Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijII. Afdeeling.
| |
[pagina 102]
| |
Ga naar margenoot+met Bochartus, die hier de gemeene Lelien door verstaat, doch die in Judaea, Syrien, Egypten en Susiana veel heerlyker en cierlyker gevonden werden, als in onse landen. Van welke Lelien een kostelyke salfGa naar margenoot+ gemaakt wierd, die men noemde Unguentum Susinum, gelyk Hezychius segt: Σόυσινον τό ἐϰ ϰρίνου μύρον. En Suidas: Σόυσινον τὸ μύρον, ἤ τὸ ϰρίνον. Zie ook andere getuigenissen van Athenaeus, Theofrastus, Dioscorides, Plinius en andere, by den selven Bochart Can. lib. 2. cap. 14. Col. 751. die eenstemmiglyk getuigen, dat Unguentum Susinum Leliensalf beteikent, om dat Susan een Lelie is te seggen. Ga naar margenoot+Hier van daan word ook afgeleid de naam Susan, de Hoofdstad van de Persianen en Susiana, een gedeelte van Persien. Want de Persianen worden gesegd Lelien in haar wapen te hebben gevoerd, gelyk hedendaagsGa naar margenoot+ Vrankryk: mogelyk wegens de menigte en uitnemendheid der Lelien, die daar gevonden wierden. Soo segt Stephanus de Urbib. ‘Susa word benoemd van Lelien, welke dat land seer overvloedig’ voortbrengd: Want de Uitheemse noemen een Lelie Susan. Soo dat Bochartus eindelyk besluit: Indien alle dese dingen, namelyk deGa naar margenoot+ overeenstemming van alle nieuwe en ouwde Schryvers, en van alle de Oosterse, ia selfs sommige Europische talen, niet genoegsaam is om de beteikenis van dit woord vast te stellen, op wat gronden sullenwe dan oit ontrent de beteikenis van eenig woord seker zyn? In de Griekse taal word een Lelie genoemd ϰρίνον, gelyk de Lxx het hier ook vertaald hebben: Hoewel sy dat ook wel in 't gemeen gebruiken voor פרח een bloeme. En geen wonder: want alle Lelie is een Bloem, hoewel alle bloem geen Lelie is. En seker, met regt word de Lelie hier by de Roos gevoegd; want selfs word van uitheemse Schryvers gesteld, dat de Lelie in uitnementheid en edelheid naast aan de Roosen komt. Ga naar margenoot+Dogh daar word niet alleen gesproken van een Lelie, maar van een Lelie der dalen. Het is bekend, dat in onse landen word gevonden een seker soort van welriekende bloemtjes, die genoemd worden Lilium Convallium, Lelytjes van den dalen, of anders Maybloemtjes, die in overvloed wassen in valleyen en bosschen; dogh Dodonaeus meent dat deselve by de Ouwde, immers onder die naam, niet bekend zyn geweest. Soo dat wy het verstaan van de gemeene Lelien, die by ons wel alleen in de hoven gevonden worden, maar in de Oosterse landen doorgaans ook op het veld ende in valleyen: gelyk soo Christus spreekt, van de Lelien des velds. Matth. VI. 28. Ik weet niet waar ik het gelesen of gehoort heb, dat iemand in die woorden van Christus de Tulipanen verstaat, welker sommige met ongemeene kleuren geschakeerdGa naar margenoot+ zyn. 't En zy men daar door Lelien des velds, in het gemeen de bloe- | |
[pagina 103]
| |
men des velds versta, gelykwe gesien hebben dat de Lxx ϰρίνον ook wel gebruiken voor פרח een bloeme in het gemeen, Species pro genere. Hoedanig men nu een Lelie der dalen moet aanmerken, daar ontrent zyn de gedagten verscheiden. I. Sommige nemen het in een goeden sin: dat de lelien in de dalenGa naar margenoot+ cierlyker en overvloediger wassen, dewyl valleyen geduurige vogtigheid hebben om voedsel tot wasdom te konnen verschaffen. II. Andere daar en tegen merken een lelie der dalen aan, als staande in een laage plaats, die ook wel onderworpen is, door de stortregens, welke van de bergen nedervallen, overstroomt; of ook wel vertreden te worden van de dieren, of afgeplukt van de voorby-gaande. |
|