Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijVI. Afdeeling.
| |
[pagina 139]
| |
dat sy lust had en begeerte, en daar onder nedersat en soete ruste genoot. Nu moetenwe ook een tweede genot, dat sy onder die schaduwe sittende, van hem trekt, beschouwen, namelyk syne vrugt, welke haar gehemelte soet was. Eerst sullenwe de woorden letterlyk, en daar na geestelyk verklaren. De woorden bestaand in de grond-taal maar uit drie woordekens.Ga naar margenoot+ I. Het onderwerp, waar van de Bruid spreekt. Syne vrugt. Verstaat'er appelen door, want die zyn de vrugt des appelbooms. Vergelyk vers 5. In de Hebreeuwse taal word alles, wat ergens uit voortkomt, of daar van afvloeit, desselfs vrugt genaamt. De Lxx ϰαρπὸς, γέννημα. II. Het gene sy vermeld van dese vrugt, is, dat deselve haar gehemelteGa naar margenoot+ soet is. Het gehemelte van den mensch is het bovenste deel binnens monds, welk vol geopende teedere pypjes en vol kliertjes is, die geduurig den mond met speeksel bevogtigen, welke seer bekwaam zyn om verscheidentlyk te worden aangedaan door de deeltjes van de spyse of drank, die in den mond genomen en gekauwd of doorgeslikt word; welke deeltjes de uit-einden dier pypjes of sagtelyk streelende een soete, of doende inkrimpen en deselve als kwetsende, een bitter of suure smaak doen voorkomen aan de ziel des menschen. Soodanige pypjes en kliertjes, tot de smaak dienende, zyn ook in de tonge ende de geheele keel, tot aan den slokdarm toe. Waarom de Lxx. hier en elders dit vertalen door λάρυγξ, de kele. Dogh egter voornamelyk word de spyse en drank gesmaakt door het gehemelte. Job. XII. 11. Gelyk het gehemelte voor sig de spyse smaakt. Het welk egter in een gesonden sin moet verstaan worden. Want om eigentlyk te spreken, smaakt het gehemelte niet, maar de redelyke ziel. Maar wat voor een smaak verwekt de vrugt deses Appelbooms?Ga naar margenoot+ Niet een bittere, suure, wrange; maar een soete: volgens de kragt van het grond-woord beteikent het iets, dat openende, streelende en verwyderende is, gelyk waarlyk bitter en suure dingen adstringeerende en samentrekkende; maar soete dingen, streelende, openende en verwyderende zyn. Het is bekend, dat de Appelen van verscheiden smaak zyn, sommige zyn soet, ander suur; dogh ook dat is een suur, dat met aangenaamheid en soetigheid getempert is: welke serpe smaak diensvolgens hier niet word uitgesloten. Want soet is alles, wat maar aangenaam, lekker en verkwikkelyk voor de smaak is. Soo kan het bittere selfs soet zyn. Spr. XXVII. 7. En dus word het ligt soet genaamd. Pred. XI. 7. De slaap des arbeiders is soet. Pred. V. 11. dat is, aangenaam en verkwikkelyk. Dit seggenwe, op dat niemand meene dat hier enkel souwde gespeeld worden op soete appelen; en niet ook op soodanige, die een aangename serpheid; of ook wel op Oranje-appelen, die een liefelyke bitterheid in sig hebben. Sy ondersteld dan, dat de vrugt des Appelbooms tot spyse is; ge-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 140]
| |
lyk ook waarlyk daar toe die boom-vrugt verordineert is. Gen. I. 39. Waarom men leest Jer. XI. 19. Laat ons den boom met syn vrugt verderven; daar staat in 't Hebreeuws לחכז syn brood, syne spyse: Ia de vrugt des Appelbooms is als tot spyse en drank te gelyk, en dient om den dorst te verslaan, wegens desselfs overvloedig sap. Behalven dat ook Appeldrank van die vrugt pleegt gemaakt te worden. Een spyse en drank, die soet en aangenaam is. I. Om datse voor een hongerige tot voedsel en een dorstige tot laefenis verstrekt. Want een hongerige is alles soet, wat hem versadigt, al was het bitter. Spr. XXVII. 7. II. Om datse een aangename kitteling en streeling in den mond ende het gehemelte veroorsaakt. III. Ook is'er een lieflyke geur by de vrugt des Appelsbooms, soo dat men door de reuk soo wel als door de smaak verkwikt word. |
|