Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– AuteursrechtvrijII. Afdeeling.
| |
[pagina 48]
| |
gedaan. Maar God is van en voor sig selfs genoegsaam. Syn magt en wysheid is hem genoeg. Hy heeft niet noodig van menschen handen gediend te worden als iets behoevende. Hand. XVII. f. Een Arend mag door syn snelle vlugt in het kort van de eene plaatse op de andere tegenwoordig zyn: maar God is over al tegenwoordig. Ps. CXXXIX. 7-10. Waar souwde ik henen gaan voor uwen geest? ende waar souwde ik henen vlieden voor uw aangesigte? Soo ik opvoere ten hemel, gy zyt daar: of beddede ik my in de helle, siet gy zyt daar. Nam ik vleugelen des dageraads: woonde ik aan 't uiterste der zee; ook daar souwde uwe hand my geleiden: ende uwe regterhand souwde my houwden. g. Vliegt een Arend seer hoog; gewisselyk: gelyk den hemel hooger is dan de aarde, soo zyn Gods gedagten hooger dan onse gedagten, en syne wegen dan onse wegen. Jes. LV. h. Word een Arend niet ligt vermoeid van syn vlugt; wetenwe niet dat de Schepper van de einden der aarde niet moede nog mat word? Dat Hy alles doorloopt en (om soo de spreken) doorvliegd, sonder ooit vermoeid te worden? i. Heeft een Arend vleesch en bloed tot syne spyse en drank. God seker eet geen stieren-vleesch, nog drinkt geen bokken-bloed. Psal. L. Maar egter daar was een vleesch en bloed, dat hem tot een spyse heeft moeten verstrekken; namelyk de offerhande van Iesu menschheid, waar van het vlees en bloed der offer-dieren voorbeelden waren, die Gods spyse genoemd wierden. Num. XXVIII. 2. Daarom wierd den altaar Ariel, de Leeuw Gods genoemd, om dat die als een leeuw verslond al het offer-vlees, dat'er op gebragt wierd. Jes. XXIX. 1. Dus hebben sommige de plaats Gen. LXIX. 27. (Benjamin sal als een wolf verscheuren; des morgens sal hy roof eten, en des avonds beuit uitdeelen.) opgevat, als sprekende van den altaar des tempels, die naderhand liggen souwde in de stamme Benjamins. Doe hier by, dat God en Christus wrake oefenende over syne vyanden, sig door haar vlees en bloed als versadigd, sig troostende over syne wederpartyders. Zie Open. XIX. 17. 18. k. Heeft den Arend syn woning in de hoogte: wie en weet niet dat het God is, die in de hoogte woond. en daar in de vaste plaatse syner woning buiten der menschen bereik is, en dat hy van daar op de aarde neder siet? Zie Jes. LVII 15. Jes. LXVI. 1. En gelyk den Arend syn nest suiver houwd van fenyn en onreinigheid; soo ook komt in den hemel niets in, dat onrein is en sondig. l. Is 'er een antipathie en vyandschap tussen de Arenden en de slangen en draken. Soo is God en Christus de erf-vyand van de helsche slange en draak. Zie Gen. III. 15. Openb. XII. En die vyandschap sal niet ophouwden, voor dat die ouwde slange en draak t'eenemaal onder Christus voeten sal verpletterd zyn. Rom. XVI. m. Is een Arend lang-levende; God en Christus is het, die eeuwig leeft, de blyvende van dagen, wiens jaren niet verandert wor- | |
[pagina 49]
| |
den. Dan. VII. Oordeelt egter iemand dat sommige deser over-een-komsten wat te verre gesogt, of beneden de goddelyke Majesteit zyn, die sette deselve ter zyden. Ons aangaande, wy vinden geen swarigheid, dat wy van de geringste voetstap en goede eigenschap in de minste schepselen, onse gedagten opleiden tot het gene op een overklimmende wyse in God is. Het welk egter geschieden moet, sonder vleeschelyk van God en syn hooge Majesteit te denken of laag van hem te gevoelen. Dogh het gene hier meest in aanmerking komt, tot verklaring vanGa naar margenoot+ de plaats Exod. XIX. 4. is ב. Het gedrag en bedryf van den Arend ontrent syne jongen. a. Den Arend is jaloers over syne jongen, en verdedigt haar tegen de gene diese beschadigen willen. Soo yvert Iehova over syn volk. Dus had hy gedaan ontrent Israël, haar voorstaande tegen hare onderdrukkers. Daarom segt Hy: Gylieden hebt gesien wat ik den Egyptenaren gedaan hebbe. En hy voegt'er onmiddelyk by, b. Hoe ik u met vleugelen der Arenden gedragen hebbe. Want God had Israël gedragen, als op eeuwige armen. Deut. XXXIII. 27. Soo dat hy haar voor vallen en struykelen behoed heeft. Zie Jes. LXIII. 9. In alle hare benauwdheid was hy benauwd, ende de Engel synes aangesigtes heeftse behouwden; door syne liefde, ende door syne genade heeft hyse verlost: ende hy namse op, ende hy droegse alle de dagen van ouwds. als ook Deut. I. 31. Hos. XI. 1, 3. dus doet hy ontrent syne gunstgenooten doorgaans. Psal. XCI. 11. Hy sal syne Engelen van u bevelen, datse u bewaren in alle uwe wegen. Dit voeren nu en dragen van Israël uit Egypten, was geschied als door een vlugt, op Arends-vleugelen: dat is: א. Schielyk en snellyk: terwyl God op eenen dag soo veel duisend menschen heeft uitgeleid en haren weg voorspoedig gemaakt. ב. Sonder moeite; gelyk de vlugt een Arend ligt valt, soo was het Gode geen moeite, dat ik soo spreke, haar uit soo grooten elende te verlossen en dus verre in vryheid te herstellen. ג. Gelyk een Arend om hoog vliegt met syn jongen, als hyse draagt op syn vlerken; soo had de Heere haar in diervoegen uitgeleid, datse buiten bereik van vyandlyke magt waren; en met oogmerk om haar hoog te stellen boven alle volkeren. Deut. XXVI. 19. Gelyk ook selfs die magtige uitleiding haar verheven maakte boven alle volkeren der aarde. De Ioden verzieren, dat God de Israëliten waarlyk een stukweegs door de wolken souw gesleept hebben; dogh dat is beuselen. ר. Sommige voegen'er nog by: Gelyk den Arend na syn welgevallen van twee op drie syner jongen een verwerpt, die hy niet aannemen wil nog opvoeden; Soo had God Jakob lief gehad, maar Esau gehaat, en hem geweigerd voor sy soon en syn volk aan te nemen. Mal. I. 2, 3. Dogh allerbest verklaart Moses syne eigene woorden. Deut. XXXII.Ga naar margenoot+ 11, 12. Gelyk een Arend syn nest opwekt, over syne jongen sweeft, | |
[pagina 50]
| |
syne vleugelen uitbreid, neemtse en draagtse op syne vlerken: soo leid hem de Heere alleen: ende daar en was geen vreemd God met hem. Alwaar wy sien dat verder van den Arend vermeld word Ga naar margenoot+c. Dat hy syn nest, (dat is, syne jongen) opwekt om deselve te leeren vliegen; zie boven pag 41, 42. Soo heeft God Israël, daar sy waren in het diensthuis van Egypten, vermaand om uit te gaan, haar te dien einde syne dienstknegten Moses en Aaron sendende. Ia de gantsche leidinge Gods ontrent Israel; en syn wetgeving, waar toe heeft se anders gediend, als om Israel te leeren, dat sy niet moesten aan dese aarde blyven hangen, maar hemelwaarts sig verheffen tot het beschouwen, begeeren en sig te vermaken in de boven-hemelsche dingen? d. Een Arend sweeft en breid syne vleugelen uit over syne jongens. Soo had de Heere de vleugelen van syn godlyke voorsienigheid en kragte bescherminge over Israel uitgestrekt. Het welk ook verbeeld wierd door de wolke, die niet alleen voor haar henen ging: maar ook boven haar sig als uitspreide. Num. XIV. 14. vergelyk Jes. IV. 5 En soo doet de Heere altyd ontrent syne kinderen, die onder syne vleugelen een veilige toevlucht vinden. Zie Ruth II. 12. Psal. XVII. 8. XXXVI. 8. LVII. 2. LXI. 5. LXIII. 8. XCI. 4. e. Als den Arend syn vleugelen uitbreid over syne jongens, dat geschiedt niet alleen om deselve te overdekken, maar ook te verwarmen en daar door haar meer kragt, leven en wasdom by te setten. Soo is het dat God, door de selfde Geest, die eens sweefde op de wateren, ook syne kinderen overschaduwd, en daar door kragtdadig in haar werkt. 't Welk ook de ware geloovige in Israel ondervonden hebben. Zie dit onder een ander Sinnebeeld. Ezech. XVI. 7, 8. f. Den Arend voed syn jongen met bloed. Daar is ook een bloed, waar mede sig Gods kinderen hebben te vereenigen. Joh. VI. 53-55. 't welk sy eten en drinken, niet met de mond des licchaams, maar des geloofs. En soo moest het Israel ook doen; terwylse sig door den geloove moesten vereenigen met het bloed des Messiae, dat eens uitgestort souwde worden. Hoewel anders het uitterlyk bloed-eten haar verboden was. Ondertussen moet men niet sonder aanmerking laten voorby gaan; Dat Christus, in de dagen van syn vlees, sprekende van syne sorge en weldaden over syn kerk, sulx niet een diergelyk sinnebeeld voorsteld. Hy vergelykt sig by een vogel, en syne geloovige by jongens of kiekskens. Maar, daar hy onder het Ouwde Testament gebruikte het sinnebeeld van een Arend; daar meer ontsaggelykheid en gestrengheid by is; gebruikt hy onder het Nieuwe Testament de gelykenis van een klokhenne, wiens stem en koestering nog veel liefelyker, vriendelyker en aangenamer is. Dit kan ons niet onaardig verbeelden het onderscheid van de huishouwdinge onder het Ouwde en Nieuwe Testament. God had syn magt en sterken arm wel betoond ten voordeele van Israel, met haar uit Egypten te leiden, door de woestyne in | |
[pagina 51]
| |
Kanaan te brengen, enz. Maar Christus is gekomen in de gestalte, niet van een moedigen Arend, maar van een nedrige klokhenne, en hy handelt nu met een bysondere lieflykheid en vriendelykheid, enz. Evenwel laat God niet na ook de kerk des Nieuwen Testaments somtyds door een magtige hand te redden en als met Arends-vleugelen te verlossen. Immers Openb. XII. 14. sienwe, dat de vrouwe, vervolgd van den draak, twee Arends-vleugelen krygt om te vlieden in de woestyne, terwyl den draak word overwonnen: waar door Bochart niet ten onregt oordeelt dat gespeeld word op Israels verlossing uit Egypten, daar sy vervolgt wierden van Farao, die ook een Draak genoemd word. Ezech. XXIX. 3. en van onder wiens dwingelandy sy als met Arends-vleugelen gevoerd zyn naar de woestyne. Hoewel door die Arends-vleugelen, aan de vrouwe gegeven, volgens het oordeel van vermaarde Uitleggers, worden verstaan twee gedeelten van het Roomse Ryk, namelyk Spanjen en Vrankryk, daar de kerk een toevlugt heeft gevonden. II. Sommige stellen de Arenden ook sinnebeelden te zyn van de Engelen.Ga naar margenoot+ Want men leest van de vier dieren, die de Profeet Ezechiel gesien heeft, dat sy elk vier aangesigten hadden, en daar onder was het vierde van een Arend. Ezech. I. 10. Gelyk ook het vierde dier, dat Iohannes gesien heeft, het selfde aangesigt vertoonde. Openb. IV. Dese dieren waren de Cherubim gelyk (immers ten deele) die Cherubim namelyk, die boven de Arke stonden op het versoendeksel. Die dieren nu willen de meeste Uitleggers, dat vertoogsels zyn van de Engelen. Invoegen wy dan hier in de tweede plaats den Arend souwden konnen aanmerken als een sinnebeeld van de Engelen, en by gevolg ook van de zalige geesten, die de Engelen gelyk zyn. Openb. VIII. 13. lesen sommige exemplaren: Ik sag een Arend vliegende in het midden des hemels; daar de hedendaagse afschriften hebben: Eenen Engel. Boch pag. 183. Dogh wy sullen op een andere plaats uitvoeriger, soo God wil, over dese stof handelen. Zie ook de geleerde Academische Oefening van de Heer Vitringa, de mysterio Cherubum, & rotarum, die door de dieren verstaat, de extraordinare en ordinare Leeraren des Nieuwen Testaments. Sommige uit de Ouwde hebben door de vier dieren de vier Euangelisten verstaan, en dewyl Johannes den vierden Euangelist is, is het daar van daan, datse hem een Arend toegevoegd ende door een Arend verbeeld hebben. Behalven dat daar van nog andere redenen zyn geweest. Zie Voss. Idol. pag. m. 1143. Suiceri Thesau. in voce Ευαγγελίςης. Pierii Hierogl. lib. 19. cap. 21. Picinelli Mund. Symb. lib. 4. cap. 8. §. 99, 100, 103, 109. III. De Arenden komen ook voor als sinnebeelden van magtige Koningen.Ga naar margenoot+ Zie Voss. Idol. I. 140. Boch. pag. 184. Pier. Hierogl. lib. 19. cap. 3, 23. Ab rerum gestarum excellentia insigni Pyrrhus Aquila dictus. Rhodig. lect. ant. pag. m. 1331. Waar van daan het is, dat veele Vorsten en Edelen, | |
[pagina 52]
| |
een Arend in haar wapenschild voeren. Dogh wy sullen hier op niet staan. Gelykwe ook andere sinspeelingen, die sommige Schryvers maken, sullen overstappen. Als: Quod, Aquila sit imago pis Magistratus. Bauman Anal. Typ. pag. 1215. Pier. lib. 19. cap. 5. Aquila imago Tyrannorum. Bauman Anal. Typ. pag. 1249. Eruditi impuri. Pier. lib. 19. cap. 12. Principis sibi tantum studentis. Pier. lib. cap. 14. enz. Want wy spoeden ons tot de |
|