyke gesteldheid, loop en beweging, en alle syne ledematen haare betamelyke gestalte, en werksaamheid hebben. Soo is hy dan ook gesond naar de ziele: wanneer deselve wel gesteld is; het verstand, oordeel en wille, mitsgaders de gemoedsbewegingen regt geschikt en werksaam; wanneer den mensch geen werksaamheden en eigenschappen van de ziel ontbreken, die tot de welgesteldheid der selver behooren, en datse geen smerte, droefheid en kwelling in sig heeft, maar in tegendeel vrolykheid, blydschap en vergenoeging. Dus was de mensch voor den val naar licchaam en naar ziel gesteld,Ga naar margenoot+ hebbende waarlyk het gene een Heidensch Poeët oordeelde dat het allermeest moet gewenscht worden, Mentem sanam in corpore sano; een gesonde ziel in een gesond licchaam. Een ziel, waar van het verstand wys, het oordeel regtschapen, de wille heilig, en de gemoedsbewegingen regt gesteld waren, welgeregeld en werksaam ontrent haar betamelyk voorwerp. Een licchaam, dat gesond, geene siekten nog dood souwde onderworpen geweest zyn, had hy in die regtheid volherdet. Maar sedert hy tegen het bevel van God, die hem voorgeschrevenGa naar margenoot+ had, wat hy eten of niet eten souw, indien hy syn gesondheid naar ziel en licchaam bewaren wilde, die doodelyke bete gedaan heeft in de vrugt van den boom der kennisse des goeds ende kwaads; is hem dieGa naar margenoot* als 't ware een doodelyk vergif geworden, waar door de gesteldheid van syne ziel en licchaam verdorven is. Want God had hem bedreigd, dat hy, syn gebod overtredende, den dood souwde sterven: en soo is hy naar den licchame alle siekten en kwalen, en het einde daar van de dood; naar de ziel, alle geestelyke siekten en ongesteldheid onderworpen geworden, welke eindigen sullen in de eeuwige dood en het verderf naar ziel en licchaam in de helle. Invoegen met wel bevroeden kan, waar in dan de geestelyke siekte en krankheden des sondaars al bestaan.
| |||||||||
[pagina 238]
| |||||||||
Ga naar margenoot+Van dese siekten, krankheden en gebreken dan genesen te worden konnenwe wel haast begrypen, dat noodwendig het volgende insluiten sal.
Ga naar margenoot+Maar wat raad, om aan den sieken en verdorven sondaar dese genesing toe te brengen? Waar souw daar toe een Geneesmeester gevonden worden? Gods grimmigheid is aan het branden tegen den sondaar, soo dat'er geen heelen aan is. 2 Chron. XXXVI. 16. En die moest eerst gebluscht en voldaan worden, eer'er genesing voor den sondaar was te hopen of te verwagten. Daar toe nu wierd geen mensch bekwaam gevonden, nog eenig schepsel in hemel nog op aarde. Jehova selfs moest de Heelmeester zyn, Exod. XV. 26. of den sondaar moest | |||||||||
[pagina 239]
| |||||||||
eeuwig in de krankheid syner sonde en elende versmagten en verloren gaan. En seker, soo is'er by God een Soon van eeuwigheid geweest, die Iehova selfs is, die gesonden konde worden en gesonden is met en tot geregtigheid; die daarom een sonne der geregtigheid genaamd, en aan hem genesinge word toegeschreven. Dat hebben de Ouwde geloovige al erkend. Zie de belydenis vanGa naar margenoot+ Elihu Job XXXIII. 19-30. Hy word gestraft met smerte op syn leger; ende syn sterke menigte syner beenderen: Soo dat syn leven het brood selve verfoeid; ende syne ziele de begeerlyke spyse: Dat syn vleesch verdwynd uit het gesigte; ende syne beenderen, die niet gesien wierden, uitsteken: Ende syne ziele nadert ten verderve; ende syn leven tot de dingen die dooden. Is'er dan by Hem een Gesante, een uitlegger, een uit duisend; om den mensche syne regtheid te verkondigen; Soo sal hy hem genadig zyn, en seggen: Verlos hem, dat hy in 't verderft niet neder dale, ik hebbe de versoeninge gevonden. Syn vleesch sal frisser worden dan het was in de jeugd: hy sal tot de dagen syner jongheid wederkeren. Hy sal tot God ernstelyk bidden, die in hem een welbehagen nemen sal, en hy sal syn aangesigt met gejuig aansien: want hy sal den mensche syne geregtigheid wedergeven. Hy sal den mensche aanschouwen, en die sal seggen: Ik hebbe gesondigt ende het regt verkeerd, het welke my niet heeft gebaat: Maar God heeft myne ziele verlost, datse niet voere in 't verderf; soo dat myn leven het ligt aansiet. Sie, dit alles werkt God twee ofte driemaal met een man: op dat hy syne ziele afkeere van het verderf; ende hy verligt worde met het ligt der levendigen. Dese Gesante is het, dien de Vader heeft in de weereld gesonden, om alles te doen en te lyden, dat'er van nooden was, om de genesinge voor den sondaar te verwerven. Van wien diensvolgens getuigd word: Jes. LIII. 4, 5. Hy heeft onse krankheden op sig genomen, ende onse smerten heeft hy gedragen: dogh wy agteden hem, dat hy geplaagt, van God geslagen en verdrukt was. Maar hy is om onse overtredingen verwondet, om onse ongeregtigheden is hy verbryselt: de straffe, die ons den vrede aanbrengt, was op hem, ende door syne striemen is onse genesinge geworden. 1 Pet. II. 24. Die selve onse sonden in syn licchaam gedragen heeft op het houwt: op dat wy de sonden afgestorven zynde, der geregtigheid leven souwden: door wiens striemen gy genesen zyt. Want hy heeft allerleye smetten gedragen, op dat hy den sondaar van de sonden en gevolgen van dien verlossen: en hem wederom in den staat van geestelyke gesondheid, die hy door de sonde verloren had, souwde herstellen. En tot een bewys daar van, dat hy gekomen was om een GeneesmeesterGa naar margenoot+ der zielen te zyn, heeft hy in de dagen van syn vleesch seer vele lyfs krankheden genesen: Zie Matt. IV. 23, 24. Hy opende de oogen der blinde; de ooren der doove; Hy gaf den stommen hunne sprake weder; de kreupele deed hy wandelen; reinigde de melaatse; genas de geraakte; verloste de watersugtige; herstelde de bloedvloejende; wierp | |||||||||
[pagina 240]
| |||||||||
de duivelen uit; ja maakte de dooden selfs levendig; gelyk overvloedig uit de Euangelische gedenkschriften bekend is. En hy verrigte sulx, dan eens door syn enkel woord en bevel van syn wille. Luc. VII. 7. Dan door het aanraken van syne hand; dan door het aanroeren van de soom, slippe of vleugel sijner kleederen; Matth. IX. 21. Dan word'er gesegd, dat'er kragt van hem uitging tot genesinge. Luc. V. 17. VI. 19. En gelyk Iesus selfs soodanige genesingen te weeg bragt; soo gaf hy ook syne Discipulen daar magt toe, Matth. X. 1. diese verrigteden door salving met olie. Marc. VI. 13. Door oplegging der handen. Marc. XVI 18 Hand. XXVIII. 8. Ia selfs hunne sweetdoeken en schaduwe des licchaams hadden somtyds die kragt. Hand. XIX. 12. V. 15. En het is bekend, dat, een van de gaven des Heiligen Geestes, was de gave der gesondmakingen. 1 Cor. XII. 9, 28, 39. Soo is waarlyk in opsigt van het licchamelyke, Iesus gekomen in de weereld als een Geneesmeester, onder wiens vleugelen genesinge was. Ga naar margenoot+Edogh die licchamelyke genesingen, welke Hy gewrogt heeft, of de Apostolen door syne kragt, Hand. III. 6, 12, 16. zyn niet alleen geschied tot bewys van Iesus Messiasschap en Godheid, en tot bevestiging van de waarheid des Euangeliums; maar bysonder ook om sinnebeelden te zyn van de geestelyke genesinge, die een sondaar by en door Iesus souwde erlangen. Daarom word de plaats van Jes. LIII. op het heelenGa naar margenoot+ van de kranke naar het licchaam ook gepast: Matth. VIII. 17. welke plaats nogtans ook en voornamelyk op de geestelyke krankheid en genesinge ziet. 1 Petr. XX. 24. Dit toonde Iesus ontrent den geraakten, dien sy tot hem bragten om genesen te worden; den welken hy te gemoet voerde: Sone, syt wel gemoed, uwe sonden zyn u vergeven. Toonende alsoo, dat hy voornamelyk gekomen was om de siekten der ziele, de sonden weg te nemen, en dat sulx de grootste weldaad was, die men op hem soeken moest. Immers soo merkte hy sig aan als een geestelyk Geneesmeester, wanneer hy, verkeerende by de tollenaren en sondaren, en de Fariseen daar over sig vreemd houwdende, hen tegemoet voerde: Die gesond zyn hebben den Medicynmeester niet van noden, maar die siek zyn. Matth. IX. 12. Ga naar margenoot+Vraagt dan iemand, waar in die geestelyke genesinge, die Iesus te weeg brengt, al bestaat? Ga naar margenoot+1. In de vergevinge der sonden, of wegneeming van de schuld en straffe der selve. Soo leest men Hos. XIV. 5. Ik sal haarlieder afkeeringe genesen, ik salse vrywillig liefhebben: want myn toorn is van hen afgekeerd. Psal. CIII. 3. die alle uwe ongeregtigheden vergeeft, die alle uwe krankheden geneest. Jes. XXXIII. 24. Jes. XIX. 22. Jer. III. 22. Dese vergeving der sonden heeft men door Jesus, de sonne der geregtigheid. 1 Petr. II. 24. Col. I. 14. Hand. XIII. 38, 39. En dese genesing word dadelyk toegebragt aan den sondaar, wanneer hy, verwondet en overtuigde zynde in syne conscientie, syne sonden op de smertelykste wyse heeft gevoeld, daar over verlegen geworden is, en syne | |||||||||
[pagina 241]
| |||||||||
genesinge door den geloove gesogt heeft in de verdiensten van Iesus. Hand. X. 43. II. Niet minder brengt de Heere Iesus een genesinge toe van alle hetGa naar margenoot+ verdorvene, gebrekkelyke en sondige, dat in den mensch is. Hy is ons geworden tot wysheid, heiligmaking en volkomene verlossinge. 1 Cor. I. 30. Hy heeft sig selven voor ons gegeven, opdat hy ons soude verlossen van alle ongeregtigheid, ende sig selven een eigen volk soude reinigen, yverig in goede werken. Tit. II. 14. Hy maakt de blinde ziende, de oorden der doove opent hy; de kreupele doet hy springen als een hert. Jes. XXXV. 5, 6. Jes. XL. 31. Jer. XXXI. 8. Hy geneest de geestelyke melaatsheid. 1 Cor. VI. 11. Ephes. V. 25, 26. Tit. III. 3-5. III. Bestaat de geestelyke krankheid des sondaars in droefheid, vreese,Ga naar margenoot+ schrik en benauwdheid; ook hier tegen is genesinge by Iesus. Hy geneest de gebrokene van herten, ende hy verbindse in hunne smerten. Psal. CXLVII. 3. Luc. IV. 18, 19. met Jes. LXI. 1-3. Hy is de Schilo, de vredemaker, op wiens lippen genade is uitgestort. Die den moeden een woord ter regter tyd weet te spreken. Jes. L. 4. Zie daar, soo is'er genesinge by Iesus, die hier door de sonne der geregtigheid word uitgedrukt. Vergelyk Ezech. XLVII. 12. Openb. XXII. 2. Maar wy moesten eens nader sien, door wat middel hy dese genesingeGa naar margenoot+ toebrengt en toepast aan de ziele: En dit word hier uitgedrukt door de vleugelen van de sonne der geregtigheid, dat is, syne stralen; waar door wy syn woord en geest verstaan hebben. I. Christus Iesus geneest de ziele door het woord des Euangeliums.Ga naar margenoot+ Hy sond syn woord uit en heeldese. Psal. CVII. 20. Ik scheppe de vrugt der lippen: vreede, vreede den genen die verre en naby zyn; segt de Heere, ende ik salse genesen. Jes. LVII. 19. Dat woord is een balsem Gileads. Dat is de oogensalve, waar door men siende word. Dat is het woord der versoeninge, aanwysende en aan den sondaar toereikende de verdiensten van Christus tot vergevinge der sonden. Dat woord is volmaakt, dat bekeerd de ziele; het geeft den slegten wysheid; het verligt de oogen en verblyd het herte. Psal. XIX. 8, 6. Het is levendig en kragtig, en scherpsnydender dan eenig tweesnydende sweerd, en gaat door tot de verdeelinge der ziele en des geestes, ende der samenvoegselen, ende des mergs, ende is een oordeelder der gedagten ende der overleggingen des herten. Hebr. IV. 12. Hier door word men wedergeboren, Jac. I. 8. 1 Petr. I. 23. en geheiligd: Joh. XVII. 17. en ongemeen getroost en tot vreugde verwekt. Ps. CXIX. 14. Dies worden de woorden Gods genaamd gesonde of genesende woorden. 1 Tim. VI. 3. 2 Tim. I. 13. en de leere, uit deselve gehaald, de gesonde leer. 2 Tim. I. 10. IV. 3. Tit. I. 9. II. 1, 8. En onder dit woord des Euangeliums begrypenwe ook de bondsegelen, die als aanhangsels van het selve zyn, waar door hy de genesinge, die een sondaar in en door hem heeft, nog al nader aan syne ziele toeëigent en bekragtigd. II. Maar voornamelyk oefent ook hier syn kragt de Heilige Geest,Ga naar margenoot+ | |||||||||
[pagina 242]
| |||||||||
die van Iesus uitgaat en gesonden word, gelyk de son syne stralen van sig schiet. Daar word van Iesus gesegd, dat'er kragt van hem uitging tot genesing van sommige sieken. Luc. V. 17. VI. 19. Maar de Heilige Geest is de kragt uit de hoogte, die van Iesus uitgaat en gegeven word in de herten der sondaren. Die is het, welke verbeeld word door een olie of balsem, die men wel tot genesinge in de wonden giet. Zie Luc. X. 34. die wierd ook verbeeld door de olie, met welke de Discipulen vele kranke salfden, Marc. VI. 13. Immers het is de geest Gods, die aan den sondaar toeëigent de verdiensten van Christus en vergevinge der sonden. Daarom is hy een geest der genade. De Heilige Geest geneest de hardigheid des herten; want hy maakt het steenen tot een vleeschen herte. Ezech. XXXVI. Hy neemt de verdorvenheden weg en vernieuwd den sondaar naar den inwendigen mensche. Hy is de geest der wysheid, des levens, der heiligmaking, en die den mensche vrugtbaar maakt in alle vrugten der geregtigheid. Hy neemt droefheid en schrik weg; en is in tegendeel een werkmeester van de grootste blydschap: Daarom word hy genaamd een vreugden olie. Ps. XLV. 8. Onder syne werkingen is blydschap. Rom. XIV. 17. Gal. V. 22. Hy is de Trooster, in wiens vertroostingen te wandelen, het soo salig en heugelyk is. Hand. IX. 31. Ga naar margenoot+Tot nog toe hebbenwe Iesus als een sonne aangemerkt en gesien, hoe door syne vleugelen, syne stralen verstaan worden, en hoe in en door deselve genesinge te verkrygen is. Maar alswe nu dese spreekwyse vertalen Onder syne vleugelen is of sal genesinge zyn, en we die op sig selfs opvatten, Christus juist niet onder de gelykenis van een soone, maar onder een andere gelykenis aanmerkende: (gelyk soo dikwyls beschryvingen, van verscheide saken genomen, onder een vermengd worden) soo word Hy, die strax by de sonne wierd vergeleken; hier vergeleken by een Arend of een Klokhenne, die hare vleugelen uitbreiden over hare kiekens. En seker, dese gelykenissen zyn niet ongewoon. Zie Deut. XXXII. 11, 12. Exod. XIX. 4. Luc. XIII. 34. Ga naar margenoot+En Waarlyk, gelyk het hier te samen gevoegd word, dat Iesus een sonne is, en dat Hy vleugelen heeft, soo word hy Psal. LXXXIV. 12. te gelyk genaamd een SONNE, om te verligten en te verwarmen, ende een SCHILD, om te bedekken. Waar in sig dan tusschen die en dese plaats een soete overeenstemming opdoet. Ga naar margenoot+Immers, gelyk de vleugelen van een Arend, ojevaar, henne of ander gevogelte, dienen om hare jongen daar onder te bedekken tegen alle ongemak; Soo is by den Saligmaker Iesus een verberging en bescherming tegen alle ongemak, dat den sondaar souwde konnen overkomen wegens Gods toorn, den vloek der wet, of de magt des Satans, of ook wegens de boose menschen. Zie Jes. XXXII. 2. Psal. XXVII. 5. Ps. XCI. 4-6. Daarom lesenwe Ps. XVII 8. Bewaar my als het swart uwes oogenappels: verberg my onder de schaduwe uwer vleugelen. Uit desen hoofde is het den geloovigen soo gereed, daar toe- | |||||||||
[pagina 243]
| |||||||||
vlugt onder te nemen. Psal. XXXVI. 8. Hoe dierbaar is uwe goedertierenheid, ô God! dies de menschen-kinderen onder de schaduwe uwer vleugelen toevlugt nemen. En elders: Zyt my genadig, ô God, zyt my genadig: want myne ziele betrouwd op u, ende ik neme toevlugt onder de schaduwe uwer vleugelen: tot dat de verdervingen sullen voorby gegaan zyn. Psal. LVII. 2. Ik sal in uwe hutte verkeeren in eeuwigheid, ik sal myn toevlugt nemen in het verborgene uwer vleugelen. Psal. LXI. 5. Want gy zyt my een hulpe geweest: ende in de schaduwe uwer vleugelen sal ik vrolyk singen. Psal. LXIII. 8. Dus dede Ruth: cap. II. 2. De Romeinen verbeeldden de goedertierenheid (Clementia) als een vrouw, die de slip van haar kleed ophefte, om een versekerde toevlugt voor den elendigen te verleenen. Oudaan pag. 296. En gelyk de jongen van het gevogelte gekoesterd worden onder deGa naar margenoot+ vleugelen van de ouwde, en selfs, als haar iets scheelen mogt, door die koestering weder gesond worden: soo is'er onder de vleugelen van Iesus genesinge: Want die sig daar onder begeeft, word daar verkwikt en versterkt door alles, wat tot voeging en tot geestelyke genesing wesen kan. Ia, willenwe den Heere Iesus nog eens onder een andere gelykenisGa naar margenoot+ aanmerken; dan beteikent onder syn vleugelen te zyn, nog iets anders: namelyk, met Iesus in een huwelyks verbond te treden. Want een huwelyk met iemand aan te gaan en te voltrekken, word in de schriften des Ouwden Testaments genaamd, syn slippe ofte vleugel over iemand uit te breiden. Deut. XXII. 30. Soo seide Ruth tot Boaz: Breid dan uwen vleugel over uwe dienstmaagd uit, want gy zyt de losser. Ruth. III. 9. Dat is, Maak my tot uwe vrouw en bedgenoot. Waarom het de Targum vertaald: Laat ik naar uwe name genoemd worden. Vergelyk Jes. IV. 1. dus word het trouw-verbond van Iesus met den sondaar ook uitgedrukt onder dese spreekwyse. Ezech. XVI. 8. Als ik nu by u voorby ging, sag ik u, ende siet, uw tyd was de tyd der minne: soo breidde ik mynen vleugel over u uit, ende dekte uwe naaktheid: ja ik swoer u, ende kwam met u in een verbond, spreekt de Heere Heere, ende gy wierd myne. En het moet ons te minder vreemd voorkomen, dat Jesus, die strax een sonne genaamd was, hier souwde worden aangemerkt, als een bruidegom; om dat de natuurlyke sonne ook by een bruidegom vergeleken word: Psal. XIX. 6. En seker, die dus aangenomen worden onder Iesus vleugelen, die vinden by hem waarlyk genesing van alle hunne geestelyke kwalen. Ezech. XVI. 1- Ia worden ook genesen van de geestelyke onvrugtbaarheid, en vrugtbaar gemaakt tot alle goed werk. Vergelyk Gen. XX. 17, 18. Eindelyk willenwe nog als tot een toegift ter opluistering, of immersGa naar margenoot+ by gelegenheid van dese plaats, hebben opgemerkt; dat het een spreekwyse onder de ouwde Ioden was, wanneer iemand door den doop het Iodendom wierd ingelyft; dat hy wierd gesegd in te tre- | |||||||||
[pagina 244]
| |||||||||
Ga naar margenoot+den תתת כנפ' שכ'נה. Onder de vleugelen van de Goddelyke Majesteit of inwoning; en alsoo deel te krygen aan de voorregten Israëls. Daar door speeldense op de Majesteit Gods, die op de vleugelen van de Cherubim woonde, als op syn Throon en setel; die dan het Jodendom omhelsde, begaf sig als onder de heerschappye van God, als den Koning Israëls, en onder syne bescherming. Vergelyk Ruth II. 12. Of'er nu dese plaats ook mag mede vergeleken worden, of dat hier op die spreekwyse, indiense anders soo ouwd geweest is, gespeeld word, latenwe daar. Immers door de schaduwe van de vleugelen deser Sonne in te gaan, is niet het Iodendom, maar het Christendom aan te nemen, en sig onder Christus gebied, heerschappy en bescherminge te begeven. Zie het gene wy gesegd hebben over Hoogl. II. 3. pag. 134- Ga naar margenoot+De vervullinge van dese profetie; hoe alle, die Iesus erkent hebben als de sonne der geregtigheid, genesing hebben onder syne vleugelen gevonden, is niet noodig breed aan te wysen. Want soo vele als'er geloofden in hem, wierden salig. Sy wierden gedoopt tot vergevinge der sonden; hun herte gereinigd door het geloove; en sy wierden het beeld en der natuure Gods deelagtig. Zie de handelingen en brieven der Apostolen, en de dagelykse ervarentheid getuigd het nog. |
|