Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijII. Afdeeling.
| |
[pagina 129]
| |
had in haar staat op aarden, als een lelie onder de doornen, dat sy hem beschryft in syn verheerlykte staat in den hemel, onder de Engelen en geesten der volmaakte regtveerdige. En het is een sekere waarheid, dat Christus veel voortreffelyker is dan de Engelen, gelyk Paulus uitvoerig beweert Hebr. I. 5. - Dogh dewyl dese soonen by boomen des wouwds vergeleken worden, en die vergelyking niet past op de Engelen, soo konnen wy in die opvatting niet toestemmen. Ook beschryft de Bruid Christum soo seer niet, soo als, en wat hy is in den hemel, onder Engelen; maar soo als hy geestelyker wyse is in syn kerk op aarden. Andere verstaan door de Soonen, de Groote, magtige en KoningenGa naar margenoot+ der aarde, of ook die boven andere uitmunten in wysheid, de Filosofen en wyse onder de volkeren. Want Ezech. XXXI. 3, 6. word de Koning van Assyrien vergeleken by een Ceder op Libanon, onder welks schaduwe alle groote volken woonen. En Nebukadnezar, Dan. IV. 20-22. Dus word de Koning van Iuda by een boom vergeleken, waar van de Ioden seiden: Wy sullen onder syne schaduwe leven onder de Heidenen. Klaagl. I. IV. 20. En seker, Christus is de Overste van de Koningen der aarde. Openb. I. 5. De Koning der Koningen en Heere der Heeren: Openb. XIX. 16. Wie is hem gelyk onder de kinderen der magtigen? Psal. LXXXIX. 7. Sy zyn by hem als een stofken aan de weegschaal, en een dropken aan den emmer. Jes. XL. 15. Maar gelykewe door de Dogteren in het voorgaande vers bysonder deGa naar margenoot+ Joodse kerk verstaan hebben, soo meenenwe datwe dese Soonen insgelyks onder het Jodendom voornamelyk moeten soeken. Dies verstaan wy door deselve, wel eenigsins in het gemeen de Joden, als welke roemde dat harer was de aanneminge tot kinderen, (hoewel sy waren υἱοὶ ἀπειϑέιας, soonen der ongehoorsaamheid. Ephes. II. Ia niet syne kinderen, maar een verdraaid en verkeerd geslagte.) Dogh voornamelyk hebbenwe ons oog op de Groote, wyse en aansienelyke onder deselve, de leden van het groote Sanhedrin, de Overpriesters, Schriftgeleerde en Ouwderlingen des volks. De kinderen der magtige. Psal. XXIX. 1. De כנ' א'ש kinderen des mans; dat is, aansienelyke. Psal. XLIX. 3. Jes. II. 9. Ia van welke gesegd was: Gy syt Goden en soonen des allerhoogsten. Psal. LXXXII. 6. Zie daar dan de twee partyen, die tegen elkander gesteld en vergeleken worden; Christus by een Appelboom; de Oversten der Joden by boomen des wouwds. Christus konnenwe aanmerken, dat van de Bruid beschreven word, of soo als hy sig vertoond heeft in syn omwandeling op aarden; of, soo als hy sig vertoond geestelyker wyse in syn koningryk. |
|