V. Afdeeling.
Toe-eigening.
DE vervulling van dese profetie sullenwe sparen tot dat het volgende lid sal verhandeld zyn. En wat aangaat de toe-eigening, die sullenwe niet uitvoerig aandringen, maar alleen een schets daar van ter neder stellen.
Hier doet sig dan gelegenheid op
I. Tot ondersoeking of men waarlyk deel heeft aan Iesus en als behoorende tot syne Bruid, kan worden aangemerkt.
I. | Of Iesus wel soo heerlyk, dierbaar en alles overtreffende is in onse oogen, soo datwe hem verheffen boven alles wat groot en aansienelyk is in de weereld; als die de banier draagt boven tien duisenden; En als een Appelboom onder de boomen des wouwds, dat Hy in ons oordeel ook soodanig is onder de soonen. |
II. | Of men grooten lust heeft in syne schaduwe. |
a. | Zyt gy regt overtuigt geweest van uwe sonden en hebtge nergens heul konnen vinden, als in de geregtigheid van Iesus? |
b. | Hebt gy u ontdaan van de heerschappy des Satans en der weereld, en u begeeven onder de heerschappy van Iesus? |
| |
c. | Hebt gy waarlyk toevlugt genomen onder de schaduwe van Iesu bescherming? |
| Ende vind gy in allen desen |
α. | Grooten lust? |
β. | De Ruste van uw ziel? |
γ. | En geduurig verblyf? |