Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijIV. Afdeeling.
| |
[pagina 133]
| |
Seker dese beide zyn de voornaamste gebruiken van den Appelboom, die de Bruid hier vermeld, datse overdekt met hare schaduwe, en verkwikt met hare vrugten. Waar op ook siet de sinspreuk, die van sommige op den Appelboom gepast word: Protegit & nutrit. Ofte; Alit & tegit: Seker Paaps Digter past dit op Maria toe met dese versen:
Frondibus aestivas malus rapit obvia flammas;
Quosquos tegit foliis, fructibus arbor alit.
Exhibit hospitibus fructum virgo, exhibet umbras,
Ne tibi displiceat, visa placere Deo est.
Dogh het gene hy Godslasterlyk aan de Moeder toeëigent, seggen wy van den Zone Gods ende des menschen, de Heere Iesus Christus.
Den Appelboom keert af de heete zonnestralen,
Hy dekt door 't groene loof en voed door syne vrugt.
Soo kan den sondaar ook het bey by Jesus halen,
Als hy om voedsel, of verhit om schaduw sugt.
Wat het eerst aangaat, Ik hebbe grooten lust in syne schaduwe,Ga naar margenoot+ segt hy, en sitte'er onder. Men kan het ook volgens de Hebreeuwse spreekwyse opvatten: Ik hebbe lust te sitten of geseten te zyn onder syne schaduwe. Ofte: Ik sitte onder syne schaduwe, daar ik lust in hebbe. De saak komt op een uit, de Bruid gewaagt van een schaduwe hares Appelbooms; sy betuigt sig in die schaduwe te vermaken, en die geern te genieten, waarom sy sig daar onder begeeft, ja rust en sit. Dogh ter sake. De schaduw word gemaakt van enig digt of ondoorschynend lichaam (Corpus opacum) waar op de zonnestralen afsteuitende, soo treft de hitte der selve den genen niet, die daar onder of agter sig bevind. Ten dien einde zyn de dagen van de huisen, en de overspanning van tenten uitgevonden; niet alleen tot afweering van de stralen der zon, maar ook van alle andere ongemakken van de lugt. Soo seide Loth eens, dat de twee mannen onder de schaduwe synes daks waren ingegaan. Gen. XIX. 8. Insonderheid verstrekken de boomen tot een aangename schaduwe tegen de hitte van de zon, als die heet brand; wanneer door de digtigheid der bladeren de kragt daar van gesteuit word, en men sig verschuilende onder de schaduwe, verkwikt word, soo dat men sonder ongemak rondom over het veld kan henen sien, en de aangenaamheid desselfs aanschouwen. Hoe seer verkwikte Ionas de schaduwe van dien wonderboom? en hoe aanmegtig en verdrietig wierd hy als hy die weder missen moest? Jonae IV. 6, 8. Dies word in het gemeen alles, wat | |
[pagina 134]
| |
dient om onheil af te keeren en verkwikking toe te brengen, een schaduwe genoemd. De wysheid is tot een schaduwe, en het geld is tot een schaduwe. Eccl. VII. 12. Soo is alles, waar in men syn bescherming soekt, en waar toe men syn toevlugt neemt, een schaduwe. De schaduwe van Egypten. Jes. XXX. 2, 3. Van Hesbon. Jer. XLVIII. 45. Ga naar margenoot+Soo heeft desen Appelboom, Iesus Christus, ook syn schaduwe; en die beteikent Ga naar margenoot+I. De volmaakte geregtigheid Christi, voor soo verre hy word aangemerkt als die gene, op wien de heete zonnebrand van den toorn Gods is afgesteuit, soo dat de geloovige door tussenkomen van de geregtigheid Christi daar voor bevryd zyn. Dus segt Paulus, dat de geregtigheid Christi is over alle die gelooven, zynde over haar uitgestrekt als een deksel en overschaduwenden schild. Rom. III. 22. Uit desen hoofde word hy genaamd een schild. Gen. XV. i. Psal. LXXXIV. 12. LXXXIX. 19. Een versoendeksel enz. Rom. III. 25. Ga naar margenoot+II. De heerschappye van Iesus, die gefondeert is in syne geregtigheid. Psal. LXXXIX. 15. Dus word het woord schaduwe voor heerschappy genomen. Rigt. IX. 15. Klaagl. IV. 20. Dan. IV. Soo dat onder Jesu schaduwe te zyn, dat is, onder syne heerschappy te wesen. Ga naar margenoot+III. De kragtdadige bescherming, die Hy als de Middelaar, Heer en Koning oefent over de syne, die haar heil soeken in syne geregtigheid, en onder syn heerschappye sig begeven. Waar door sy voor allerley onheil van verdrukkingen haar soodanig bewaard, dat hyse of afweert, of in diervoegen matigd, datse haar niet schaden konnen. Vele plaatsen van nadruk doen sig hier op: Zie na Psal. XVII. 8. XXXVI. 8. LVII 2. XCI. 1 - 6. CXXI. 5, 6. Jes. IV. 6. XXV. 4. XXXII. 2. XLIX. 2. LI. 16. Ga naar margenoot+Maar men moet aanmerken van de schaduwe des Appelbooms, A. datse soo digt niet is, dat de zonne niet eenigsins'er nog door souwde flikkeren, gelyk bekend is. Dit kan ons te binnen brengen. Ga naar margenoot+Schoon de geregtigheid Christi volkomen is, en hy den toorn Gods ten vollen van de syne heeft weggenomen: soo dat sy niets daar van lyden om te voldoen aan Gods geregtigheid, is het nogtans soo gelegen, dat ook de uitverkorene en geloovige nog wel iets gevoelen en ondergaan van den toorne Gods. Soodanig konnen worden aangemerkt de hittige grimmigheden des Heeren, die tusschen beiden een geloovige selfs wel konnen treffen, wanneer de Heere in tegenheid met haar wandel, en syne pylen op en tegen haar verschiet. Of als hy om hare sonden haar ook besoekt met eenige tegenheden en swarigheden, die hy haar ten deele doet bitter vallen, toonende alsoo, dat hy wel een vergevende God is, maar nogtans wrake doende over hare daden. Ps. XCIX. En met een woord, alles wat nog de geloovige moeten ondergaan, tot de dood toe. Dogh egter in het midden van dat alles vindense hare verkwikking in de geregtigheid Christi, die haar soo overschaduwd, datse noit boven vermogen sullen gesogt worden, en dat die besoekingen niet | |
[pagina 135]
| |
met den eeuwigen toorn Gods sullen gepaart zyn. Want daar is geen verdoemenisse voor den genen die in Christo Iesu zyn, die niet na den vleesche wandelen, maar na den geest. Rom. VIII. i. II. De schaduwe van de boomen des wouwds is donker, naar, somberGa naar margenoot+ en droevig; en soo was het naar en droevig onder de heerschappy en het jok van de Ioodse Overheden, die het volk lasien opleiden, en het deden sugten en huilen; die den sleutel der kennis hadden weggebragt, ende het volk hielden in een dikke donkerheid van onwetenheid ende in een slaafse dienstbaarheid. Maar de heerschappy van Iesus is gepaard met ligt, vryheid en vrolykheid: het jok van Iesus is sagt en liefelyk. De Koninglyke wet van Iesus, hoe seerse ons verbind, sy is een wet der vryheid. En Iesus brengt die gene, die onder hem schuilen, noit in soodanigen naarheid, dat het niet gepaard souwde zyn met de tusschenstralende vertroostingen des Heiligen Geestes. B. Nog haddenwe aan te merken nopens het onderscheid tusschen deGa naar margenoot+ schaduwe des Appelbooms en die van de boomen des wouwds; dat de laaste door de scherpheid van hare bladeren doorgaans den regen bederven, soo dat de droppelen, daar van nedervallende, scherp zyn, en alsoo kan'er geen gras of goed kruid onder wassen. Maar de bladeren des Appelbooms laaten den regen soo alsse is, en doense suiver nederdalen op het gras en kruid, dat'er onder groeit. Souw ons dat niet te binnen konnen brengen, dewyl den regen een sinnebeeld is van de saligmakende Leer en den Heiligen Geest; hoe die Ioodse Overheden en Wetgeleerde de leere der saligheid en der godlyke waarheden verbasterd hebben, als in bitterheid en alsem; dat sy verkeerde leeringen aangaande den heiligen Geest en syn werkingen hebben geleeraard, waar door het onmogelyk was dat onder haren dienst ware geloovige groejen en bloejen konden. Maar hier van is geheel het tegendeel in Christo waaragtig: daar men onder syne heerschappy en opsigt is, krygt men den regen van de leere der waarheid suiver, en de werkingen des heiligen Geestes onvervalst: want hy is selfs nedergedaalt als een regen op het na-gras; als de droppelen de aarde bevogtigen. Ps. LXXII. 6. 2 Sam. XXIII. 4. Geeft dan de schaduwe van desen geestelyken Appelboom dit alles teGa naar margenoot+ kennen, en heeft deselve sulke uitmuntendheden boven de boomen des wouwds, is het dan wonder, dat'er Iesu bruid soo veel mede op heeft? dat sy'er lust in heeft? Ik hebbe grooten lust in deselve. Het woordGa naar margenoot+ geeft te kennen I. De begeerte, die de geloovige hebben gehad en nogGa naar margenoot+ mogten hebben naar deselve: want de Lxx vertalen dit woord doorgaans έπιϑυμεῖν. Dies sluit dese spreekwyse in: A. De begeerte van een verlegen sondaar naar de geregtigheid Christi. Word hy gesteken van den toorn Gods, hy weet nergens uitkomste, als onder de schaduwe van Iesus vleugelen. Hy hongert en dorst naar syne geregtigheid; hy vlied met syn begeerde daar henen. Dus | |
[pagina 136]
| |
word hy genaamd חמרח כל הנו'ם, Den wensch aller Heidenen, tot wien sy door het geloove komen souwden. Hag. II. 8. B. De begeerte van een sondaar, om ontdaan te zyn van de heerschappy des Satans, der sonde en der weereld, en onder de heerschappy van Iesus te zyn, syn jok te willen op sig nemen, met een innige wensch, dat alle syne genegentheden mogten gebogen zyn onder de gehoorsaamheid Christi. C. De ernstige begeerten van de geloovige, om in alle gevaaren, benauwdheden en tegenspoeden, de godlyke bystand, verkwikking en bescherming te genieten, welke begeerte geuittet word in kragtige gebeden en smeekingen tot God. Ga naar margenoot+II. Dogh ook beteikent dit woord de tegenwoordige blydschap. Het genoegen en verlustiging des geestes, die een geloovige vind in en onder de schaduwe van haren Appelboom. A. Sy heeft lust in de geregtigheid Christi, die te overdenken, daar van door den geloove haar gebruik te maken, en het voordeel daar van te ondervinden. B. Sy heeft lust in de heerschappy van Iesus over haar, en vermaakt sig in syn jok en geboden. C. Hoe verblydse sig, datse onder hem een veilige bescherming kan vinden tegen alle kwaad. Psal. LXIII. 8. Gy zyt my een hulpe geweest, en in de schaduwe uwer vleugelen sal ik vrolyk singen. Ga naar margenoot+Is dan dese schaduwe soo seer begeerlyk; vind een ziel daar onder soo seer haaren lust en genoegen; wat wonder datse sig niet slegts daar eens onder begeeft, maar daar onder gaat sitten. Ik sitte'er onder.Ga naar margenoot+Het woord beteikent ook woonen, verblyven. Dies de Lxx het somtyds vertalen μένειν διαμένειν. Ook wel rusten παύειν, αναπαύειν, ἡσυχάξειν. Dies begrypenwe twee dingen door dit woord. Ga naar margenoot+I. Het geduurig verblyf onder de schaduwe dese Appelbooms, en dat behelst A. Het volkomen voornemen en opset des herten, om sig altoos te houwden aan de geregtigheid Christi, altoos te blyven schuilen agter desen schild. In Christo en Christi woord de blyven. Zie Joh. VI. 56. VIII. 31. Hand. XIII. 43. Col. I. 23. B. Het volkomene opset om altoos te blyven onder de gehoorsaamheid Christi en syne heerschappy. 1. Tim. II. 15. Te blyven in het geloove, liefde en heiligheid. 2 Tim. III. 14. Blyf in het gene gy geleerd hebt. Zie ook 1 Joh. III. 6 - 24. Hand. XI. 23. Jac. I. 25. C. De geduurige verblyving onder de bescherminge Gods. Dus lesenwe Psal. XXVII. 4, 5. Een ding heb ik van den Heere begeert, dat sal ik soeken: dat ik alle de dagen myns levens mogte woonen in het huis des Heeren, om de lieflykheid des Heeren te aanschouwen, ende te ondersoeken in synen tempel. Want hy versteckt my in syne hutte ten dage des kwaads, hy verbergt my in 't verborgen syner tente; hy verhoogt my op eenen rotssteen. | |
[pagina 137]
| |
II. Dit woord beteikent die soete en aangename ruste, die de ziel genietGa naar margenoot+ onder de schaduwe van Iesus. dat is, a. Onder de geregtigheid Christi. Jes. XXXII. 17, 18. Het werk der geregtigheid sal vrede zyn: ende de werkinge der geregtigheid, sal zyn gerustigheid ende sekerheid tot in eeuwigheid. Ende myn volk sal in eene woonplaatse des vredes woonen, ende in wel versekerde wooningen, ende in stille geruste plaatsen. Daar vindse ruste. Matth. XI. 28. Komt herwaarts tot my, alle die vermoeid en belast zyt, ende ik sal u ruste geven. En Psal. CXVI. 7. Myne ziele, keert weder tot uwe ruste, want de Heere heeft aan u wel gedaan. b. Onder Christi heerschappy. Matth. XI. 29. Neemt myn jok op u, en leeft van my, dat ik sagtmoedig ben, en nederig van herten: ende gy sult ruste vinden voor uwe zielen. c. Onder syne bescherming. Zie Psal. III. 6, 7. XXIII. 2- XXVII. 5. XLVI. 2 - 6. |
|