Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
Eerste afdeeling.
| |
[pagina 126]
| |
toe heeft,) vermeldende aan de eene zyde syne uitmuntende eigenschappen boven andere, en aan de andere zyde, wat verkwikking, bescherming, wat vrugt en soetigheid sy van en door hem genoot. Ga naar margenoot+Invoegen dese woorden behelsen ‘een heerlyke beschryvinge des Bruidegoms, (gepast op de voorgaande, die Hy van de Bruid gegeven had) waar in sy de voortreffelykheid Christi beschryft boven alle wyse en magtige onder de menschen, en in 't bysonder onder de Ioden; onder het Sinnebeeld van een Appelboom; van wien sy te gelyk betuigd, een groot voordeel, bescherming, verkwikking en soetigheid’ te erlangen. Ga naar margenoot+Weshalven sig hier twee deelen opdoen. I. Een beschryving van de uitmuntendheid van Iesus, in vergelyking van andere, onder het sinnebeeld van een Appelboom onder de boomen des wouwds. II. Wat voor goed en nuttigheid de Bruid van hem erlangt: Ik hebbe lust in syne schaduw, ik sit'er onder, enz. Ga naar margenoot+Nopens het I. daar in moetenwe aanmerken a. de protasis, of het voorstel van de gelykenis: Gelyk een Appelboom onder de boomen des wouwds. b. De apodosis, of toepassing: Soo is myn liefste onder de sonen. Ga naar margenoot+Het naamwoord תפוח word sesmaal in de schrift des Ouwden Testaments gevonden, en daar onder vyf maal in de schriften van Salomo, en onder die viermaal in dit lied. Ende het word gebruikt eensdeels voor den Appelboom selfs, en anderdeels voor de vrugt desselfs. Gelyk ook in de Griekse taal het woord μῆλογ (dat de Lxx over al gebruiken) en in de Latynse taal malus en malum den Appelboom en de vrugt desselfs beteikenen. Voor de boom word het buiten kyf genomen. Joël I. 12. daar de Tappuach, Appelboom, geteld word onder de tamme en vrugtdragende boomen, De Wynstok, Vygeboom, Granaatappelboom, Palmboom ende Appelboom. Hoogl. VIII. 5. word het ook voor den boom genomen: Onder den appelboom heb ik u opgewekt; en dus ook in dese plaats. Maar door appelen word het vertaalt Spr. XXV. 11. Een reden op syn pas gesproken, is als gouwdene appelen in silvere gebeelde schalen. Insgelyks Hoogl. II. 5. Versterk my met de appelen. En Cap. VII. 9. Den reuk uwer neuse is als appelen. Daar men egter souwde konnen denken, of het niet genomen wierd voor den Appelboom in syn bloesem staande, of voor den Appelboom selfs, die bloejende, een seer aangename reuk van sig geeft. Ga naar margenoot+Wat een Appelboom zy, is onder ons genoegsaam bekend, daar sulken overvloed der selver in onse hoven en boomgaarden gevonden word; en welke soo veel verscheide zyn van soort, dat het onmogelyk ware die alle op te tellen. 't Is een boom, die geteeld word uit wortelspruiten of uit korlen, die gezaaid worden; een boom, die opgroeit, dogh tot geen merkelyke hoogte; die hare takken egter wyd uitbreid; in het voorjaar pryktse met overvloedige bloesem, die aan het oog en de reuk te gelyk seer aangenaam voorkomt; in de somer praalt | |
[pagina 127]
| |
sy met groen loof, dat een aangename, dogh egter geen naare schaduwe geeft: de bladeren der selve zyn doorgeschakeert met cierlyke vrugten, die een liefelyk gesigt uitleveren, wanneer'er de boom overvloedig van voorsien is, welke ryp geworden zynde, soo doense de takken nederwaarts buigen, en sig als het ware neigen en aanbieden om geplukt te worden; een vrugt, die seer aangenaam voor het gesigt is, soo wegens desselfs ronde figuur, als door de koleuren, wit, geel en rood, die sig daar in doorgaans door een vermengen; seer liefelyk en verkwikkelyk van smaak; het sy door haare soetigheid, of serpigheid: ook gesond en versterkende; als mede soet en lieffelyk van reuk. De Chaldeeuwse uitbreider verstaat hier in het bysonder de Citroen-appelboom;Ga naar margenoot+ Andere de Oranjen-appelboom. Welke in opsigt van de schoonheid van stam, loof, bloesem en vrugten onse gemeene appel-boomen nog overtreffen. En het konde zyn, dat soodanigen boom hier beoogt wierde, als de welke in de Oosterse landen overvloediger en grooter, als in dese landen gevonden wierden. Met soodanigen Appelboom nu worden vergeleken de boomen desGa naar margenoot+ wouwds; die in het wilde wouwd daar henen wassen sonder culture en sonder ordre, die haar kruin steil opbeuren en een naare en duistere schaduwe geven; dogh geen vrugten voortbrengen, of immers niet voor de menschen, maar voor beesten, gelyk de eikels der eikenboomen; van welker loof den regen als een scherpe vogtigheid afdruipt, soo dat'er geen andere planten, nog gras onder konnen wassen: Dies dienense nergens toe dan tot uitterlyk cieraad, tot omtuining voor de winden, en om eindelyk afgehouwen en tot timmer- of brandhouwt gebruikt te worden. Wanneer nu hier besproken word van een Appelboom onder de boomenGa naar margenoot+ des wouwds, soo kan men het opvatten dat het alleen geschied in vergelyking; als of hy seide, gelyk een Appelboom is te vergelyken by, en te prysen boven de boomen des wouwds, alsoo, enz. Immers sulke vergelykingen zyn niet ongewoon in de herders-gesangen, selfs van ongewydde Schryvers. Virgilius van de stad Romen sprekende, segt:
---Haec tantum inter alias caput extulit urbes,
Quantum lenta solent inter viburna cupressi.
Dat is:
Dat Romen munt soo uit verre boven andre steden,
Als de Cypres haar kruit beurt boven 't lynen-kruid.
Horatius, sprekende van Julius Caesar, die vergodet was naar de wyse der Heidenen, vergelykt syn gesternte by de Maan, die uitmunt onder en boven andere sterren.
--- Micat inter omnes
lulium sidus, velut inter ignes
Luna minores.
| |
[pagina 128]
| |
Of anders kan men de kragt van onse gelykenis dus opvatten, dat desen Appelboom, waar by Christus vergeleken word, werde aangemerkt als groejende midden onder de wilde boomen, door haar gedrukt en door der selver schaduwe benadeelt wordende. Dus verre het voorstel van de gelykenis. Hier op latenwe volgen in de |
|