Proef-stukken van heilige sinne-beelden. Deel 1
(1700)–Johannes d' Outrein– Auteursrechtvrij
[pagina 27]
| |
VII. Afdeeling.
| |
[pagina 28]
| |
en voor ware leden der kerk willen aangesien worden, hoe vele van die selfs, die moeten overtuigd staan, dat sy geen lot nog deel hebben in dese belofte, dat sy nog vervreemd zyn van de genade, en te vergeefs sig paajen met de verwagting van de eeuwige heerlykheid want Ga naar margenoot+A. Hoe veele, die nog die eerste vernieuwende kragt Gods tot bekeering en wedergeboorte noit hebben ondervonden. Die nog geheel onmagtig en ondeugende zyn tot alle goed werk; geen kragt nog lust hebbende tot en in het oefenen van Christelyke pligten en deugden, die ook selfs over die onmagt nauwlyks verlegen zyn; die nog ongevoelig daar henen wandelen; aan welke den arm des Heeren, tot hare wesendlyke verandering nog noit geopenbaart is. Sy mogen door een goede opvoeding soo iets hebben geleerd; sy mogen door de intoomende kragt Gods, of om weereldse insigten, van godloos, borgerlyk; of van uitgelaten dertel, en ydel, door de jaren, wat ingetogender geworden zyn: maar de vernieuwende en ziels veranderende kragt Gods in den inwendigen mensche des herten, hoe vele zyn daar nog vreemd van, en diensvolgens vreemd van de genade, en hebben in die staat geen redenen om te roepen in de hope der heerlykheid? Ga naar margenoot+B. Souwden vele opvaren met vleugelen als de Arenden? O neen, wy hebben nog niet eens die vleugelen, waar op sig een geloovige van de aarde naar boven verheft: Geen waar geloove, geen hemelsgesinde begeerten, sy weten niet van het oefenen van geestelyke meditatien, van geen ernstig bidden, dat opklimt in de ooren van Iehova Sebaoth, en hoe souw het dan waaragtig van haar zyn, dat sy met Arends vleugelen opvaren? integendeel, sy zyn gehegt en als vastgespykerd aan de aarde; sy mogten liever met mollen, die in de aarde wroeten, als met Arenden, die na boven vliegen, vergeleken worden. Haare gedagten syn steeds ontrent de aardse dingen besig, van den morgen tot den avond, ja dikwyls onder den Godsdienst selfs; haar spreken is uit de aarde van aardse dingen. Dat siet men, selfs alsse in Gods huis zyn of geweest zyn; soo dra swygt den Leeraar niet stil, of men spreekt nog in de kerk, of onder weg, of te huis gekomen zynde, van gantsch andere dingen, als die men gehoord heeft, van aardse nietige, ydele dingen; En waar ontrent gaat hare besigheid? is het ontrent God en het soeken van de dingen die boven zyn? O neen, haar slooven en draven is om het wereldse te doen, daar slooft men syn kragten in af, geen arbeid daar ontrent valt te swaar; en men is niet als ter loops ontrent God en goddelyke saken besig; die handelt men maar als een by-werk, en ter sleur; die handelt men soo gelyk men de aardse dingen anders moeste behandelen, dat is, sonder hert, doende als niet doende, sonder daar aan overgegeven en met ernst daar op geset te zyn. Ga naar margenoot+C. Souwden vele loopen sonder moede, wandelen sonder mat te worden; Ah hoe verre is het hier van daan? Vele hebben hare voeten | |
[pagina 29]
| |
nog niet eens gesteld op den weg der geregtigheid; die nog wandelen en staan op den weg der godloosen en sondaren; die wandelen op een weg die niet goed is, naar hunne eigene gedagten: op den breeden weg van aardsgesindheid, sorgeloosheid en gelykvormigheid met de weereld? ja hoe vele die al meenen op den regten weg te zyn, en ondertussen sy tasten deerlyk mis: Het is een weg, die goed mag schynen in hare oogen, maar het laaste van dien zyn wegen des doods. En sulke mogen versekerd zyn, hoe verder sy op sulke wegen voortgaan, hoe nader aan haar verderf, en hoe moeijelyker het wederkeeren zyn sal, indiense ten genen dage eens mogten overtuigd worden, datse haren weg niet wel hebben aangelegd. En souwden vele loopen met ernst en yver, en wandelen met vermaak in de geboden Gods; en dat sonder moede of mat te worden; Ah wat gelyk het'er weinig naar in velen? Daar is geen lust en drift tot het oefenen van Christelyke pligten. Dat se nog doen, geschied meer uit sleur en dwang, als met een volveerdig gemoed. Is'er eenig werk ter eeren Gods te verrigten, wat is'er niet terstond een leeuw op den weg! en wat een vermoeidheid, als men eens met inspanning iet souwde moeten betragten; wat dunkt ons? daar het soo gesteld is, souw men daar wel mogen denken dat een waar beginsel van genade was? O neen, dat sy verre. Maar, kinderen Gods, verwagters van Iehova, met U moest ikGa naar margenoot+ my voornamelyk ophouwden; want U komt dese belofte toe: Die den Heere verwagten, enz. Sekerlyk gy hebt ondervonden, hoe gy van naturen ondeugende zyt tot alle goed werk, uw onmagt om u te bekeeren, te veranderen, en tot geestelyke menschen te maken. Maar God heeft syn kragt en sterkte aan u te koste gelegd, die heeft u gemaakt tot een nieuw schepsel, geschapen in Christo Iesu tot goede werken. Wanneer gy overtuigd waart van uwe sonden, en daar over de verschrikkingen Gods in uwe ziele voeldet, hoe naar, hoe duister was het van rondomme? hoe besweek uwe ziel van verlangen en benauwdheid, hoe wierden selfs de kragten van uw licchaam uitgemergeld; hoe wierden uwe beenderen verouwdert in uw brullen den gantschen dag, ende uw sap als verandert in somer-droogten! Maar, als Iehova, van u lang verwagt zynde, eindelyk sig geneigd heeft tot de stemme uwer smeekingen, als hy van vrede gesproken heeft tot uwe ziele, als hy kragt gegeven heeft om Iesus en syn verdiensten aan te grypen door het geloof en hem u toe te eigenen, O wat was u dit een leven uit den dooden! Hoe wierd uw vlees frisser, als het was in de jeugd; hoe keerdet gy weder tot de dagen uwer jongheid! wanneer gy hebt konnen seggen: ik hebbe gesondigt ende het regt verkeert: maar God heeft myn ziele verlost datse niet voere in het verderf; soo dat myn leven het ligt aansiet. Job XXXIII. Wat waart ge als een ander mensch, wat vond gy u vervrolykt en gesterkt in God; wat hadge toe niet een ernst en yver; wat kragt oefende gy | |
[pagina 30]
| |
tegen de sonde; hoe braakt gy door in ernstige godsaligheid? hoe kond gy de aarde veragten en verlaten? hoe hemelsgesind en opgetogen naar den hemel waart gy in uwe begeertens, meditatien, geloofsoefeningen! Hoe liept gy in het pad van Gods geboden; wat voor een ernst had gy in het verrigten van uwe pligten en oefeningen; wat was het u tot vrolykheid daar in besig te zyn; hoe onvermoeid, hoe aanhouwdende, hoe overvloedig waart gy in deselve? Waarlyk hebt gy dit ondervonden; uwe ziele kan dese belofte bewaarheden: Dat die Jehova verwagten, de kragt vernieuwen, enz. Ga naar margenoot+Maar hebt gy dit ondervonden, en is het al eenige tyd geleden dat gy dit ondervonden hebt, hoe moest gy in geestelyke kragt en sterkte hebben toegenomen; hoe moest gy gegaan zyn van deugd tot deugd, van kragt tot kragt; hoe moest uw toenemen in kennis, geloof, genade, hemelsgesindheid zijn openbaar geworden! Hoe moest gy allenskens hooger van de aarde en al het zienelyke gevlogen zyn, als op arends vleugelen, tot al dat onsigtbare sigtbaar, dat boven in de hemelen is te beschouwen, te begeeren, te beminnen. Hoe moest uw ernst, uw lust, uw yver in het loopen en wandelen in den weg van Gods geboden toegenomen hebben en vermeerdert zyn geweest! Ga naar margenoot+Maar dunkt u van u selfs, geloovige kinderen Gods, na die tyd dat gy in het Christendom meent geweest te zyn; na die middelen van genade, die gy gehad hebt; zyt gy wel soo toegenomen in kragt van genade? zytge van dage tot dage vernieuwd geworden en verandert van heerlykheid tot heerlykheid? Ah wat is het ons een droefheid, dat wy van velen, daar wy anders nog al opregtheid in hopen te zyn, dit niet seggen konnen; en sy dit sonder twyfel niet konnen getuigen van haar selfs? Ga naar margenoot+Hoe vele Christenen zyn en blyven slegts deselve die sy te voren waren; die meenen dat het nog al verre van haar gebragt word, als sy maar haar selfs gelyk blyven, dat haar laatste werken niet minder zyn dan de eerste; die wel blyven in eenen trant van het oefenen van haar Christendom: maar die sig niet bevlytigen datse de kragen dagelyks vermeerderen; hierom blyven sy jaren lang in het Christendom, en men siet niet dat sy voorderen in wysheid, in meerder dooding van haar selfs en verloochenheid; in meer kleinagting van de aarde en hemelsgesindheid, in meerder ernst, drift en aanhouwdentheid om niet alleen te gaan, maar te loopen in het pad der goddelyke geboden en insettingen. Ga naar margenoot+Edogh, was het dit alleen nog maar, daar de Christenen over te klagen hadden. Maar ah! wat reden is er niet om te sugten over het verval van velen onder de kinderen Gods selfs! O hoe is het gouwd soo verdonkerd, hoe is het fyn gouwd soo verduisterd! Wat een laauwheid en traagheid heeft ons bekropen! Wat heeft de Heere reden om te klagen: Ik hebbe tegen u dat gy uwe eerste liefde | |
[pagina 31]
| |
verlaten hebt. Ik gedenke der weldadigheid uwer jeugd, der liefde uwer ondertrouwe, doe gy my nawandeldet in de woestyne, in onbesaayden lande. Jer. II. 2. Wat toonen vele niet dat sy nu minder kragt hebben en oefenen tegen de sonde en de verleidingen deser weereld; terwyl sy sig door den schroom der selve soo laten weg-slepen! meer immers, als men voorhenen wel van haar bespeurd had! hoe vele, in plaats van losser te worden van de aarde, worden dagelyks daar vaster aan en meer aan de schepselen gehegt: Ah hoe beswaarlyk verheft men sig in de hoogte; en als men het al eens poogd, hoe word men door syn eigen swaarte naar om laag gedreven! wat moeten sommige van Gods kinderen nog bekennen, dat hare ziel aan het stof kleeft! Hoe verheft men sig hooger en gestadiger na boven in hemelse meditatien, geloofs-oefeningen, begeerten en gebeden! Waar syn de vleugelen van Serafyms, waar mede wy opwaarts vliegen moesten en wel plagten te vliegen! Ik wil u niet betwisten, geloovige zielen, dat gy op den regten weg niet zyt, die naar den hemel leidet, en dat uwe aangesigten niet souwden gewend zyn naar Sion. Maar daar gy pleegt te loopen sonder moede, en te wandelen sonder mat te worden; hoe is het nu? gaatge voort, of staat gy stil, of deyst gy agterwaarts? Og was het niet het laaste van sommige waaragtig, die veragteren van de genade; dat droevig is. Hoe vele schynen stil te staan; en die nog al voorderen, hoe kruipende en langsaam gaat het voort; hoe ligt word men vermoeit en afgemat, hoe ligt is het werk ons te swaar? hoe weinig is men dikwyls aangedaan met lust en begeerte? Ah, Christenen, waar gelykt dit naar? is dit loopen sonder moede, en wandelen sonder mat te worden? Indien het dan gebeurt dat gy in die blydschap niet wandelt alsGa naar margenoot+ voor-henen, dat God nu meer syn aangesigt voor u verbergd, dat hy in tegenheid met u wandelt, dat hy doet klagen, waar is de ouwde goedertierenheid van Iehova? waar het omringen met vrolyke gesangen van bevrydinge? wat wonder, als gy verslapt in uwen ernst, dat God ook syn genadige tegenwoordigheid meer voor u verbergd; en dat hy u weigert te omhelsen en voor te komen met de aangename vertroostingen synes Heiligen Geestes? Ah, Christenen, denk eens hoe elendig en droevig dit is, hoe weinigGa naar margenoot+ gy tot heerlykheid van God, tot cieraad van het Christendom, tot overtuiging van de weereld, tot stigting van uwe mede-christenen zyt, met niet meer voortgang in het goede, niet meer hemelsgesindheid te vertoonen, ja in tegendeel, in allen desen te verslappen en vertragen. O droevige Laodiceesche tyd, die wy beleven, daar de beste selfs een laauwheid bekruipt; daar de wyse maagden te gelyk met de dwase in slaap raken: Hoe komt die over een met de beloften, die God gedaan heeft aan de kerk des Nieuwen Testaments, hoe beantwoorden wy die en bevinden deselve in ons? Hoe komt het overeen met soo | |
[pagina 32]
| |
veele en kragtige middelen der genade, als de Heer God ons gegeven heeft en nog gunt. Ga naar margenoot+Ia wy mogen wel denken dat het niet alleen schadelyk is voor ons, en een droevige staat in het tegenwoordige; maar ook seer gevaarlyk tegen het toekomende. Weet gy niet dat het niet genoeg is wel te beginnen, maar wel voort te gaan en te voleindigen? dat hy, die staat, moet toesien dat hy niet valle? dat hy, die syn hand aan de ploeg slaat en nog omsiet naar het gene dat agter is, niet bekwaam is tot het koningryke Gods? Gedenk aan het wyf Loths! Word gy traag in het beneerstigen, zie toe dat God u niet overgeve aan een geheele doodigheid en ongevoeligheid. Begeeft gy u tot slaperigheid, zie toe dat die niet eindige in een dood-slaap. Denk wat een grooten werk'er voor een Christen te doen staat; zytge daar in niet standvastig, onbeweeglyk en overvloedig, zie toe dat gy niet weggerukt word eer gy uwe saligheid regt hebt uitgewerkt en vastgemaakt. Loopt gy niet en in de loop-bane, of loopt gy niet ernstig genoeg, zie toe dat u den prys niet ontschiete. Met een woord, zie toe dat gy niet veragtert van de genade, en dat gy niet te vergeefs mogtet gearbeid en geloopen hebben. Ga naar margenoot+Ah mogten wy dan eens gaande gemaakt worden, om met vernieuwde lust en kragt het werk Gods aan te vatten! Mogtenwe niet alleen een wensch hebben: Og of ik was gelyk in de voorige maanden; gelyk in de dagen doe God my bewaarde. Doe hy syn lampe dede schynen over myn hooft; ende ik by syn ligt de duisternisse doorwandelde. Job. XXIX 2, 3. Maar dat een iegelyk, die syn eerste liefde mogt hebben verlaten, gedenke waar uit hy gevallen was, en syn eerste werken doen, ja meerder dan die! Ei kom, geloovige zielen, wek uwe traagheid eens op! Versterk u in Iehova; maar gebruik van syne beloften, gy hebt aansprake op synen geest. neem met lust en ernst alle middelen tot vermeerdering van kennis, geloove en heiligmakinge ter hand: en maant God op dese en diergelyke beloften. Verlatet het gene agter is, en strek u uit na den prys der roepinge Gods. Iaag den vrede na en de heiligmaking, sonder welke niemand God sien sal. Spant alle uwe kragten in, en loop met lydsaamheid de loop-bane welke u is voorgesteld. Beneerstig u om uwe roeping en verkiesing vast te maken. Voeg by uw geloove deugd, enz. 2. Petr. I. Wandelt in de ruimte van Gods geboden. Spaart geen vlyt nog arbeid, om te voorderen op den weg der geregtigheid. Laat u daar toe aansetten de eerde Gods, die dit voordert: want daar in word God verheerlykt, dat gy overvloedig en ernstig in syn werk zyt; uw eigen belang; want dat word bereist om uwen staat vaster te maken; het belang van Iesu koningryk; want dat sal'er door worden voortgeset, gy sult andere tot jaloersheid verwekkien om u by de slippe te grypen, met u te willen gaan, ende uwe voetstappen na te volgen. Immers gy stult'er die vrugt van wegdragen, dat gy steeds sult wandelen in blydschap en de vertroostingen van Gods Geest. En u sal een ruimen in- | |
[pagina 33]
| |
gang ten genen dage geschonken worden in het koningryke Gods. Als gy manmoedig den stryd gestreken, den loop geloopen en voleindigd sult hebben, dan sal voor u ook weggelegd wesen de kroone der regtveerdigheid, die u de regtveerdige Rigter geven sal: wanneer het eens in de hoogste volmaaktheid sal aan u vervuld worden, dat uwe kragten steeds versch en nieuwe sullen zyn; dat gy noit moede en mat sult worden van God te dienen, te loven en te leven; dat gy by God in den hemel selfs sult opgenomen worden, en daar, in het aanschouwen van Gods gunstig aangesigt, genieten versadinge der vreugden en lieflykheid eeuwig en altoos. |
|