Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||
De Arenden by het doode Licchaam.
| |||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||
harer moeder tegens haar ontsteken waren; welke vervolgingen en den geduurigen twist met de Ioodsche Synagoge sy moede zynde, sig wend naar haren Heiland, en wenscht onderrigtinge, waar ter plaatse Hy eens syn kudde souwde weiden en doen legeren; waar syn kerk, afgesondert van het Iodendom, souwde vergaderen, ende haar verleenen een stad ter wooninge? De Saligmaker laat syn bruid niet verlegen, maar antwoord haarGa naar margenoot+ op haare vraag; hoewel misschien niet in over-een-komste met hare bevatting; Indien gy het niet en weet, segt hy, het gene gy egter behoorde te weten, ô gy schoonste onder de wyven: ga uit op de voetstappen der schapen. dat is, de schapen sullen selfs u de legerplaatsen aanwysen; overal, waar gy schapen vind, die sig onder myne hoede begeven willen, op den gantschen aardbodem, daar hebt gy u neder te slaan, en te denken dat myne weid-plaatse daar is. Alwaar maar twee of drie in mynen name vergadert zyn, daar ben ik tegenwoordig, sonder uitsondering van eenige plaats of volk. Invoegen dese woorden te kennen geven, dat de kerke Iesu ChristiGa naar margenoot+ nog de tegenwoordigheid Christi in syn kerke, aan geen sekere plaats op aarden gebonden is; dat men ook niet vragen moet naar een plaatse, waar Christus meer soude willen tegenwoordig zyn als op andere; want overal, waar sig sulke bevinden, die sig als schapen van Iesus vertoonen, dat daar de kerk, en de leger-plaatse van Iesus is. Het is byna dese selfde waarheid, die den Saligmaker leeraart in deGa naar margenoot+ woorden van Mattheus. Daar souwden verleiders in volgende tyden opstaan, die seggen souwden, Zie hier is de Christus ende zie daar: Hy is in de woestyne ende in de binnen-kameren. Die de kerke Christi aan een sekere stad en hoofd-plaats souwden willen bepalen, als of Hy sig daar meer als elders door syne stedehouwders vertoonde; Ia die hem vleeslyk tegenwoordig souden voorgeven te vertoonen in hare ciborien en brood-kasjes. Dogh om syn kerk tegen die en diergelyke verleidingen te wapenen; geeft de Saligmaker twee kragtige redenen. De eene is daar van genomen, dat'er geen andere toekomste of tegenwoordigheid Christi is te verwagten, als die, waar door hy sig met syn doordringende en verligtende kragt openbaart in de gemoederen der menschen: Want gelyk de blixem uitgaat van het Oosten, ende schynt tot het Westen, alsoo sal ook de toekomste des Soons des menschen zyn. Of gelyk het andere verklaren: dat'er geen licchamelyke toekomste Christi op aarden te verwagten is, als die ten jongsten dage geschieden sal met groot Eclat, en voor aller oogen, soo dat gelyk de blixem, soo ook die toekomste voor niemand sal verborgen zyn. Een tweede reden is opgesloten in dese woorden; Waar het doode licchaam is, sullen de Arenden vergadert worden. Een sinspreuk van veel nadruk, en weerdig om wat breeder van ons ontvouwd te worden. | |||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Over dese woorden syn seer vele en verscheidene gedagten der Godgeleerde, welke wy alle niet te berde sullen brengen. Die by ons tegenwoordig in aanmerkinge komen, konnen tot twee gemeene hoofden gebragt worden. I. Sommige verstaan de woorden, als slaande op de tyd van de verwoestinge Ierusalems. II. Andere meenen dat den draad der Profetische redenering verder sig uitstrekt, namelyk tot de tyden van den Antichrist. Ga naar margenoot+Van de eerste gedagten zyn I. Scultetus, Ligtfoot, Hammond, Knatchbul en andere, die door het doode licchaam verstaan de Joodse kerk en Republyk, tot welke de Romeinen als Arenden zyn toegevlogen om deselve te vernielen en te verslinden. Even gelyk Hab. I. 8. de Babyloniers by Arenden en het Ioodse volk by een aas vergeleken word: Sy sullen vliegen als een Arend, sig spoedigende om te eten. Waar by komt, dat de Romeinen Arenden tot hunne veldteikenen droegen: als mede, dat van het Ioodse volk voorsegd is; Uw doode licchaam sal allen gevogelte des hemels ende de beesten der aarde tot spyse zyn, en niemand salse afschrikken. Deut. XXVIII. 26. (Welke plaats wy ons egter verwonderen, dat van niemand der voorstanders van dese verklaring, soo veel wy vernemen, is bygebragt;) en in dat selfde Capittel vers 49. worden de Romeinen insgelyx onder het sinnebeeld van Arenden beschreven: De Heere sal tegens u een volk verheffen van verre, van het einde der aarden, gelyk een Arend vliegt. Dit gevoelen word van ons Kantteikenaars ook aangetogen, hoewel maar in de tweede plaats en niet als haar eigen voorgesteld. Ga naar margenoot+II. Alexander Morus in syn aanteikeningen over dese plaats, verstaat insgelyks door de Arenden de Romeinen: dogh door het doode licchaam meent hy dat den Heiland op syn eigen licchaam siet, het welk te Ierusalem gedood souwde worden. Voor welke tyd te Romeinen niet souwden komen; maar na dat de Ioden den rotssteen hares heils gedood (tot een dood licchaam gemaakt. Deut. XXXII. 15.) souwden hebben, souwden de Romeinen ter wrake over dat schennis tegen hen gesonden worden. Hy meent dat hier gespeeld word op Deut. XXVIII. 49. en Dan. IX. 27. daar hy door den vleugel der verwoestingen het Romeinse heirleger verstaat. En hy meent dat in dit seggen van Iesus een tegenstelling is tegen dat seggen der Ioden; Soo wy desen alsoo laten geworden, sullen de Romeinen komen en uitroejen de stad ende het volk. Joh. XI. 48. In tegendeel versekerd Iesus, dat de Romeinen niet sullen komen, indien wy hem los en vry lieten geworden, maar wanneer sy hem gedood souwden hebben, dan souwden de Romeinen tegen haar komen, om haar te vernielen en uit te roejen. Hy merkt hier ook een tegenstelling tussen het gene in het voorgaande Capittel gesegd was: Ik heb u als een klokhenne soeken te vergaderen, maar gy hebt niet gewilt: ‘Wel dan, zie toe wat u overkomen sal: Uw huis word u woest gelaten: Hebt gy u door my als een klokhenne niet willen | |||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||
laten tot my vergaderen; daar sullen Arenden tegens u vergaderd worden, en die sullen uitvoerders van de oordeelen Gods zyn over uwe ongeloovigheid en over de schendaad, die gy tegen my bedryven sult.’ Egter blyft hy op die verklaring in diervoegen niet staan, dat hy ook geen andere souw toelaten. Immers hy voegt met deselve ook nog een andere te samen, dewelke door het doode licchaam Christus, en door de Arenden de Discipulen Christi of de geloovige verstaat. Deselve Schryver heeft elders een uitvoerige verhandeling over dese plaats: dogh daar hy verscheide verklaringen te samen voegd en die alle schynt goed te keuren, die wy egter niet sien, dat te gelyk bestaan konnen. Hy meent dat dese woorden dryderley opsigt en betrekking hebben. I. Op het gene onmiddelyk was voorgegaan van het gene de vaste Profeten souwden voorgeven, Zie hier is de Christus en zie daar. Waar tegen Christus haar waarschouwd van het niet te gelooven: a. Om dat syn toekomste geheel anders souwde zyn, gelyk den blixem, enz. b. Om dag gy na myn opvaring my soeken moet in geheel andere plaatsen, daar ik dan ook wesen sal, te weten, in de boven-hemelse woningen, het welk alle die in my gelooven, doen sullen door aandrift van mynen geest. II. Op den geheelen inhouwd van het Capittel, waar in gesproken word a. Van de gruwelyke verwoestingen en vervolgingen. b. Van de verleidingen van valse Profeten. c. Van de ergernissen der afvallige. en dat tegen alle drie die ongemakken dit ter vertroostinge dient; soo als hy van elk in het bysonder aanwyst. III. Op het einde van cap. XXIII. Jerusalem, Jerusalem, siet uw huis word u woest gelaten: dat is, den tempel sal worden uitgeroeid. Wanneer dan de Discipulen in dit Capittel vragen: ‘Als de tempel word’ uitgeroeid, hoe sal het dan met ons gaan? Soo antwoord de Heere, dat hy haar tot sig en syne gemeenschap trekken sal door een inwendige kragt, niet anders als een dood licchaam de Arenden naar sig trekt. Hier op voegt hy dan vier verklaringen van dese plaats by elkander. I. Die wy reeds vermeld hebben: De Romeinen sullen komen na myn dood en vernielen stad en volk, om alsoo myn dood te wreken. II. De geloovige sullen ten jongsten dage als Arenden snellyk Christo te gemoet gevoerd worden. Dus begrypt het ook Heinsius, soo het schynt; agtende dat dese spreuk alleen hier te pas komt om de snelheid van de toekomste Christi, of liever van de geloovigen tot Christus by die van de Arenden te vergelyken, die na haar aas vliegen. Vergelyk Job IX. 26. III. Dat de geloovige Christum, soo als hy, als gekruist en gestorven, in het Euangelium word voorgesteld, souwden onderscheiden en soeken als de spyse der ziele. | |||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||
IV. Dat hier geleerd word hare pligt, om als geestelyke Arenden, om hooge sig te verheffen naar den hemel, daar Iesus Christus is sittende aan Gods regterhand. En het schynt dat hy dese verklaringen alle meent te samen te mogen voegen; het welk wy geensins sien konnen hoe bestaan kan. Ga naar margenoot+III. Grotius is van oordeel, dat dese spreuk niet anders te kennen geeft, als het gene Petrus eigentlyker uitdrukt, Dat God geen aannemer van persoonen is, maar dat in allen volke, die hem vreest en geregtigheid werkt, hem aangenaam is. Soo dat het doode licchaam souwde beteikenen de godvrugtige uit allen volke, en de Arenden de buiten-gemeene gaven des Heiligen Geestes, die in den beginne des Nieuwen Testaments op allerleye persoonen en uit allen volke rusteden. Welke verklaring geheel aan de eigenschap der woorden niet voldoet, nog ook over-een-komt met het oogmerk en samenhang. Ga naar margenoot+Maar daar zyn ander Godgeleerde, die van oordeel zyn, dat dese woorden sien op latere tyden, onder en na de verleidingen van den Antichrist. Invoegen wy eerst sullen moeten ondersoeken; of het geheele Capittel moet te huis gebragt worden tot de verwoesting van Ierusalem, of dat'er ook van latere tyden, en wel van het AntichristendomGa naar margenoot+ gesproken word? Wat ons aangaat, wy souwden het laatste waarschynelykst oordeelen. En dat om dese redenen. Ga naar margenoot+I. Het is seker, dat in een goed gedeelte van cap XXIV. word gehandeld van de verwoestinge Ierusalems, en den aankleven van dien. Het is ook seker, dat op het einde van cap. XXV. van het laaste oordeel word gesproken: En het is, ten derden, seker, dat cap. XXIV. en XXV. te samenhangen, soo datse maar eene rede uitmaken. Hoe is het nu bedenkelyk, dat Christus alleen maar van het begin en einde des Nieuwen Testaments, en niet ook van de tussen-beiden voor te vallene saken souwde geprofeteerd hebben? Ga naar margenoot+II. Dewyl Christi profetisch-ampt ook daar in bestaan moest, dat hy aan syn kerk voorsey haare toekomende ontmoetingen tot de voleindinge der weereld toe; dewyl Hy nu hier aan het vooseggen is, soo moet men vast stellen, dat hy of nergens den loop der saken van syn koningryk op een profetische wyse heeft voorgesteld, of dat het in dese twee Capittelen te vinden is. Ga naar margenoot+III. De Discipulen vraagden haren meester na drie, of ten minsten twee onderscheidene saken: 1. Wanneer de dingen souwden geschieden, rakende de verwoestinge des tempels, waar van hy cap. XXIII. vers 38. gesproken had, en misschien wel met meerder uitbreiding als daar staat aangeteikent, gelyk Beza oordeelt. 2. Welk het teeken syner toekomste wesen souwde: verstaat de toekomste, in welke hy eens wederom van de Ioden na hare langduurige verlating souwde gesien worden in het laaste der dagen. Psal. CXVIII. 26. 3. Welk het teeken van de voleindinge der eeuwen wesen souwde, | |||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||
dewelke na die laaste der kerke en de bekeering der Ioden souwde volgen. 't Is waar, men segt: A. ‘Dat het niet waarschynlyk is, dat deGa naar margenoot+ discipulen soo onderscheidentlyk dese dingen begrepen hebben, datse vol waren van de inbeelding van een aardsch koningryk, en meenden dat Ierusalem altyd souw blyven; of indien het eens verwoest wierd, dat sulx met de voleindinge der weereld souw gepaard gaan, en diensvolgens, dat dit maar schynt een confuse vrage geweest te zyn, wanneer dese dingen geschieden souwden, te weten, dat Ierusalem verwoest en de voleindinge der weereld wesen souwde? gelyk Markus en Lukas het soo uitdrukken: Wanneer sullen alle dese’ dingen geschieden? Ik antwoorde: א. Of men schoon toestond de Discipulen dit sooGa naar margenoot+ onderscheidentlyk niet verstonden: soo antwoord egter Christus haar op die vragen onderscheidentlyk. En hy was ook noodsakelyk, dat hy het deed; want dewyl sy dan dwaaselyk de verwoestinge van Jerusalem te samen knoopten met de voleindinge der weereld, soo betaamde het den Heiland haar in desen te onderrigten, dat op de verwoesting van Ierusalem het einde der weereld nog niet volgen souw: maar wat voor dingen'er nog tussen beiden gebeuren souwden. ב. Al verstonden de Discipulen juist soo onderscheiden den sin van hare vragen niet, soo haddense egter deselve opgenomen uit de voorgaande redenvoering van de Heere Iesus, en begeeren, dewyl hy van den ondergang van Jerusalem, van syne toekomste en de voleindinge der weereld gesproken had, nopens dese stukken nader ligt te hebben. Want om dat men geen volkomen begryp van sekere saken heeft, soo vraagt men syn wyser, om nader onderrigtinge te erlangen. Segt men B ‘dat de verwoestinge Ierusalems ook wel genaamd wordGa naar margenoot+ de toekomste Christi en de voleindinge der eeuwen. Matth. XVI. 28. Hebr. IX. 26. en diensvolgens dat men hier slegts het eene door het ander verklaren moet: wanneer de verwoesting Jerusalems, ende welk alsoo het teeken van syn toekomste met volle doorbrekinge van syn ryk, en van de voleinding van de ouwde eeuwe, en de invoerging’ van de nieuwe eeuwe des Messiae wesen souwde? Ik antwoorde: א. Wanneer men het eerste al toestond, soo volgt daarom geensins, dat hier de verwoesting Ierusalems, Christi toekomste en de voleindinge van de weereld het selfde beteikenen. Het is gereeder te denken dat elk wat bysonders seggen wil, om aan den Heiligen Geest geen ydel verhaal toe te schryven. ב. Ia het kan niet wesen dat hier de voleindinge der weereld het einde van de Joodse politie souwde beteikenen: om dat Iesus in het vervolg' daar hy op dese vrage antwoord, toont, dat hy'er het laaste einde der weereld door verstaat. Zie Husinga over Matth. XXIV. pag. 868-870. C. Verder word hier tegen ingebragt: ‘Dat de vrage der Discipulen,Ga naar margenoot+ die Mattheus dus voorsteld: Wanneer sullen dese dingen geschieden, en | |||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||
welk sal het teeken zyn van uwe toekomste en van de voleindinge der weereld, van Markus en Lukas in een getrokken word: Seg ons wanneer sullen dese dingen geschieden, en welk sal het teeken zyn’ wanneer dese dingen geschieden sullen? waar uit men besluit dan het maar eene vraag is, en die alleen slaat op de verwoestinge van JerusalemGa naar margenoot+ met den aankleven van dien. Ik antwoorde: א. Dat het geensins volgt: Markus en Lukas trekken de vragen in een door een generaal woord: Wanneer sullen alle dese dingen geschieden, derhalven het is maar eene vraag, die de Discipulen gedaan hebben. In tegendeel, het woordeken alle dingen is van die algemeenheid, dat het genoeg te kennen geeft datse van verscheide saken vraagden; die Mattheus onderscheidentlyk, maar Markus en Lukas in het algemeen en in 't korte voorstellen. Ga naar margenoot+ב. Selfs Markus en Lukas verhalen dat Christus van meer saken als juist van de verwoestinge Ierusalems gesproken heeft, en diensvolgens, moet ook de vrage verder worden uitgestrekt. Ga naar margenoot+ג. Het zy met de vrage der Discipulen hoe het wil. Al hadden sy maar gevraagt over de verwoestinge Ierusalems: stond het Christus niet vry, die Cap. XXIII. vers 39. ook van verdere saken gesproken had, by gelegentheid van dese hare vraag haar te berigten, wat'er in vervolg van tyden syn kerk al souw overkomen tot den einde toe? Ga naar margenoot+ר. Ia, genomen sy hadden in hare vrage gemeent dat de voleindinge der eeuwen vast was aan, en onmiddelyk volgen souwde op de verwoestingeGa naar margenoot+ Ierusalems; soo betaamde het Christus naby; maar dat de voleindiging der weereld nog verre van de hand was; dat'er tussen de eene en de andre nog vele saken en gevallen souwden wesen. IV. Doch het sal uit de reden van den Heiland selfs blyken, dat'er vele saken in voorkomen, die onmogelyk gebragt konnen worden tot de verwoesting van Ierusalem of het gene deselve is voorgegaan of onmiddelyk gevolgt. Als. Ga naar margenoot+A. vers 14. word gesegd, dat het Euangelium des koningryks in de geheele weereld sal gepredikt worden, en daar op het komen. 't Is wel waar, dat voor de verwoesting van Ierusalem reeds in vele deelen van de weereld het selve verkondigd is. Rom. I. 8. Col. I. 6. 1 Tim. III. 16. 2 Cor. II. 14. Maar daar waren ook vele deelen van de weereld, waar toe het nog niet was doorgedrongen. Maar dit sal in meerder kragt syn waarheid hebben in de laaste dagen. Ook is soo seer het einde van de Joodse politie geen gevolg geweest van de verkondiging des Euangeliums over de geheele weereld: maar in tegendeel, de verkondiging des Euangeliums over de geheele weereld is een gevolg geweest van den ondergang der Ioodse politie. Want soo lang die nog stand greep, was sy den voortgang van Iesu koningryk onder de Heidenen nog geweldig in den weg. Ga naar margenoot+B. Wy vinden vers 24. dat na de verwoesting van Ierusalem word | |||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||
gesegd, dat'er souwden opkomen valsche Christi en valsche Profeten, welke groote teekenen en wonderheden doen souwden, alsoo dat'er gevaar souwde zyn, selfs voor de uitverkorene, om verleid te worden. Dit oordeelen wy niet te konnen verstaan worden van de valsche Messiassen, die sig nu en dan onder het Iodendom hebben opgedaan. 1. Om dat van die en diergelyke reeds gesproken was vers 15. 2. Om dat die valsche Messiassen soo groote teekenen en wonderen niet voorgegeven, veel min gedaan hebben, dat'er gevaar van verleidinge voor de uitverkorene uit dien hoofde souw zyn geweest. Zie Melchioris pag. 317. 3. Even dit, het gene hier gesegd word, word toegeeigend aan den Antichrist, die sig in plaats van Christus steld, en voor syn Stedehouwder wilt gehouwden zyn. 2. Thes. II. 9 Welke plaats onse kantteikenaars met regt aan dese gelykluidig stellen. Zie ook Openb. XIII. 11-14. daar aan het Beest word toegeeigent het gene hier aan de valse Christi en de valse Profeten word toegeschreven. Want dat ook den Antichrist genaamd word de valse Profeet, Zie Openb. XVI. 13. XIX. 20. XX. 10 daar wordense als in een Systema en licchaam aangemerkt; maar hier in hare bysondere personen. C. Soo men ook (uit vers 23, 26.) de dwaling en verleiding dierGa naar margenoot+ valsche Christi en Profeten insiet, sy past niet op de valse Messiassen der Ioden, maar volkomen op den Antichrist. De dwaling is niet: Ik ben de Christus; gelyk de valsche Messiassen voorgaven: maar de dwaling raakt den waaren Christus, dat die ergens licchamelyk te vinden was: hier ofte daar, in de woestyne of in de binnen-kameren, in de brood-en bewaarhuisjes. Het welk klaarlyk blykt niet op die valsche Messiassen; maar op de verleiding des Antichristendoms toepasselyk te zyn. Vide locum Erasmi. Teelman. pag. 566. ad calcem. Want dat hier van de tegenwoordigheid van den waren Christus gesproken word, blykt uit de reden, die Christus tot wederlegging vers 27. bybrengt. D. Het gene men leest vers 29. (Ende terstond na de verdrukkinge dier dagen, sal de zonne verduistert worden, ende de mane en sal haar schynsel niet geven, ende de sterren sullen van den hemel vallen, ende de kragten der hemelen sullen beweegt worden.) past duidelyk op het oordeel, dat over den Antichrist komen souwde. Dit blykt
| |||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||
E. Doe hier by dat Christus Luc. XXI. daar dese profetie ten deele word aangehaald, gewaagd van de tyden der Heidenen, geduurende dewelke Ierusalem souwde vertreden worden en blyven, dat is, de gantsche tyd des Nieuwen Testaments door tot het laaste der dagen; waar uit niet duisterlyk blykt, dat hy hier besig is geweest met te spreken en te profeteeren van de dingen, die niet alleen in den aanvang, maar ook in het vervolg van de dagen des Nieuwen Testaments gebeuren souwden. Zie de Geleerde Husinga over Matth. XXIV. pag. 872. Ga naar margenoot+Die gene nu, welke om de bygebragte redenen daar in al t'eens zyn, dat den Heere Iesus in het vervolg deses Hoofdstuks ook van latere tyden, en wel van den Antichrist en syne verleidingen en verdrukkingen profeteert, verschillen nog eenigsins in het ontleden van dit Capittel en in het stellen van de bakens der profetie. Ga naar margenoot+De Heeren van Til, Husinga, Melchioris en andere oordeelen, dat de Heere Christus vers 4-14. in een kort sommier voorstelt, dat het einde der weereld soo ras niet komen souw; maar dat, en wat'er tussen beiden nog voorvallen en voor Gods kerk te lyden wesen souwde. Maar de Geleerde Teelman is van oordeel, dat Christus van vers 4 tot 22. ingesloten, antwoord op de eerste vrage der Discipulen; aangaande de verwoesting van Jerusalem. Welk verschil soo heel groot nietGa naar margenoot+ en is. Hoewel wy het houwde met de eerste, onder anderen om reden, te voren vermeld over vers 14. Waar by komt dat vers 5. was gesegd: Vele sullen komen onder mynen name, en sullen'er vele verleyden. En vers 11. wederom: En vele valsche Profeten sullen opstaan en sullen'er vele verleyden. Willenwe hier geen ydel erhaal stellen, soo moet men oordeelen dat de eerste verleyders van een vroeger, de andere van een later tyd zyn; gelyk ook tussen het eene en andere vers andere saken, die souwden voorvallen, vermeldet worden. Ga naar margenoot+Immers van vers 15 - 31. gaat den Heiland nauwkeuriger en wydloopiger beschryven, al wat'er souwde seer aanmerkelyks geschieden in de weereld en in syn kerk, (insonderheid in opsigt van beroerten, verdrukkingen en verleidingen, die'er te wagten waren) tot den einde toe. Ga naar margenoot+I. Hy spreekt van het oordeel over de Ioden en by wat merk-teekenen, die verwoestinge komende, de Christenen moesten gereed zyn om deselve te ontvlugten. vers 15 - 22. De Heer Melchioris meent, dat den Saligmaker hier nog al verdere tyden beoogt, dat het niet noodsakelyk is die groote verdrukking, waar van vers 21, 22. te eindigen in de uitroejing van stad en tempel, | |||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||
maar dat men die moet uitstrekken tot de verdrukkingen der Romeinen ook over de Christenen: welke geduurd hebben tot over het jaar 300. waar van wy ook niet vreemd zyn; om dat'er dan des te minder tussen-sprong is tussen vers 22. en 23. II. Doch wanneer het oordeel over de Ioden, en de verdrukkingenGa naar margenoot+ der Christenen onder die selve Ga naar margenoot* Heidenen, die de Ioden uitgeroeid hebben, geëindigd souwden zyn, moest men niet wanen, dat het met de kerk vrede en sonder gevaar souwde wesen: neen: Dan souwden'er wederom metter tyd verleiders opstaan, en wel met namen de groote valsche profeet, den Antichrist: tegen wiens verleidingen en verderf de kerk gewaarschouwd, en te gelyk ook syn onder gang en het gevolg van dien voorsegd word. vers 23 - 31. Hier ontmoetenwe dan
| |||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Om van elk deser drie gevoelens iets te seggen, sullenwe van het laaste eerst beginnen. Den Autheur daar van is Henricus Teelman, bekend door syn geleerd werk over de parabel van den Rykaard en Lazarus, tweemaal in het Nederduits, eerst korter, daar na breder, en eindelyk nog uitvoeriger in het Latyn uitgegeven, waar agter een verhandeling van dese plaats gevoegd is. Syne bewysredenen zyn. A. Om dat in het voorgaande vers was gesproken van de tegenwoordigheid en toekomste Christi, en niet van de toekomste der geloovige of andere. Diensvolgens is het gevoegelyk, dat ook in dese plaats vertoond worde; niet, waar sig de geloovige; maar waar sig Christus vertoonen souw. En dat wyst hy hier aan: sy souwden niet behoeven Christus te soeken in de binnen-kameren ofte ciborien, nog ook te angstig vragen, waar hy souw te vinden zyn? Dat sprak van selfs, en dat kon men afnemen uit dat gemeene spreekwoord: Waar het doode licchaam is, daar worden de Arenden vergaderd. Alsoo ook, waar myne kerk sig ook bevinden sal, in de gestalte van een dood licchaam (gelykse geworden is onder den Antichrist) daar sal ik ook als een Adelaar my laten vinden. Te desen einde toont Hy dat de kerk meermaals geraakt is in de gestalte van een dood lichaam. Klaagl. III. 6,7. Psal. LXXXV. 7. Psal. LXXI. 20. CVII. 14. Jes. XXVI. 19. Dit is bysonder geschied ten tyde van den Antichrist, door desselfs vervolgingen en verderf. Zie Dan. VII. 25. Openb. XIII. 7, 10. Openb. VI. 8. Waarom | |||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||
ook den tyd der reformatie een levendigmakinge van de Kerk genaamd word. Hos. VI. 1, 2. Openb. XI. 18. XX. 12. B. Christus word ook meermaals by een Arend vergeleken. En wel Exod. XIX. 4. en Deut. XXXII. 11. het welk te meer aanmerkelyk is, om dat de verlossinge uit Egypten een voorbeeld geweest is van de verlossinge der kerke van onder de magt van den Antichrist. Soo souw Christus sig nu ook, gelyk de Arenden by een dood licchaam, laten vinden by syn kerk, wanneerse onder den Antichrist door soo meenigerleye verdrukkingen en verderf als tot een dood licchaam souwde geworden zyn. Wy bekennen, dat de vindinge niet onaardig is, dat'er ook nietsGa naar margenoot+ in is, het gene stryd tegen de gesonde leer, nog tegen den draad der profetie. Maar evenwel konnenwe ons segel daar niet aan stryken. א. Omdat'er van Arenden, in het meervouwd, gesproken word; en wel,Ga naar margenoot+ die vergaderd worden: waar uit het blykt, dat'er een vergadering van meer personen door verstaan word. 't Is waar; men brengt in opsigt van het eerste by: dat Exod. XIX. 4. ook het woord Arenden in het meervouwd word gevonden: Dogh daar heeft het een ander bescheid: daar leest men: Hoe ik u op vleugelen der Arenden (dat is, als der Arenden) gedragen hebbe: maar hier wordt iets van sekere Arenden selfs gesegt, het welk sy doen souwden, namelyk vergaderd worden tot een dood licchaam. Segt men, dat Christus niet is sonder den Vader en den Heiligen Geest, als mede dat syne komste niet is sonder de Engelen, die hy als syne dienstknegten by sig heeft; en dat daarom in het meervouwd billik van hem gesproken word; ik antwoorde: dat dit ook niet voldoet: want in het voorgaande vers van hem en syn komste in het eenvouwd gesproken; wat reden souw'er wesen van dese verandering? Op het woord vergaderd worden segt den Schryver: dat aan Christus ook meermaals het woord vergaderen word toegeschreven. Matth. XII. 30. XIII. 47. XXII. 10. XXV. 24, 26. en in het bysonder in synen optogt tegen den Antichrist. Openb. XIX. 14, 17 - 19, 21. Dogh wy antwoorden; dat in alle die plaatsen Christus selfs niet gesegd word vergaderd te worden, maar andere saken en persoonen te vergaderen. En Openb. XIX. word niet gesproken van een vergadering van Christus tot syn kerk als een dood licchaam; maar dat Christus syn heirleger souwde vergaderen tegen den Antichrist; welke Antichristische menigte daar als een dood licchaam voorkomt, met welks vleesch het gevogelte, dat Christus toeroept, sig versadigen souwde. Invoegen, indien men die plaats met dese paralleel souwde stellen, soo gaat den Autheur af van syn onderstelling, welke was, dat het doode licchaam de ware kerk is. Want dan moest men'er de valsche en Antichristische van maken. ב. Is de kerk onder den Antichrist geworden en gekomen in de gestalteGa naar margenoot+ van een dood licchaam; is Christus in de reformatie tot deselve | |||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||
gekomen, hy is geweest om deselve levendig te maken. Hos. VI. 2. Jes. XXXVI. 19. en niet als een Arend tot een dood licchaam, die sig daar na toe begeeft om het te eten. Ik weet wel, dat de geloovige ook de spyse Gods en Christi worden genaamd: maar niet in dat opsigt, als sy worden aangemerkt, als in verval en verdrukking zynde, en hy sig opmaakt om haar te redden en te herstellen. Ga naar margenoot+Het tweede gevoelen is van de Heer Melchioris; dat namelyk door de Arenden, als onreine en roofvogelen, hier word verstaan de Antichristische menigte, en dat door het doode licchaam, word verstaan den voorgegeven en gewaanden Christus, die men voorgeven souw, soo als hy aan het Kruis gehangen had, in de ciborien bewaard te worden, en die hier by veragting een dood aas genaamd word. Soo dat al dat Antichristische volk maar een deel Arenden en gieren ende dien Brood-Gods slegts een dood aas en kreng genaamd souwde worden. DeGa naar margenoot+ redenen, waar op de Schryver steunt, zyn voornamelyk dese: Ga naar margenoot+I. Dat de gelykenis niet ontleend is van prysweerdige en edelmoedige Arenden, (want die getuigen de Natuurbeschryvers dat sig van doode licchamen onthouwden.) maar van het slegtste soort der selver, Gypaeti genoemd, als of men Gier-Arenden seide. Waarom het Theophylactus ook vertaald heeft door gieren. Ga naar margenoot+II. Dat het woord πτῶμα beteikent een dood aas of kreng, dat op den velde is weggeworpen, het zy van beesten, die liggen te stinken, of van menschen, die met een esels-begravenis begraven worden. Waarom ook diergelyke spreekwoorden, by ongewydde Schryvers gebruikelyk, altyd in een kwaden sin genomen worden. Ga naar margenoot+III. Hy oordeelt dat dese opvattinge allerbest met den draad der profetie en het oogmerk Christi over-een-stemt: want dus is'er een tegenstelling tegen her voorgaande vers; De ware geloovige moesten geen tegenwoordigheid van Christus erkennen, als die¸ dewelke is als den blixem, door het ligt van syn waarheid en kragtdadige werking van syn geest: maar die hem anders sogten op aarden tegenwoordig te zyn, die waren maar een deel Gier-Arenden, en die Brood-God, daar sy sig henen wendden, een doode kreng, daar geen leven in was, maar die doodelyk is, een vuilen drek-God, dien sy misbruikten tot de allervuilste afgodery. Ga naar margenoot+Wy bekennen, dat ons dese verklaring nog beter behaagd als de voorgaande. Maar egter vindenwe syne redenen soo kragtig niet, datse bekwaam zyn om te overtuigen. Want wat aangaat de laaste reden: wy meenen, dat het voorgaande gevoelen en het volgende, dat wy nog noemen sullen, ook beide wel voldoen aan den samenhang der woorden, en dat Christi oogmerk door deselve behoorlyk bereikt kan worden. Soo staat men dan in desen gelyk, en men kan hier uit geen vast besluit op maken. Ga naar margenoot+De tweede rede gaat soo vast niet: want wie kan staande houwden dat πτῶμα juist beteikend een doode kreng en galgen-aas? daar het | |||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||
soo in syn afkomst, als in syn gebruik, niet anders beteikend dan een gevallen en ontzielt licchaam. Dus word het doode licchaam van Johannes den dooper genoemd, Marc. VI. 26. en de doode licchamen van de getuigen Gods. Openb. XI. 8, 9. Waarom ook by Lukas word gelesen σῶμα het licchaam. Waar het licchaam is, enz. Gelyk ook in dese onse plaats de Latynse en Persische vertalingen hebben: het licchaam. Behalven dat men de gelykenis ook niet verder trekken moet, als haar oogmerk vordert. De eerst rede heeft ook niet veel meerder klem: want of het schoonGa naar margenoot+ een eigenschap is niet al te prysweerdig, in dat soort van Arenden die sig met doode lyken voeden. Soo is het egter een goede eigenschap, dat sy sulke licchamen van verre konnen sien en onderscheiden door haren reuk. Datse derwaarts gretig henen vliegen en met lust sig daar op setten en asen. Immers het word bygebragt als een bewys van Gods wysheid en magt, dat hy den Arend die natuur gegeven heeft. Job. XXXIX. 29. God selfs vergelykt sig selfs by een dief, een leeuw en beer; te weten, alleen in een seker opsigt: Is dat voor God niet onbetamelyk, het is ook niet onbetamelyk dat syne geloovige by Arenden, die op doode lyken asen, vergelyken konnen worden. Invoegen, dewyle wy geen overtuigende redenen zien in een vanGa naar margenoot+ beide dese gevoelens, soo vindewe ons nog genegen om by het gemeene gevoelen te verblyven: Het welk is, datwe door het doode lichaam Christus, en door de Arenden de ware geloovige verstaan. Door het dood licchaam, seg ik, verstaan wy Christus, als die sigGa naar margenoot+ in den dood gegeven heeft voor de uitverkorene, wiens licchaam waarlyk spyse en syn bloed drank is, ende die als soodanig word voortgesteld in het Avondmaal, het welk is ingesteld tot verkondiging van den dood des Heeren. Segt men: dat Christus nu niet meer dood is, maar leeft: Ik antwoorde, 1. Dat ons het Euangelium en de SacramentenGa naar margenoot+ hem egter in al syn lyden en kruis-dood voorstellen, als welke de weg tot syn heerlykheid was. 2. Dat het de gewoonte van de Heilige Schrift meermaals is, iemand te noemen, niet, naar het gene hy nu is, maar dat voormaals geweest is. Zie Alexander Morus Axiom. Theol. xxxi. Immers soo word Christus, al in heerlykheid zynde, nog genaamd, het Lam, dat geslagtet is. Openb. V. En dat de geloovige by Arenden veeltyds en met regt vergeleken worden, hebbenwe voorhenen genoegsaam betoont. Invoegen de waarheden, in dese woorden opgesloten, dese zyn.Ga naar margenoot+
| |||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Eerwe nu hier van afscheiden, moetenwe nog in aanmerking nemen twee swarigheden, die sig tegen de gegevene verklaring opdoen. Ga naar margenoot+I. De eerste is alleen gerigt tegen dese uitlegging, die men gemeenelyk geeft van dese woorden, met Christus te verstaan door het doode licchaam en de geloovige door Arenden. Sy is voorgeworpen door de Heer Melchioris, in syn verhandeling over dese plaats: §. 21. namelyk, dat door dese verklaring de verleiding van de Antichristische verleiders, nopens Christi tegenwoordigheid in het brood der Misse, niet wedersproken: maar veel eer gestendigd souwde worden. ‘Hoe souw, bid ik, Christus in deser voegen bewysen dat hy niet verborgen is in dat brood, dat van de valsche Profeten word voortgesteld? Het souw voorwaar soo verre daar van daan zyn, dat hy veel eer het tegendeel souw schynen te seggen. Want indien Christus ergens ligt als een dood licchaam, soo dat men bepaaldelyk tot die plaats gaan moet, indien men hem genieten wil; gelyk een Gier syn stinkende | |||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||
lekkernyen niet kan eten, of hy moet daar na toevliegen, wel dan, soo stryd het niet, dat de geloovige naar een sekere plaatse uitgaan,’ waar aan Christus gehegt souwde zyn. Dogh ik antwoorde, dat nu genoegsaam gebleken is, uit de waarheden,Ga naar margenoot+ die wy soo even toonden in de woorden te liggen opgesloten, dat deselve, dus verklaard, wel te degen dienen tot Christi oogmerk en tegen die verleiders. Want daar sy de kerke Iesu Christi en syn tegenwoordigheid in deselve, verbinden aan sekere plaats en hoofdstad; daar ontkent dese verklaring sulx duidelyk. Christus segtse is over al, waar hy als gekruist en gestorven verkondigd, beleden en gelooft word. Al soo weinig, als'er een bepaalde plaats is, daar de Arenden haar aas moeten vinden en soeken: al soo weinig is het waar, het gene de verleiders souwden dryven. En dat is eigentlyk het oogmerk deser woorden: gelyk het voorgaande vers meest dient tot wederlegging van Christi tegenwoordigheid in de Misse of in de ciborien: 't welk de Geleerden Husinga pag. 954. seer wel heeft opgemerkt en aangedrongen. De tweede swarigheid strekt sig in het gemeen tegen alle de verklaringen,Ga naar margenoot+ die dese plaats toepasselyk maken op de tyden van den Antichrist. Waar tegen men voorgeeft te stryden de gelykluidende plaats van Lukas. cap. XVII. 37. Alwaar de Heere Iesus gesproken hebbende van de verwoestinge van Ierusalem, en hoe het sig daar mede souwde toedragen (sonder evenwel de plaatse, daar dese dingen gescheiden souwden, te noemen) van de discipulen ondervraagt word: Waar, Heere? Waar is het daar dese geschieden sullen? en hy geeft hen tot antwoord: Waar het doode licchaam is, sullen de Arenden vergaderd worden: genoegsaam te kennen gevende, dat Jerusalem en het Ioodse volk het doode licchaam was, daar de Romeinen als Arenden souwden tegen komen om het te verslinden. Op dese swarigheid antwoorden verscheide verscheidentlyk: De HeerGa naar margenoot+ De Heer Melchioris, §. 7. maakt geen swarigheid van te stellen, dat dese spreuk in een anderen sin by Lukas als by Mattheus genomen word. Daar in egter over-een-komende, dat de Arenden hier in een kwaden sin voor onreine roofvogelen, en het doode licchaam insgelyx voor een dood aas of kreng voorkomt; Dat by Lukas de Arenden de Romeinen, en by Mattheus de Antichristische menigte zyn. Het doode aas is by Lukas de Joodse politie en volk; maar by Mattheus den Brood-God, die men valschelyk in het Pausdom voorgeeft in het licchaam Christi verandert te zyn. Hoewel het gewisselyk een groot onderscheid is, naar een aas toe te vliegen, om dat vyandelyk te verslinden, gelyk de Romeinen dus tegen het Iodendom gekomen zyn; en ergens toe henen te vliegen, om dat te aanbidden en afgodery daar mede te bedryven. Dit scheelt vry veel, en ook om dese reden komt ons het gevoelen van de Heer Melchioris te min waarschynelyk voor, om dat men dese spreuk dan in een gants anderen sin moet nemen by den eenen, als by den anderen Euangelist. | |||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+Andere meenen, dat ook by Lukas de Saligmaker niet enkelyk spreekt van den ondergang der Ioodse politie; maar van de opkomst, verleidingen ende het oordeel over den Antichrist: en diensvolgens, dat men selfs ook, volgens den samenhang by Lukas, dese woorden kan opvatten in den selven sin en oogmerk, soo alsse by Mattheus voorkomen en van ons verklaard zyn. Ga naar margenoot+Wat ons aangaat, wy willen opgemerkt hebben tegen dat gevoelen, 't welk by Lukas oordeelt te moeten verstaan worden de RomeinenGa naar margenoot+ en Jerusalem: I. Dat de Discipulen niet behoefden te vragen: Waar, Heere? waar sal die verwoesting geschieden? Want uit Matth. XXIV. vers 1, 2. was het openbaar, dat te Jerusalem aan den tempel geen steen op den anderen souw gelaten worden; dat den gruwel der verwoesting staan souwde in de heilige plaatse; dat het in Judaea souwde te doen zyn, enz. Wat behoefden sy dan nog te vragen: Waar, Heere? Ga naar margenoot+II En indien dit den sin van hare vraag al geweest was: soo dient dogh het antwoord niet om haar te konnen onderrigten. Want de vraag bleef nog: Waar het doode licchaam en welke die Arenden wesen souwden? Om dese redenen oordeelen wy, dat ook selfs by Lukas die verklaring geen plaats kan hebben, die Ligtfoot voor de beste en gevoegelykste gekeurd heeft. Ga naar margenoot+Wy meenen, dat by Lukas de selve verklaring van dese sinspreuk, als by Mattheus moet stand grypen, en dat men wedersyds sonder eenige swarigheid door de Arenden, de geloovige, en door het licchaam, Christus verstaan kan. En dan meenenwe, dat het gene by Lukas staat, op tweederlye wyse kan ingeschikt worden. Ga naar margenoot+I. Ofte, dat het 37. vers op het onmiddelyk voorgaande slaa; daar hy gesproken had van het oordeel over de Ioden en misschien ook over den Antichrist, en hoe de geloovige sig van het Jodendom en daar na van het Antichristendom souwden moeten afscheiden. Dat de discipulen daar op, met bekommernisse vragen: Waar, Heere? waar sal dan uw kerk en koningryk blyven; of waar henen, Heere? sal men moeten uitgaan uit het Iodendom en daar na uit het Antichristendom? Waar henen sal men sig dan wenden? waar sal men een Soar soeken? Christus antwoord, dat sulx sig wel schikken sal; dat men ook trouwens geen vaste plaats souwde behoeven te soeken; want over al, waar Christus als gekruist en gestorven, souw verkondigd worden, daar souwden de geloovige als geestelyke Arenden van selfs wel toevloejen; en daar toe souwden alle plaatsen even na en even bekwaam zyn. En seker, dat het seer wel vertaald kan worden waar henen? heeft L. de Dieu bondig bewesen: De Syrische en Arabische hebben het ook dus overgeset. Dus begreep het Musculus: als hy uit die vrage en antwoord dit gevolg trekt: ‘Laat ons dan niet denken, waar sullen wy verblyven en werwaarts henen gevoerd worden? Een Arend maakt geen werk van eenige plaatse, maar van het doode licchaam, | |||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||
daar vliegt hy henen, sonder eenig onderscheid van plaatsen, te vreden’ zynde, dat hy een dood licchaam gevonden heeft. Dogh dese Schryver, gelyk L. de Dieu, verstaat het van by Christus te zyn in heerlykheid: en sy maken den samenhang dus: Christus had gesegd dat in dien dat de eene souw aangenomen en de ander verlaten worden: dat daar op de discipulen vragen: Waar henen sullen sy aangenomen worden? En dat Iesus daar op antwoord, dat sy by hem inden hemel souwde opgenomen worden, om sig eeuwig in en by hem te verlustigen. Dogh dewyl het kennelyk is, dat in het voorgaande van het laaste oordeel niet gesproken was, konnen wy dat soo niet inschikken. II. Anders souw men de samenhang konnen vinden in deser voegen.Ga naar margenoot+ Dat men oordeele dat vers 24. en 37. aan malkander moeten gevoegd worden; en dat het overige, vers 25 - 36, als in een parenthesis of tusschenrede moet worden aangemerkt. En dan souw de samenhang even deselve zyn, als by Mattheus; terwyl op vers 24, daar van den blixem, die van het eene einde des hemels tot het ander schynt, gewaagd was, ook dese spreuke volgt (by occasie van een vraage der discipulen) Alwaar het doode licchaam is daar sullen de Arenden vergaderd worden. Immers de Heiland had gesegd, dat het koningryke Gods niet komt met een uitterlyk waarnemelyk gelaat: dat men in het selve niet kan seggen: Zie hier, ofte zie daar is de Christus: Want daar is geen andere tegenwoordigheid en toekomste Iesu Christi te verwagten als die, dewelke is en zyn sal gelyk den blixem, enz. Dogh terwyl Christus nog eenige dingen tussen beiden gesegd hadde, die eerst moeten geschieden, vers 25 - 36. soo vragen de discipulen egter: Waar henen Heere? dat is, waar men dan egter sig souw moeten begeven, en waar sig Christi koningryk souwde bevinden? Waar men het selve souwde moeten waarnemen? Hy geeft ten antwoord, sy behoefden sig des niet te bekommeren: Want, Daar het doode licchaam is, daar souwden de Arenden vergaderd worden. dat is, ‘Dat sal sig van selfs wel uitwysen: want gelyk de Arenden, azende op doode licchamen, als hun eigen voedsel, niet van nooden hebben datse derwaarts, daar die zyn, door eenig uitterlyk teeken worden toegelokt en vergadert, vermits sy door een innerlyke drift van honger en begeerte aangeprikkeld, en begaaft met een ongemeenen sterken reuk, om van verre een dood aas te rieken, en met een snel gesigt, om verheven in de hoogte en snellyk alomme swervende, landen en beemden wyd en zyd te konnen oversien, ligtelyk de plaatse, alwaar den dood aas is, konnen onderscheiden, ende op den reuk, door dien drift, van selfs met een snelle beweging derwaarts gedreven worden: Alsoo is het en sal het ook gelegen zyn met myn koningryk en de toe-vergadering der geloovigen tot het selve. En derwaarts daar ik ben, en my openbare in de myne, door myn geest, leven en kragtige | |||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||
werkinge, en daar ik worde voorgesteld met alle myne geestelyke genaden-giften in myn woord en bond-segelen; sulx, seg ik, sal sig selven wel openbaren, door den reuk, die myn Euangelium van sig spreiden sal. Vergelyk 2 Cor. II. 14. En overal waar dit vernomen word, daar ben ik tegenwoordig, soo als hem met den’ aardt van myn koningryk over-een-komt. Zie daar een korte uitbreiding deser woorden, soo alsse kragtig dienen tot het oogmerk van Iesus, en voldoen aan den samenhang. Ga naar margenoot+Om nu die verklaring der woorden, die wy de gevoegelykste oordeelen, wat nader tot nuttigheid aan te dringen; laat ons hier uit opmerken Ga naar margenoot+I. Hoe grooten saak het is, en wat voor een oneindig bewys van menschenliefde in Christus Iesus, dat hy niet alleen heeft willen mensch worden; maar sterven en syn licchaam in den dood overgeven, op dat hy tot een spyse ten leven souwde verstrekken, en door de kragt van syn Geest leven souwde in de syne, die deelgenootschap erlangen aan syn dood en opstanding; want die van dit doode licchaam eet en syn bloed drinkt, die sal niet alleen niet hongeren nog dorsten, maar ook niet sterven tot in eeuwigheid: ja die sal leven, als was hy schoon gestorven. Die kan seggen: Ik ben met Christo gekruist. En ik leve, dogh niet meer ik, maar Christus leeft in my. Gal. II. 20. Ga naar margenoot+O driemaal gelukkig dan, die den gekruisten Iesus tot hare spyse en drank hebben, die gemeenschap hebben aan syn lyden en dood, die de kragt daar van tot levendigmakinge en saligheid ondervinden. Ga naar margenoot+En immers, als die een dood licchaam geworden is voor het leven van de weereld, word hy ons nog dagelyks voorgesteld. Namelyk in het Euangelium en de bedieninge desselfs, ja in het gantsche woord Gods, en in de heilige bond-segelen, bysonderlyk in het Nagtmaal. In het Euangelium; want wat is dat anders, dan het woord des kruices Iesus Christi: Ik hebbe niet voorgenomen, segt Paulus, te weten onder u, dan Christus Jesus en dien gekruist. 1 Cor. II. 2. En in het heilige Avondmaal verkondigd men den dood des Heeren, daar houwd men gedagtenis van syn lyden en sterven, daar eet men syn vlees en drinkt men syn bloed. Ga naar margenoot+Niet dat wy met die van de Augsburgse belydenis souwden oordeelen, dat Christi licchaam in het heilig Avondmaal plaatselyk tegenwoordig is; nog veel min, met de Papisten, dat het brood des Avondmaals in syn licchaam veranderd word, en alsoo niet alleen plaatselyk kan aangewesen worden, zie daar is de Christus, in de ciborien, in de Sacraments-huiskens, maar dat hy ook licchamelyk gegeven souwde worden: in geenerleye wyse, daar heeft ons Christus al te klaar voor gewaarschouwd; datwe sulken tegenwoordigheid Christi in sekere plaatsen niet gelooven, dat wy derwaarts niet uit souwden gaan, om dien Brood-god te aanbidden, of ons voedsel daar in te soeken. neen, wy weten van sulken tegenwoordigheid Christi niet. Daar is hy tegen- | |||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||
woordig, daar hy als gekruist en gestorven gepredikt, gelooft en beleden word, ende een gestalte heeft gekregen in de syne. Wat is het een geluk voor ons, dat Christus als soodanig nogGa naar margenoot+ onder ons te vinden is, dat hy nog dagelyks onder ons word voorgesteld sonder onderscheid van plaats of volk. Soo dat wy niet behoeven te reisen naar Ierusalem, als wel eertyds: maar wy hebben Christus midden onder ons, op soodanigen wyse tegenwoordig, als het met den aardt van syn koningryk over-een-komt. Hoe moestenwe dan niet ons gebruik van hem maken, en als geestelykeGa naar margenoot+ Arenden wesen, die ons derwaarts lieten vergaderen, daar wy van Iesus, als die voor het leven van de weereld gestorven is, het voedsel en de spyse onser zielen moesten soeken. Te dien einde moesten wy I. Waar dat Iesus onder ons verkondigd wierd, en gelegenheidGa naar margenoot+ was om nopens hem, syn dood, lyden, heerlykheid onderwesen te worden, door een innige drift getrokken worden: dat moestenwe door een geestelyke reuk konnen onderscheiden, als de spyse der ziele, waar by men leeft. Daar moest onse innige trek en begeerte henen gaan, gelyk de begeerte van een hongerig mensch uitgaat, die by den reuk een goede spyse verneemt, en naspeurd, waar die spys te vinden is, met begeerte, om'er sig van te dienen tot vervullen van syn holle maag en begeerige ziele. II. Wanneer'er dat sulke plaatsen zyn en wy weten waar sy zyn,Ga naar margenoot+ daar Iesus als de zielen-spys te vinden is, hoe moest daar niet alleen de begeerte naar uitgaan; maar hoe gretig moestenwe daar na toe vliegen, als duiven na hare vensteren, als een Arend sig spoedet na syne spyse; hoe moestenwe ons niet ligt laten ophouwden door weerelse besigheden en gescheften. Daar moest by na niets konnen zyn dat ons te rugge kon houwden, van niet gretig en begeerig derwaarts te vergaderen. III. Dog het is niet genoeg, ons te laten vinden neem eens in PredikatienGa naar margenoot+ en Catechizatien; maar wy moesten toonen waar toe wy daar zyn; om met groote graagheid aan te vallen aan de ziels-geregten, die ons daar worden opgedischt: ons daar op noestig neder te setten, met de uitterste applicatie van ons gemoed, om ons te verlustigen in die vettigheden. En wiltge weten, wanneer wy ons soo als gretige eters van Iesus, als de spyse der ziele, vertoonen souwden? a. Door onder het gehoor van het woord Gods, waar van ChristusGa naar margenoot+ immers de geest, het pit en merch is, aandagtig te wesen, en ingespannen; sonder ons iets te laten ontslippen: maar dat alles gretig te ontfangen, om'er ons voordeel mede te doen. Hoe moest men als met open monde staan te gapen om het hemelse voedsel deelagtig te worden! b. Door, na dat men in het gehoor geweest is, te mediteren en teGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||
overdenken het gene men gehoord heeft, ten einde om daar uit voedsel te trekken, daar in ons te verlustigen, te herkauwen, enz. Ga naar margenoot+c. Door die gehoorde, begrepene en overdagte waarheden nopens Iesus Christus, enz. door het geloove ons eigen te maken, met ons te vereenigen tot geestelyke verkwikking en voedsel. Ga naar margenoot+d. Door dien wy kragt en sterkte uit Iesus mogten trekken; op dat wy meer en meer met kragt versterkt mogten worden naar den inwendigen mensche. Dat wy door de kragt dier spyse mogten bekwaam zyn tot ons werk, om standvastig, onbeweeglyk, altyd overvloedig te zyn in het werk Gods, om onvermoeid te loopen de loopbane, die ons is voorgesteld: op dat wy door de kragt Christi onse kragt vernieuwen mogten, om op te varen als met vleugelen der Arenden, te loopen sonder moede, te wandelen sonder mat te worden. Ga naar margenoot+Is dit het bedryf van geestelyke Arenden ontrent Iesus als de spyse harer ziel; Wat toonen vele dan dat sy geen geestelyke Arenden zyn, die Iesus en syn woord, als de spyse harer ziele, niet weten te onderscheiden, nog derwaarts door een inwendige trek worden henen gevoerd. Ga naar margenoot+I. Ik sal nu niet spreken van sulke menschen, die sig het kruice Iesu schamen, en meenen dat het te gering is syn voedsel in een gekruisten te soeken. Dit was den Ioden eertyds een ergernis, en den Grieken een dwaasheid; maar den genen die geloofden, was het de wysheid en kragt Gods. Soo dat het een onbesonnen werk was, als de Iesuiten, in China het Euangelium predikende, Iesu dood en vernedering wilden verbergen, en niets anders, dan van syn heerlykheid, voordragen. Soo toondense wyser als God te willen zyn. Soo schaamden sy sig, daar een regtschapen Christen enkel op roemt. Maar Ga naar margenoot+II. Wy hadden het oog op sulke, die in het midden van ons zyn. Ga naar margenoot+a. Die de onderlinge by-een-komsten nalaten: sig weigeren te laten vergaderen, enz. enz. Ga naar margenoot+b. Die wel komen tot het gehoor van Gods woord; maar met geen gretigheid, het is enkel uit sleur. Sy sitten sonder aandagt. Sy zyn soo vervuld met weereldse gedagten, dat sy geen nut hebben nog aandagt op het gene word voorgesteld, enz. Ga naar margenoot+c. Die misschien nog wel eenige aandagt hebben terwylse zyn onder het woord: maar geen na-bedenking nog na-betragting, die by haar selfs geen arbeid doen om te ondersoeken en na te speuren; en daarom zyn en blyvense mager; die altoos leeren, sonder tot kennisse der waarheid te komen. Ga naar margenoot+d. En hoe vele zyn'er, die hooren, lesen en ondersoeken, sonder dat het met geloove gepaard gaat. Sulke doen wel iets ontrent Iesus, als een spyse: maar het is alleen door de bespiegeling van het verstand: sonder dat het overgaat tot de wil, soo dat die het woord des Euangeliums omhelsen en hertelyk toestemmen souwde. Waarlyk alle soodanige zyn in desen geen geestelyke Arenden, sy | |||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||
hebben geen deel aan Iesus, en hebben noit gesmaakt dat de Heere goed is, en wat het is, hem te eten en sig in hem te verlustigen. O elendige staat! En wat is dit onverantwoordelyk, daar de middelen der genade soo overvloedig zyn! Mogt dit dan dienen tot opwekking van de gene, die tot dus verreGa naar margenoot+ traag en nalatig geweest zyn in desen; op dat sy haar selfs mogten afwenden van de ydelheden deses weerelds, die het gemoed niet konnen versadigen, maar slegts een ledigheid, onvergenoegtheid en kwellinge des geestes nalaten; en om in tegendeel gretig henen te vliegen tot Iesus, als de spyse der ziele, om sig op hem neder te setten, hem door den geloove deelagtig te worden, en sig te verlustigen in de vettigheden van syne waarheden en weldaden! En wat u belangt, o kinderen Gods, gy erkent en geniet IesusGa naar margenoot+ als de spyse van uwe ziele. Wanneer gy gehongert en gedorst hebt naar een waare en genoegsame geregtigheid, hebtge nergens, als by hem,Ga naar margenoot+ versadiging konnen vinden. Syn vleesch is u waarlyk spyse geweest, en syn bloed drank. In syne verdiensten en verworvene weldaden vind gy 't geen uwe ziele kan te vreden stellen. Wanneer gy die hebt gesmaakt, hebtge met David of de kerk konnen seggen; Keer weder, myn ziele, tot uwe ruste, want Jehova heeft wel aan u gedaan. Als gy tot Iesus, als gekruist en gestorven, gekomen zyt, hebt gy het goede gegeten, en gy hebt u in vettigheden mogen verlustigen. Getuig het, geloovige zielen, of gy die niet meermaals hebt ondervonden, het zy onder de bediening des woords, ofte der bond-segelen, of in uwe bysondere ziels-oefeningen in uwe binnen-kamer? Maar hebt gy gesmaakt dat de Heere goedertieren is; hoe verlekkertGa naar margenoot+ moest gy wesen op die spyse uwer ziele; hoe moest gy meer en meer in de kennisse, liefde en gemeenschap van den gekruisten Christus tragten bevorderd te worden; en te dien einde alle de middelen der genade vlytig waarnemen; en niet alleen gaan¸ maar loopen en vliegen naar die plaatsen, daar Iesus word verkondigt, en u als de ware zielen-spys aangeboden! Maar, wat dunkt u, is'er niet wel eenige reden om U selfs te beschuldigenGa naar margenoot+ van traagheid en nalatigheid? I. Versuimdge niet wel sommige gelegentheden, om gestigt te worden, die gy kondet waarnemen? II. Zytge onder de bediening des woords, dat de spyse der ziele is, wel altoos soo aandagtig als het betaamde, en soo ingespannen om het gehoorde te ontfangen in een gretige en opgescherpte ziele? III. Overdenkt gy het gehoorde wel agter na, en tragtge het selve, als 't ware, u in merch en bloed te veranderen, en soo te toonen dat Christus, door middel van het gepredikte woord, een gestalte in u verkrygt? IV. Immers, waar toont gy dat ge door Christus als de spyse | |||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||
uwer ziele, versterkt zyt naar den inwendigen mensche, soo dat hy door het geloof in uwe herten woone, en gy in de liefde geworteld en gegrondvest zyt? Waar toont gy uwen wasdom in wysheid, heiligheid en alle Christelyke deugden? V. Hebt gy Christus gesmaakt als de spyse uwer ziele; hoe vindge dan nog soo veel smaak in dingen, die uwe ziel niet versadigen konnen? Hoe houwd gy de sonde somtyds nog als een lekkere bete onder uwe tonge? Waarom weegt gy dikwils nog uw geld uit voor het gene geen brood is? Waarom kond gy nog smaak vinden in de vlees-potten van Egypten, en in den draf van de weereldsche ydelheden? Ga naar margenoot+Ey verlaat gy dogh de slegtigheden, en levet, en tredet in den weg des verstands. Vlieg steeds naar Iesus, als Arenden naar hun aas. Set u op hem neder, en trek u voedsel uit hem door meditatien, geloofs-oefeningen, gebeden, enz. Gy sult waarlyk ondervinden, dat hy uwe ziel voeden en versterken kan; gy sult door de kragt van syn vlees en bloed de kragen vernieuwen; gy sult opvaren met vleugelen, als de Arenden, gy sult loopen sonder mat, en wandelen sonder moede te worden.
|
|