Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
Eerste afdeeling.
| |
[pagina 96]
| |
hem moest toegeëigend worden. In welk gevoelen zyn geweest Origenes, Theodoretus, Bernardus, Pellicanus, Fr. Junius, Dietericus, Cotton, Mercerus, J. H. Ursinus, Durham en andere: Meinende dat de woorden selfs, vol majesteit synde, sulx medebrengen; en dat het ook des Bruidegoms werk is, sig selfs en de Bruid, maar niet het werk van de Bruid, haar selfs te prysen. Ga naar margenoot+Dogh andere zyn van oordeel, dat men gevoegelyker dese woorden opneemt als van de Bruid gesproken. Onder dese vinden sig, behalven de Chaldeeuwsche uitbreider en de meeste Ioodse schryvers, ook Greg. Nyssenus, Isidorus Clarius, Osiander, Ainsworth, Jac. Capellus, Heunischius, Coccejus, en na hem Heidegger, Melchiors, Groenewegen, Lydius en meer andere. Ga naar margenoot+De redenen, waar mede dese sig beweeren, zyn I. Om dat de Bruid in het voorgaande gesproken had, en men niet moet oordeelen dat'er van sprekende persoon veranderd word, 't en zy'er in de spreekwyseGa naar margenoot+ noodsake sig op doet om een andere persoon in te voeren. II. Om dat de volgende woorden Christi tot beantwoording zyn van die van de Bruid: gelyk vers 3. wederom de Bruid spreekt tot beantwoording van Ga naar margenoot+ des Bruidegoms woorden. III. Om dat het ook beter op de Bruid past: Ik ben een Roose van Saron, ende een Lelie der dalen, als op Christus, die hier voorkomt als al verheerlykt ter regterhand Gods, en buiten lyden gesteld, 't welk nogtans, gelykwe sien sullen, de spreekwyse schynt in te sluiten. En seker, de woorden zyn niet te hoogdravend om van de Bruid te konnen gesegd worden, gelyk uit de toestemming van de Bruidegom blykt vers 2, als mede uit dit gantsche lied. Segt men, dat het de Bruid niet toekomt haar selfs te prysen; de antwoorde is gereed; I. Dat sy haar selfs niet roemt, maar de genade Gods in haar. Vergelyk het bedryf van Paulus 1 Cor. XV. 10. II. De selfde swarigheid doet sig op Cap. I. 5. VII. 12, 13. VIII. 10. III. De woorden behelsen niet alleen een roem, maar ook een klagte, en is het een roem, hetGa naar margenoot+ sal voornamelyk in de verdrukkingen wesen, gelykwe zien sullen. Weshalven wy ieder zyn vryheid latende, daar toe overhellen, dat het de Bruid is, die hier de reden opheft: en waar op de Bruidegom toestemmende antwoord. Ga naar margenoot+Invoegen deser twee versen in sig behelsen ‘Een erkentenis en belydenis die de kerk en geloovige ziel doet van de geestelyke schoonheid, die haar door den Heiligen Geest was medegedeelt, welke door de genade Gods sig in haar vertoonde, selfs midden in de verdrukkingen, beantwoord van de Heere Iesus met een toestemming en uitbreiding van haren lof in vergelykinge en tegenstelling van andere,’ die van de kerk onderscheiden en haar vyandig wesen mogten. Ga naar margenoot+Weshalven van selfs hier twee deelen sig opdoen. I. De taal en belydenis van de Bruid. II. De antwoord en toestemminge des Bruidegoms. | |
[pagina 97]
| |
De Bruid spreekt van haar selfs, Ik: verstaat de kerke Iesu ChristiGa naar margenoot+ onder het Nieuwe Testament, en wel in de eerste tyden na de hemelvaard en uitstorting des Heiligen Geestes: en in de tweede plaats ook ieder geloovige. Dese, van sig selfs sprekende, onder de naam van ik, beschryft sig niet in haar natuurlyke staat; want soo was sy een onreine; ja in sulken staat, als vertoond word Ezech. XVI. 1 - maar nu was syGa naar margenoot+ van staat verandert; afgewasschen, gereinigt, geregtveerdigd en geheiligd door het bloed Iesu Christi en den Geest onses Gods. Sy was overgegaan uit de duisternis tot Gods wonderbaar ligt; getrokken uit dese tegenwoordige weereld, en geset in het koningryk des Soons van Gods liefde. Soo dat sy wel mogt seggen, in opsigt van het gene sy eertyds was: Ego non sum ego: Ik ben ik niet meer. En wanneer wy nu al aanmerken dat sy sig beschryft in opsigt vanGa naar margenoot+ haren genadenstaat, soo verstaat sy door ik haar selfs niet, in haar eigen kragt en vermogen aangemerkt: maar in sulken sin, als Paulus eens seide: Door de genade Gods ben ik dat ik ben: En diensvolgens niet ik, maar de genade Gods, die in my werkt. Want het eigen-ik, en eigen-selfs van een geloovige is gekruist met Christus; soo dat hy seggen kan, Ik leve, doch niet meer Ik, maar Christus leeft in my, ende het leven dat ik in den vleesche leve, leef ik door het geloove van Christus, die my lief gehad ende hem selven voor my heeft overgegeven. Gal. II. Dit moestenwe voor af aanmerken tot voorkoming van alle gedagten, als of de Bruid sig hier schuldig maakte aan eigen-lof en roem, die stinkende en walgelyk voor God en voor de menschen is. Dus dan aangemerkt, vergelykt sy haar selfs met I. een RooseGa naar margenoot+ van Saron: II. een Lelie der dalen. Het woord חכצלת Chabatséleth word niet meer als in nog eene plaats buiten dese gevonden: namelyk Jes. XXXV. 1. De wildernisse sal sig verheugen, en sal bloejen als een roose. Dogh niet alle Oversetters vertalen het door een roose. In onsen plaats hebben de Lxx ἄνϑθ, eenGa naar margenoot+ bloeme. Hieron. flos, ander lilium, een lelie. Bochartus, Narcissus. En Jes. XXXV. 1. hebben de Lxx, de Targum, de Vulgata en de Arabische oversettingen een lelie, de Syrische Narcissus. Avenarius in syn Woorden-boek segt: dat Chabatseleth beteikent eenGa naar margenoot+ lelie, een bekende bloem, die naast de roose in voortreffelykheid is: Dat het woord te samen gesteld is uit הכח overdekken en אל schaduwe, om dat de lelie een overdekkende schaduweGa naar margenoot+ geeft; of anders van כאל ajuin. Dies vertaalt hy onse text-woorden: Ik ben een Lelie van Saron, een Roose der dalen: Gelyk een Roose is onder de doornen, enz. Edogh dewyl het woord שושנה buiten kyf een lelie beteikent, gelykwe zien sullen, en Chabatseleth van שושנה word onderscheiden, soo nemenweGa naar margenoot+ het eerste voor een bloem in het gemeen en in het bysonder een Roose. Sommige brengen het af van חכץ compressit, om dat de blade- | |
[pagina 98]
| |
Ga naar margenoot+ren van een roos, bysonder die nog niet geheel open is, nauw in elkander gedrukt zyn. Ga naar margenoot+Hoedanigen bloem nu een Roose zy, is onder ons bekend. Een bloem van een aangename roode blosende koleur en van een liefelyke reuk, hebbende ook veel nuttige gebruiken tot verkwikkinge en geneesing.Ga naar margenoot+ Daar worden verscheidene soorten gevonden, in welker optelling wy ons niet willen inlaten. De roos word de Koninginne der bloemen genoemd. Muretus noemdese sterren van het aardryk, en de sterrenGa naar margenoot+ roosen van den hemel.
Ga naar margenoot+Esse rosas coeli merito quis dixerit astra;
Astra sed & terrae dixeris esse rosas.
Men merk de sterren aan als roosen van den hemel,
Maar 's aardryks sterren zyn de roosen schoon van gloor.
Ga naar margenoot+Een ander digter gaat nog verder, en noemt de roosen Zonnen van het aardryk: ‘De zon, zegt Hy, behoeft sig niet te verhooveerdigen, om dat sy de kroon spant onder alle sterren: want de roos flonkert alsoo veel onder andere bloemen. d'Eene bralt in haar cirkel met een weergaloose klaarheid, en de andere betooverd ons, op de steel staande, met een onuitsprekelyke aanminnigheid, soo dat de roos een zon van 't aardryk, en de zon daar en tegen de roos isGa naar margenoot+ van den hemel. De roos is haar eigen selfs lof; segt een ander Schryver, en om geen andere oorsaak zyn haar bladeren in de gedaante van tonden verleend, als om ons aan te wysen dat Sy maar alleen weerdig is haar selfs te prysen: en daar de natuur haar met geen spraak heeft beschonken (hoewel het een gemeen woord is, dat de roosen spreken, Vidi rosam loquentem) soo pryst sy haar selven met’ de zielkittelende reuken, diese uitwaasemd. Welke woorden wy te liever hebben willen aantrekken, om datse niet kwalyk op ons onderwerpsel passen, terwyl hier Eene, die een roos is, sprekende, en haar selven prysende word ingevoerd. Ga naar margenoot+Dogh de bruid vergelykt haar selfs niet alleen by een roose, maarGa naar margenoot+ by een Roose van Saron. Hier over vallen tweederleye gedagten: I. Sommige nemen Saron voor een eigen naam van een plaats of landstreke, waar in sy dan egter niet alle over-een-stemmen. Daar is een Saron, waar van men leest I Chron. XXVII. 29. dat over de runderen, die in Saron weidden ten tyde Davids was Sirai de Saroniter: welke onderscheiden worden van de runderen in de leegten. Soo dat het daar uit schynt te blyken dat Saron een bergagtige of ten minsten vlakke landstreke was. En het was een vermakelyke en vrugtbare landsdouw. Immers dus komt Saron behalven in des plaatse voor. Jes. XXXIII. 9. Het land treurt, het kweelt, de Libanon schaamd sig, hy verwelkerd: Saron is geworden als een woestyne: soo Basan als Carmel zyn ge- | |
[pagina 99]
| |
schuddet. Zie ook Jes. XXXV. 2. De woestyne sal lustig bloejen ende sig verheugen: de heerlykheid van Libanon is haar gegeven, de cieraad van Carmel ende Saron. En nog eens, Jes. LXV. 10. Ende Saron sal tot een schaapskooje worden, ende het dal Achors tot een runderleger voor het volk, dat my gesogt heeft. A. Dogh men leest van een twederley Saron by Eusebius: ‘SaronGa naar margenoot+ is de naam van een landstreke, welke sig van den berg Thabor tot aan’ de zee van Tiberias uitstrekt. B. ‘Daar is ook een ander Saronas, te weten, de landstreke tusschen’ Caesarea en Joppe. Op gelyke wyse spreekt Hieronymus. C. Men leest ook Jos. XII. 18. onder de 31 Koningen, dieGa naar margenoot+ Iosua verslagen heeft, eenen van Lassaron. Alwaar de Vulgata heeft Saron, als of de ל geen wortel-letter, maar een articulus of vingerwys ware. Waar van Bonfrerius ook niet vreemd is, oordelende dat dit Lassaron of Saron is geweest, niet alleen een Stad, gelegen tusschen Caesarea en Joppe, maar de gehele landstreke daar ontrent, die seer vrugtbaar en bekwaam was tot het weiden van kudden. Dogh Munsterus verwerpt de Vulgata, om dat de eigen namen geen vingerwys of ה demonstrativum ontfangen, die hier in de ל met een patach souw ingesloten zyn; te meer, om dat de Targumist ook de ל als een wortelletter erkent, terwyl hy het overset niet, רשדון, maar רלשרון. Hier mede stemt And. Masius overeen, dat Lassaron de neem van een Stad zy, in de Handelingen der Apostelen genoemt Assaron, en gelegen niet verre van Lydda; Hy heeft syn oog sonder twyfel op Hand. IX. 35. daar egter niet Αοταρὼν, maar Σάρωνα gelesen word. Heidmannus teld ditGa naar margenoot+ Sarona onder de voortreffelykste steden van de stamme Efraims, gelegen op een berg, niet verre van de zee. Van welke stad de omliggende landstreke, die seer vrugtbaar sas, haar naam bekomen heeft; want sy wierd genoemd de velden van Saron. Dus schryft ook de GeleerdeGa naar margenoot+ Ligtfoot: ‘Tusschen Lydda en de zee strekt sig uit een wyde valleye, sig wyds en syds uitbreidende, en hier en daar bewoond door dorpjes, welke de schriftuur des Nieuwen Testaments noemt Sharona; en misschien dat deselve of een deel daar van genoemd word,’ het dal of vlakke van Ona. Neh. VI. 2. XI. 35. 1 Chr. VIII. 12. Deselve Schryver getuigd, dat de Talmudisten veel gewagen vanGa naar margenoot+ Saronitische wyn, die soo sterk was, dat men'er twee deelen waters in mengen moest. Ook is aanmerkelyk, het gene men leest in het Talmudische traktaat Sotah: ‘Dat een man, die een ticchelsteenenGa naar margenoot+ huis gebouwd hadde in Saron, niet bevoegd was om weder te keeren uit den stryd: het gene de wet aan andere toestond; want indien iemand een nieuw huis gebouwd hadde, die keerde weder, indien hy het nog niet had ingewyd, volgens de wet. Deut. XX. 5. Maar de inwoonders van Saron keerden niet weder, om dat die alle’ seven jaren genoodsaakt waren hare huisen te vernieuwen. De reden was, om dat de aarde van Saron niet seer bekwaam was om | |
[pagina 100]
| |
ticchelsteenen af te maken, want sy duurden niet lang, soo dat de inwoonders in seven jaren somtyds tweemaal hare huisen vernieuwen moesten. Waarom'er ook gesegd word dat den Hoogepriester op den grooten versoendag in het bysonder een gebed deed voor de Saroniters, dat hunne huisen hen niet tot graven mogten worden. Ga naar margenoot+De Geleerde Wagenseil meent uit dese plaats te konnen bevestigen, het gene daar van de onbekwaamheid van de aarde van Saron tot het maken van ticchelsteenen gesegd word. ‘Want, segt Hy, men kan uit Hoogl. II. 1. besluiten, dat het land ontrent Saron vervuld wasGa naar margenoot+ met schoon-roode en welriekende roosen. Maar gelyk Plinius leert: de Roos groeit liever en ruikt beter in drooge, als in vogtige plaatsen. Sy wil niet geplant zyn in vette en kleyagtige aarde, maar’ in een grond die ligt en keyselagtig is. Ga naar margenoot+D. Men leest ook 1. Chron. V. 26. van een Saron, dat over de Iordane in het land Gilead gelegen heeft, daar gesegd word van de Gaditen,Ga naar margenoot+ dat sy woonden in Gilead, in Basan ende in alle de voorsteden van Saron tot aan hare uitgangen. Alwaar sommige door Saron een stad: per suburbana Saron intellige villas & vicos extra urbes positos: ‘Verstaat door de voorsteden of bysteden van Saron, de gehugten en’ dorpen buiten de steden gelegen. Ga naar margenoot+E. Een andere Godgeleerde stelt Saron wederom op een andere plaats: ‘Nevens de zee na het Noorden toe is een gebergte, dat by Josephus de naam draagt van Scala Tyriorum, dat Noordwaarts van Ptolomais 100 stadien afgelegen is, en sig uitstrekt tot aan de grensen van de stad Tyrus. Dese bergagtige landstreke maakt een scheiding tusschen Fenicien en Galilea, en strekt sig eenigsins uit tot in de’ stamme Aser, onder de naam van het gebergte of den berg Saron. Jes. XXXIII. 9. XXXV. 2. Uit dit alles siet men dat'er een vierderley Saron gesteld word. I. In het land Gilead over de Iordane. II. Niet verre van de zee, tusschen Ptolomais en Tyrus. III. Ook naby de zee tusschen Joppe en Caesarea. IV. Tusschen den berg Thabor en de zee van Tiberias. Het eerste Saron word buiten kyf verstaan I. Chron. V. 16. en mogelyk ook Cap. XXVII. 29. en misschien dat Jes. XXXIII. XXXV. en LXV. ook wel op het selve Saron gespeeld word, dewyl Saron daar geteld word onder de bergen, en het land Gilead seer bergagtig was. Ga naar margenoot+II. Dogh andere zyn van oordeel, dewyl soo vele vrugtbare en vermakelyke plaatsen de naam van Saron droegen, dat deselve kan worden aangemerkt als een gemeenen naam, waar door allerleye wellustige en vrugtbare plaatsen worden te kennen gegeven, waar sy ook mogten gelegen zyn. Zie de plaatsen, die wy te voren pag. 7. uit den Profeet Iesaias hebben aangetogen. Te meer, dewyl השרון word geschreven met een ה demonstrativum of vingerwys, 't welk de eigene namen niet plegen toe te laten [Jes. XXXIII. 9. hebbende de Lxx Over- | |
[pagina 101]
| |
setters ὸ Σάρων. De Chaldeeuwse Taalsman Saron is geworden tot een vlakte of valleye. Soo ook de Syrische. Dogh Jes. XXXV. 2. word Saron van de Lxx uitgelaten, soo ook van de Moorsche. En Cap. LXV. 10. hebben de Lxx ϰαι ἔσονται ἐν τῷ δρυμῷ έπὰυλεις ποιμνίων. Et erunt in saltu ovilia gregum. Sic & AEthiops.] Dus leest men by Ligtfoot: ‘Saron was een seer vrugtbare valleye [ik souw liever seggen gebergte of wel een vlakte] doorgaans geroemd in de Heilige bladeren, 1. Chr. XXVII. 29. Jes. XXXIII. 9. Hoogl. II. 1. alwaar het van de Targumist vertaald word den hof van Eden, van de Lxx een bloem des velds, πεδίον. Het blykt uit den articulus, (vingerwys) die van het mannelyk geslagt is, dat Saron de naam niet is van een Stad. Den selven articulus hebben de Lxx Jes. XXXIII. 9. Daar word ook gewaagd van een Saron over de Iordaan. 1 Chr. V. 16. Soo dat het geloofelyk is, dat de naam Saron van alle vlakke velden (waar’ sy ook gelegen zyn) gebruikt word. Het selve word ook van BochartusGa naar margenoot+ toegestemd, dat van ouwds Sharon een veld beteikent heeft, hoewel sulx den latere Hebreen onbekend is. Hy leid het woord af of van 'שר regt, vlak zyn, waar van daan מ'שור en 'שרון een vlakte, waar van door afneming van de voorste letter jod, ligt heeft konnen gemaakt worden Saron. Of anders van שור sien, om dat men in vlakke velden een vryen uitsigt heeft. Egter is hy van oordeel, dat in de plaatsen van Iesaias Saron voor een eigen naam moet genomen worden: maar in onsen text staat hy toe dat deselve vertaald worde, een bloeme des velds, om dat het dan beter over-een-komt met het volgende, een lelie der dalen. De Syrische oversetter heeft hier een bloeme der denneboomen; dogh Bochart oordeelt dat de lesing verdorven is, en dat men in plaats van שר'ונא moet lesen שרונא Sarona. Ligtfoot leid Saron af van שרה a pecora emittendo. |
|