Joppe tot aan Caesarea, ofte van Ptolemais tot aan Tyrus uitstrekte. Want de zee verbeeld het Heidendom.
Ga naar margenoot+II. Dewyl Saron een vrugtbare landstreek was, soo kan door een Roose van Saron en Lelie der dalen, welke in valleyen groejende, geduurige vogtigheid hebben en daar door te overvloediger en weeliger wassen, te kennen gegeven worde de ongemeene vrugtbaarheid en heerlyke toestand van de kerk in de eerste tyd. Vergelyk Jes. XXXV. 1, 2.
Ga naar margenoot+III. De geleerde Heer Melchioris oordeel dat hier dese drie dingen, nopens den staat der eerste Christenkerk voorsegd worden.
a. | Dat de kerk hare nieuwelyks-bekeerde gehad heeft als Roosen en Lelien. |
b. | Dat sy met blydschap en danksegging aan haaren Bruidegom vermeld haar loffelyke en prysweerdige staat. |
c. | Dat de eerste Christenkerk onder de Ioden vrede heeft erlangt, en alsoo sig meer en meer heeft konnen voortsetten. Vergelyk Hand. IX. 31. De gemeinten door geheel Judea, en Galilea, en Samaria hadden vrede, en wierden gestigt: ende wandelende in de vreese des Heeren, ende de vertroostingen des Heiligen Geestes, wierden vermenigvuldigt. |
Ga naar margenoot+IV. Dog andere zyn van oordeel, dat hier de kerk sig beschryft als een Roose van Saron en Leie der dalen, wel ook om haar cierlyke deugden en vrugtbaarheid; maar buiten dat
a. | Om te kennen te geven dat sy nu in de weereld als een open veld staat te groejen, niet meer opgesloten zynde door de grensen van Kanaan, en door den middel-muur des afscheidsels: maar dat sy nu opentlyk stand greep in de weereld, soo dat ieder een haar schoonheid beschouwen, toegang tot haar vinden, en door haren reuk verkwikt worden kon. |
b. | Dogh gelyk een roos in een open veld, en een lelie in de dalen staande, gevaar loopt om van ieder, die voorby gaat, afgeplukt, of van de dieren des velds vertreden te worden; dat de kerk hier ook soo word beschreven in haar nedrige, laage, verdrukte staat, als wordende nu en dan overstroomd door de wateren, die van de bergen komen nedersakken, wordende vertreden en gekrenkt door het wild gedierte. Met een woord, als een verdrukte, door onweder voortgedrevene; dogh die sig egter in het midden van die staat cierlyk, welriekende, en vrugtbaar vertoonde, gelyk gesien is. Hoe men het ook neemt, daar is niets dat tegen de gelykvormigheid des geloofs, nog tegen de kragt der woorden en samenhang strydende is. |